u1 a9 Flashcards

1
Q

Tijdens de zomervakantie ben ik naar Luxemburg gegaan.

A

Pendant les grandes vacances, je suis allé(e) au Luxembourg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik ben met het vliegtuig gegaan met mijn ouders en mijn zus.

A

Je suis parti(e) en avion, avec mes parents et ma soeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wij zijn een week in Cannes gebleven

A

Nous sommes resté(e)s une semaine à Cannes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wij hebben dicht bij de zee gekampeerd. Het was geweldig!

A

On a fait du camping près de la mer. C’était super!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wij hebben een bungalow gehuurd op een vakantiepark

A

On a loué un bungalow dans un parc de vacances.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik heb wandelingen gemaakt in de bergen.

A

J’ai fait des randonnées en montagne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gelukkig is het de hele tijd war weer geweest.

A

Heureusement, il a fait chaud tout le temps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er waren volop dingen te doen in de regio.

A

Il y avait plein de choses à faire dans la région.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

We hebben een hele goede vakantie gehad.

A

Nous avons passé de très bonnes vacances.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgend jaar wil ik naar het buitenland gaan.

A

L’année prochaine, je veux aller à l’étranger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly