Unidad 11-2 Flashcards
verleden
el pasado
zich herinneren
acordarse de (ie)
kennen/ leren kennen
conocer (zc)
laten zien/ tonen
enseñar
moskee
la Mezquita
zuil
la columna
Arabier/Arabische
el/la árabe
invloed
la influencia
heel veel dingen te zien
muchísimas cosas que ver
werkelijk (bw)
realmente (bw)
toren
la torre
de moeite waard zijn
valer la pena
Hartelijke groeten
Un fuerte abrazo
omarming
el abrazo
onvoltooid verleden tijd
el indefinido
gisteren
ayer
afgelopen zomer
el verano pasado
wedstrijd
el concurso
route
el itinerario
ongeordend/ door elkaar
desordenado/-a
ongelooflijk
increíble
steeg
la calleja
bloem
la flor
brug
el puente
Romeins
romano/-a
joodse wijk
la Judería
heel goed
buenísimo/-a
om 5 uur ‘s middags
a las 5 p.m. (post meridiem)
souvenirwinkel
la tienda de recuerdos
de heer en mevrouw Andrade
los Andrade
voor de laatste keer
por última vez
zonnen/ zonnebaden
tomar el sol
nieuwe vrienden maken
hacer nuevos amigos
buitenland
el extranjero
tien jaar geleden
hace diez años
praat/ spreek
hablen
werkelijk (bn)
real (bn)
denkbeeldig
imaginario/-a
eenieder
cada uno/-a
hoe lang geleden
hace cuánto tiempo
vervoermiddel
el medio de transporte
gebruiken
utilizar
hier: hoe lang
cuánto
samenvatten
resumir