Uitleg Medicatie Flashcards

1
Q

Wat zijn medicijnen?

A

Stoffen die helpen ziekten te genezen of klachten te verminderen

Voorbeelden zijn antibiotica voor het genezen van ziekten en paracetamol voor het verminderen van klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Via welke weg worden medicijnen opgenomen

A

Via mond, maag en darmen naar het bloed , nieren en lever breken het af

Het bloed brengt het medicijn naar de juiste plek, waar lever en nieren het medicijn afbreken en afvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 10 manieren om medicijnen toe te dienen.

A
  • Via de mond: Tabletten, capsules, siroop
  • Via de huid: Zalven, crèmes, pleisters
  • Via een prik: Subcutaan, intramusculair, intraveneus
  • Via de longen: Puffers, inhalatoren
  • Via de neus: Neussprays of druppels
  • Via de ogen: Oogdruppels of zalven
  • Via de anus: Zetpillen, klysma’s
  • Via de vagina: Crèmes, zetpillen
  • Via het oor: Oordruppels of zalven
  • Onder de tong (sublinguaal): Nitroglycerine, lorazepam

Deze verschillende toedieningswijzen zijn belangrijk voor de effectiviteit van medicijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 5 mogelijke bijwerkingen van medicijnen?

A
  • Jeuk
  • Huiduitslag
  • Slaperigheid
  • Misselijkheid
  • Maagklachten

Bijwerkingen kunnen variëren afhankelijk van het type medicijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen stofnaam en merknaam?

A
  • Stofnaam: Generieke naam van de werkzame stof (bijv. paracetamol)
  • Merknaam: Commerciële naam (bijv. Panadol)

Generieke medicijnen zijn vaak goedkoper, maar werken hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn opiaten?

A

Krachtige pijnstillers zoals morfine en oxycodon

Opiaten worden gebruikt voor: acute pijn, chronische pijn bij kanker & palliatieve zorg.
Bijwerkingen: Slaperogheid/constipatie kans op verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem bijwerkingen van opiaten.

A
  • Slaperigheid
  • Constipatie
  • Kans op verslaving

Het gebruik van opiaten moet zorgvuldig worden beheerd vanwege deze bijwerkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de halfwaardetijd van medicijnen?

A

De tijd die je lichaam nodig heeft om de helft van een medicijn af te breken

Korte halfwaardetijd betekent dat het medicijn vaker moet worden ingenomen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe moeten medicijnen veilig worden bewaard?

A
  • Sommige in de koelkast
  • Anderen op een droge, koele plek
  • Vermijd direct zonlicht of vochtige ruimtes

Juiste opslag is cruciaal om de effectiviteit van medicijnen te behouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geneesmiddelen groepen

A

Zelfzorgmiddelen : zelf kopen zoals paracetamol
Receptmedicijnen : daarvoor eerst naar de dokter zoals Antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Regels medicijnen

A

Innemen zoals de dokter het aangeeft
Let op hoeveel je mag gebruiken (dosering)
Stop nooit zomaar zonder overleg met dokter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Wat doet het lichaam met een medicijn? (Farmacokinetiek)
A
  1. Opname (absorptie):
    • Het medicijn komt in je bloed terecht. Dit kan via je maag, huid, longen of een injectie.
    • Voorbeeld: Een tablet paracetamol wordt in je maag en darmen opgenomen.
    1. Verspreiding (distributie):
      • Via het bloed gaat het medicijn naar de juiste plek, zoals je hersenen of spieren.
      • Voorbeeld: Antibiotica verspreiden zich in je lichaam om een infectie te bestrijden.
    2. Afbraak (metabolisme):
      • De lever breekt het medicijn af, zodat je lichaam het later kan afvoeren.
      • Belangrijk: Sommige medicijnen werken pas na omzetting in de lever.
    3. Uitscheiding (eliminatie):
      • Het medicijn verlaat je lichaam via de urine (nieren) of ontlasting.
      • Voorbeeld: Paracetamol wordt door je nieren uit je lichaam gehaald.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Wat doet het medicijn met je lichaam? (Farmacodynamiek)
A

Medicijnen werken door in te grijpen op processen in je lichaam. Dit gebeurt vaak via:
• Receptoren:
Medicijnen passen op receptoren in je lichaam als een sleutel in een slot. Hierdoor wordt een proces gestimuleerd of geremd.
• Voorbeeld: Salbutamol opent de luchtwegen bij astma door op specifieke receptoren te werken.
• Blokkeren:
Sommige medicijnen blokkeren iets in je lichaam.
• Voorbeeld: Antihistaminica blokkeren stoffen die allergische reacties veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Medicijnen die elkaar beïnvloeden (interacties)
A

Sommige medicijnen werken niet goed samen:
• Versterken: Een combinatie van medicijnen kan een sterker effect geven.
• Voorbeeld: Bloedverdunners en aspirine verhogen de kans op bloedingen.
• Verzwakken: Sommige medicijnen werken minder goed als ze samen worden gebruikt.
• Voorbeeld: Antacida verminderen de werking van antibiotica zoals doxycycline.
• Interactie met voedsel:
• Voorbeeld: Grapefruitsap kan de werking van bepaalde medicijnen, zoals statines, versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Speciale groepen: zwangerschap, kinderen, ouderen

A

Zwangerschap: Sommige medicijnen zijn gevaarlijk voor de baby (bijv. geen ACE-remmers).
• Kinderen: Gebruik vaak lagere doseringen of andere toedieningsvormen, zoals zetpillen.
• Ouderen: Hogere kans op bijwerkingen door tragere stofwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Therapeutische breedte

A

Wat is het? Het verschil tussen de dosis waarbij een medicijn werkt en de dosis waarbij het giftig wordt.
• Voorbeelden:
• Smalle therapeutische breedte: Digoxine, lithium.
• Brede therapeutische breedte: Paracetamol.

17
Q

Hoe bereken je een dosering?

A

• Bij kinderen: Gewicht (kg) × dosis (mg/kg).
• Bij infusen: Bereken de druppelsnelheid (bijvoorbeeld ml/uur).

18
Q

Lange halfwaardetijd

A

Lange halfwaardetijd minder vaak doseren mogelijk