tweede tentamen Flashcards

1
Q

declarative memories/ explicit memomy

A

Opzettelijk iets onthouden, feitelijk geheugen, gebeurtenissen

temporale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

non declarative memories/ implicit memories

A

priming, skill learning en conditioning
- neocortex
- basal ganglia
- motor cortex
- cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hippocampus belangrijk

A
  • belangrijk voor het krijgen van declarative memories
  • belangrijk voor het aanmaken van geheugen
  • maakt ruimtelijk geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hippocampus niet belangrijk

A
  • niet belangrijk voor motor of spiergeheugen
  • niet betrokken bij immediate memory
  • is niet betrokken bij het opslaan van geheugen of het lange termijn geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

immediate memory

A

seconden
prefrontale cortex
acquisition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

short-term memory

A

minuten
prefrontale cortex
acquisition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

intermediate memory

A

uren
hippocampus
encoding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

long term memory

A

dagen
hippocampus
consolidation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

remote memory

A

jaren
long term storage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

classificatie van memory

A

acquisition
encoding
consolidation
retrieval
long term storage of forgetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

encoding

A

eiwitmodificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

consolidation

A

versterken
eiwit synthese en slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

acquistion

A

verwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

retrieval

A

acquistion, encoding en consolidation opnieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

long term storage

A

slaap
na retrieval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

forgetting

A

geen retrieval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hippocampus kan je..

A

trainen
taxi chauffeurs hebben een hippocampus met een groter volume, door beter ruimtelijk geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

memory engram

A

bij elke herinnering wordt er een specifieke combinatie gemaakt van neuronen, bij het terugdenken worden diezelfde neuronen geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

lange termijn potentatie

A

grondslag van geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zorgt ervoor dat een geheugen blijft hangen?

A

emotie
aandacht
associatie
herhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lange termijn geheugen is afhankelijk van

A

eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waarom weten we weinig over de insula?

A

insula ligt verborgen achter het schors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

limbisch systeem betrokken bij

A

hersenstructuren die iets doen met emoties
- motivatie
- emotioneel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

