unidad 6: día a día Flashcards
1
Q
het dagelijkse leven
A
día a día
2
Q
donderdagavond
A
los jueves por la noche
3
Q
het moment
A
el momento
4
Q
de woensdag
A
el miércoles
5
Q
het uur
A
la hora
6
Q
een half uur
A
la media hora
7
Q
het diner
A
la hora de cenar
8
Q
de zondag
A
el domingo
9
Q
de hond
A
el perro
10
Q
opstaan
A
levantarse
11
Q
de donderdag
A
el jueves
12
Q
het weekend
A
el fin de semana
13
Q
Sta jij goedgehumeurd op?
A
¿Te levantas de buen humor?
14
Q
in (top)vorm
A
en (plena) forma
15
Q
‘s morgens/‘s avonds
A
por la mañana/ noche
16
Q
hoe ben jij?
A
¿cómo eres?
17
Q
het goede humeur
A
buen humor
18
Q
bijna altijd
A
casi siempre
19
Q
vaak
A
a menudo
20
Q
bijna nooit
A
casi nunca
21
Q
tijd besteden (aan iets)
A
dedicar tiempo (a algo)
22
Q
ontbijten
A
desayunar
23
Q
de minuut
A
el minuto
24
Q
vroeg
A
temprano
25
tijdens
durante
26
s morgens vroeg
a primera hora
27
in de late middag
la tarde-noche
28
zich moe voelen
sentirse cansado/a
29
zich slaperig voelen
sentirse con sueño
30
Hoe vaak …?
¿Con qué frecuencia ...?
31
iets drinken
tomar algo
32
soms
a veces
33
keer
la vez
34
… keer per dag / week / maand
… veces al día / a la semana / al mes
35
door de week
entre semana
36
de verplichting
el compromiso
37
volgende
siguiente
38
Om hoe laat ...?
¿A qué hora ...?
39
gaan slapen
acostarse
40
gewoonlijk
habitual
41
nooit voor
nunca antes
42
het resultaat
el resultado
43
de meerderheid
la mayoría
44
het antwoord
la respuesta
45
is geen probleem
no es un problema
46
vroeg opstaan
madrugar
47
de energie
la energía
48
zich aanpassen
adaptarse
49
de dagindeling
el horario
50
de voorkeur
la preferencia
51
haten
odiar
52
een heel gezonde persoon
es una persona muy sana
53
gezond
sano/a
54
die graag uitgaat
fiestero/a
55
intellectueel
intelectual
56
huiselijk
casero/a
57
verzorgen, letten op
cuidar
58
de voeding
la alimentación
59
roken
fumar
60
ze zeggen dat
dicen que …
61
Hoe laat is het?
¿Qué hora es?
62
kwart voor
menos cuarto
63
kwart over
y cuarto
64
half
y media
65
Hoe laat is het concert
¿A qué hora es el concierto?
66
vertrekken
irse
67
al
ya
68
dienen
servir
69
beginnen
empezar
70
gebeuren
ocurrir
71
iets
algo
72
een gewone dag
un día normal
73
om
a las
74
Na het ontbijt maak ik altijd het bed op.
Siempre hago la cama después de desayunar.
75
zich wassen
lavarse
76
douchen
ducharse
77
televisie kijken
ver la televisión
78
het bed opmaken
hacer la cama
79
een speciale dag
un día especial
80
het festival
la feria
81
de bloem
la flor
82
vieren
celebrar
83
de optocht
el desfile
84
de bloemendrager
silletero/a
85
voorbereiden
preparar
86
wakker worden
despertarse
87
zich kleden
verstirse
88
de klederdracht
el traje tradicional
89
aanmoedigen
animar
90
deelnemen
participar
91
samenkomen
reunirse
92
lunchen
almorzar
93
samen
juntos/as
94
bijzonder
particular
95
de vriendschap
la amistad
96
de volgende dag
el día siguiente
97
laat
tarde
98
alle dagen
todos los días
99
fanatiek
maniático/a
100
lui
perezoso/a
101
georganiseerd
organizado/a
102
vreemd
raro/a
103
de vrijdag
el viernes
104
buitenshuis
fuera
105
koffie drinken
tomar café
106
stipt
puntual
107
de zangles
la clase de canto
108
de dinsdag
el martes
109
de middag
el mediodía
110
stipt, precies
en punto
111
het vliegtuig
el avión
112
mijn favoriete momenten van de week
mis momentos preferidos de la semana
113
ons/onze
nuestro/a
114
de dans
el baile
115
de chocolade
el chocolate
116
warm
caliente
117
versieren
adornar
118
het figuurtje
la figura
119
allemaal samen
todos/as juntos/as
120
de infographic
la infografía
121
de routine
la rutina
122
succesvol
exitoso/a
123
de sleutel
la clave
124
het succes
el éxito
125
de gewoonte
la práctica
126
delen
compartir
127
mediteren
meditar
128
ontspannen
desconectar
129
de routine van het succes
la rutina del éxito
130
de prijs
el premio
131
de smulpaap
comilón/ona
132
ijverig
trabajador/a
133
Hoeveel uren …?
¿Cuántas horas …?
134
het middagdutje
la siesta
135
overhandigen
entregar
136
een week in het leven van een Spanjaard
una semana en la vida de un chico español
137
de pauze
la pausa
138
het openbaar vervoer
el transporte público
139
het kantoor
la oficina
140
met iemand afspreken
quedrar con alguien