Unidad 2 Flashcards
Importante
Belangrijk
Mal/-o
Slecht
Siempre
Altijd
Pues
Nou, dus
La persona
De persoon
Francés
Frans
La radio
De radio
La televisión
De televisie
El dibujo
De tekening
La hora
Het uur
La lista
De lijst
La nacionalidad
De nationaliteit
El/la chico/-a
De jongen/ het meisje
El/la enfermero/-a
De verpleegkundige
El/la profesor/-a
De leraar/de lerares
El mes
De maand
El mensaje
De boodschap; het bericht
El plural
Het meervoud
El singular
Het enkelvoud
Adecuado/-a
Geschikt, passend
Mucho/-a
Veel
Todo/-a
Heel
Educación física
Gymnastiek
Viejo/-a
Oud
Alto/-a
Lang (van mensen)
Largo/-a
Lang (van dingen)
Nuevo/-a
Nieuw
Correcto/-a
Juist, goed
Famoso/-a
Beroemd
El parque
Het park
El río
De rivier
El árbol
De boom
La foto
De foto
El tren
De trein
¡Qué bien!
Wat goed!
aquí
Hier
La calle
De straat
La plaza
Het plein
Vale
Oké
Educación plástica
Culturele en kunstzinnige vorming
Ciencias sociales
Sociale wetenschappen
Ciencias naturales
Natuurwetenschappen
La música
De muziek
Alrededor (de)
Rond de; in de buurt van
A la izquierda (de)
Links (van); naar links
A la derecha (de)
Rechts (van); naar rechts
El zoo
De dierentuin
La piscina
Het zwembad
La biblioteca
De bibliotheek
La policía
De politie
Informática
Informatica
La discoteca
De discotheek
El apellido
De achternaam
Matemáticas
Wiskunde
El saludo
De groet
La mañana
De ochtend
La cafetería
De kantine
El bocadillo
Het broodje
Los dulces
Het snoep
El zumo
Het sap
La tarde
De (na)middag, de (voor)avond
La actividad
De activiteit
La dirección
Het adres
(el) lunes
Maandag
(el) martes
Dinsdag
(el) miércoles
Woensdag
(el) jueves
Donderdag
(el) viernes
Vrijdag
(el) sábado
Zaterdag
(el) domingo
Zondag
El instituto
De middelbare school
El colegio/ la escuela
De school
La asignatura
Het schoolvak
La pausa
De pauze
El recreo
De lunchpauze
El curso
Het leerjaar
El horario
Het lesrooster
El minuto
De minuut
Diferente
Verschillende, anders
La cosa
Het ding
Mirar
Bekijken
Usar
Gebruiken
Trabajar
Werken
Completar
Aanvullen
Sentarse
Gaan zitten
Pensar
Denken
Estudiar
Leren, studeren
Continuar
Doorgaan
Vivir
Wonen, leven
Salir
Vertrekken; uitgaan