James Lange theory

A

er is een emotionele stimulus die gestuurd wordt naar de sensory cortex en daarna naar de motor cortex wat zorgt voor een lichamelijke beweging die wordt vervolgens weer gestuurd naar de sensory cortex en dan heb je een feeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Canon-Bard theory
er is een emotionele stimulus die naar de thalamus wordt gestuurd deze stuurt het signaal door naar de hypothalamus en het cerebrale cortex. De hypothalamus zorgt voor een lichamelijke beweging en stuurt het signaal ook door naar de cerebrale cortex. In de cerebrale cortex wordt vervolgens feeling gevormd
25
definitie limbisch systeem
een ringvormig geheel van nauw met elkaar verbonden kernen en gebieden mediaal gelegen op de overgang van telencephalon en diencephalon
26
betrokken structuren limbisch systeem
- gyrus cinguli - prefrontale schors - hypothalamus - thalamus - basale ganglia - insula - amygdala
27
(globaal) sensorische input limbisch systeem
-direct vanuit ruggenmerg en hersenstam, deels zonder tussenkomst thalamus of schors. autonoom, viscerale input -indirect na processing in de schors (complexe informatie)
28
(globaal) motorische output limbisch systeem
-direct via hypothalamus en (autonome) centra in ruggenmerg en hersenstam: misselijk en overgeven bvb -indirect via beïnvloeding van (sub) corticale systemen, bvb huilen
29
zes basis gevoelens
boos verdrietig blij angst verbaasd walging
30
indeling insula
- sensorimotor: algemene staat van het lichaam - centraal olfactogustatory regio: walging - socioemotional regio: activeert bij emotie - cognitieve anterior-dorsal regio: integratie van je bepaalde staat met externe input
31
Wat is stress
niet specifieke reactie van het lichaam op veranderingen in je omgeving
32
Wat gebeurt er in ons lichaam tijdens stresss?
1. perceptie van een stressor 2. activatie van het autonoom zenuwstelsel (snelle respons) (SAM) 3. activatie van de HPA-as (langdurig effect)
33
Sympathetic-Adrenal-Medullar (SAM) axis
- uitscheiding van adrenaline & noradrenaline uit het bijniermerg - Snel effect voor kort termijn - fight or flight respons
34
fight or flight respons voorbeelden
- cardiovasculaire effecten - metabole effecten - pupil verwijding - effecten in het brein
35
Hypothalamic- pituitary-adrenals (HPA) axis
- hormonaal regelsysteem: hypothalamus geeft CHR en hypofyse geeft ACTH en bijnierschors geeft Cortisol - langdurig effecten
36
Cortisollevels gedurende dag
Hoog begin van de dag neemt af gedurende de dag
37
Receptoren voor cortisol in het brein
Mineralocorticoid receptor Glucocorticoid receptor
38
Mineralocorticoid receptor
Hoge expressie in hippocampus bijna altijd actief bindt cortisol dat vrij komt volgens dag-nacht ritme
39
Glucocorticoid receptor
Hoge expressie door veel gebieden in het brein actief na stress niet actief voor cortisol
40
Receptoren voor cortisol
steroid hormoon cortisol + receptor
41
Steroid hormoon
diffusie door het membraan receptoren in cytoplasma en celmembraan
42
cortisol + receptor
transcriptiefactor: reguleert eiwitaanmaak langdurig effect
43
Sailence network
- stimulus response: automatisch gedrag - aandacht minder specifiek - verhoogde activiteit bij stress - limbische systemen betrokken
44
Executive control network
- cognitieve functies, zoals plannen - verlaagde activiteit tijdens stress - meer instinctieve reacties
45
effecten van stress op gedrag en geheugen
- meer automatische hersensystemen actief - vermindering van oproepen van herinneringen na stress - emotionele gebeurtenissen worden goed onthouden, maar minder accuraat - nieuwe herinneringen worden beter opgeslagen tijdens stress
46
Accuraatheid van emotionele herinneringen
Emotionele herinneringen zijn sterker, maar tijdens verhoogde stress is de accuraatheid van de herinnering verminderd
47
chronische stress
slechter slapen weinig energie onderdrukking immuunsysteem slechte zin geheugen problemen moeite met focussen veranderingen in honger gevoel
48
Wat gebeurt er als je langdurig stress hebt
- afname van de grote van de hippocampus - slechter geheugen - verandering in complexiteit van hersencellen: meer in amygdala en minder in hippocampus en prefrontale cortex
49
Basis principe van leren
- hersencellen worden actief - contacten tussen hersencellen die zijn actief zijn versterken: LTP
50
korte termijn effecten van stress op de synapse
- meer synaptische activiteit - omkeerbaar - kortdurende effecten via MR-receptor - verhoogde extracellulaire glutamaat levels
51
lange termijn effecten van stress op de synapse
sterkere synaptische response langdurig effect meer AMPA receptoren naar de synapsen Gr receptor afhankelijk
52
stress op jonge leeftijd
- kleinere hippocampus - minder activiteit in de prefrontale cortex - meer activiteit in de amygdala
53
nociceptie
neurofysiologische reactie op weefselschade
54
pijn
ervaren van pijn
55
detectie van pijn door sensorische zenuwen
a delta fiber: stekende lokale pijn C fibers: zeurende pijn
56
Transient Receptor Potential (TRP)
detecteren de pijn
57
Detectie van pijn
1. sensorische zenuwen maken een synaps op neuronen in de dorsale hoorn van het ruggenmerg 2. vanuit het ruggemerg wordt het signaal naar de volgende synpase in de thalamus gestuurd 3. vanuit de thalamus wordt het signaal naar de volgende synpase in de hersenschors gestuurd
58
ascending pathway
van letsel naar het brein
59
decending pathway
Inhiberen van de pijn prikkel gaat omlaag inhibirende neuronen worden geactiveerd. remmen de signalen en maken pijnstillers aan (opioide)
60
twee soorten sensitisatie van pijn
hyperalgesia en allodonie
61
Allodonie
Pijn reactie op een prikkel die normaal geen pijn doet
62
Hyperalgesie
Sterkere pijn reactie op een prikkel die normaal gesproken ook een pijn reactie oproept
63
Proces van hyperalgesie
- Activiteit neemt toe, veel afgifte glutamaat door nociceptieve vezels - NMDA receptoren blokkeren - Calcium levels in de cel gaan omhoog - Verhoogde prikkelbaarheid van de cel
64
normale situatie
- lage activiteit, weinig glutamaat afgifte door nociceptieve vezels - NMDA receptoren geblokkeerd door Mg
65
Sensitisatie van pijn
Pijn wanneer je een beschadigde plek aanraakt, zodat de plek met rust wordt gelaten - vorm van plasticiteit (LTP)
66
Stofjes die een rol spelen bij sensitisatie
glutamaat neuropeptiden groeifactoren
67
hersengebieden betrokken bij emotionele reactie bij pijn
prefrontal cortex insula amygdala
68
bilaterale laesie amygdala
een patiënt herkent geen angst
69
Laesie insula
geen schrikreflex bij een intense stimulus
70
Placebo effect
patiënt voelt zich beter door een behandeling die niet op het probleem aangrijpt - medicijn zonder werkzame bestanddelen - behandeling zonder biomedische onderligging
71
activatie placebo effect frontaal kwab
meer activiteit in prefrontale cortex en PAG minder activatie hersengebieden die betrokken zijn bij emotie bij pijn en localisatie
72
Hoe werkt placebo in de hersenen?
Prefrontatle cortex wordt geactiveerd en hierdoor ook PAG en hierdoor de inhiberende descending pathway
73
Nocebo
negatieve verwachting -> minder groot/geen effect van het medicijn
74
Belang van placebo-controlled medicijn studies?
- mogelijk groter verschil tussen behandelings- en controle group zonder biologische onderlegging - medicijn niet zo effectief als gedacht
75
Neuropathische pijn
pijn die wordt veroorzaakt door schade of ziekte van het somatosensorische zenuwstelsel
76
schade in vezels kan resulteren in perifere neuropathische pijn
- veranderingen in expressie van ion kanalen - veranderingen in synaps locaties - veranderingen in receptoren in de synaps
77
sensorische zenuwen zijn in een hyperexcitabele staat: perifere neuropathische pijn
- TRP kanalen komen meer tot expessie na zenuwschade - Expressie van Na kanalen gaan omhoog na zenuwschade - Veranderingen in functie Na kanalen - Expressie van K kanalen omlaag
78
Centrale neuropathische pijn
problemen met pijn verwerking in ruggenmerg, of hersenen - hersenbloeding - herseninfarct - infecties - ms - Schade aan het ruggenmerg
79
Neurologie
aandoeningen van het centrale zenuwstelsel en perifere zenuwstelsel - somatische stoornissen: rughernia of hersenbloeding bv - makkelijker te lokaliseren in het brein - fysieke gezondheid
80
Psychiatrie
- mentale gezondheid - niet of moeilijker te lokaliseren in het brein - depressie of autisme bv
81
Waarom neuropsychiatrie?
Het onderscheid tussen neurologie en psychiatrie is erg gedwongen en leidt tot problemen bij de diagnose en behandeling van neurologische en psychiatrische patiënten.
82
Centrale assumptie van neuropsychiatrie
het brein vormt de basis voor al ons gedrag
83
Oedipus
- Lot kan je niet ontsnappen - Mensen zitten vast in het mechanisme van de wereld - determinisme: alles van de toekomst zit vast in het verleden
84
Voorwaarden vrije wil
1. er is keuze of er is sprake van alternatieve mogelijkheden - is er wel een alternatieve keuze als de uitkomst hetzelfde is 2. de toekomst ligt nog niet vast 2. mijn keuzes zijn van mij
85
2. causaal determinisme
toekomstige gebeurtenissen zijn bepaalde door voorgaande gebeurtenissen + natuurwetten, er is geen sprake van vrije wil want de toekomst staat vast
86
2. dualisme
geest staat los van materie
87
Res cogitans
immaterie
88
Res extensa
materie
89
Descartes
- dieren zijn materie - mensen zijn immaterie - pijnappelklier/epifyse huis voor de geest
90
David Hume
- Attack on causality
91
Attack on causality
- Bestaat causaliteit wel? - kan je op basis van eigen zintuigen wel causaliteit waarnemen? - tegenover causaal determinisme - kritiek: niet pragmatisch
92
2 soorten causaties
1. event causation: gebeurtenis zorgt voor volgende gebeurtenis 2. agent causation: persoon is beginpunt
93
kritiek op agent causation
- nurture vs nature debat
94
infinite regress
wat is dan het alles beginnende punt waaruit alles is ontstaan?
95
panty experiment
achteraf redenen creëren waarom je iets hebt gedaan ondanks dat er eigenlijk geen keuze was
96
4 grote stromen binnen de vrije wil
hard determinisme hard indeterminisme Compatibilisme libertarianisme
97
hard determinisme
realiteit staat vast, er is geen vrije wil - D'Holbach: alles is het resultaat van alles wat daarvoor is geweest. - Incompatibilisme: determinisme kan niet samen gaan met vrije wil
98
hard indeterminisme
Realiteit staat niet vast, maar geen vrije wil - We kunnen niet voorspellen wat er gaat gebeuren, maar betekend niet dat we vrije wil hebben, want het is allemaal random.
99
compatibilisme
realiteit staat vast, maar wel vrije wil - Denett: vrije wil kan samengaan met een vaste wereld - we moeten niet willen dat er aangetoond wordt of er sprake is van vrije wil, anders gaat het fout.
100
Libertarianisme
Realiteit staat niet vast en wel vrije wil - wereld ligt niet ast en we hebben daarin vrije wil - IK - je hebt de mogelijkheid om op bepaalde momenten zelf keuzes te maken, bv studiekeuzes
101
Libert experiment
- filmpje tijdens de les - hersenactiviteit wordt gemeten, voor je de keuze maakt om de knop in te drukken
102
kritiek Libet experiment
- vrije wil is nu opeens maar 1 vingerbeweging - je bent aan het nadenken om de knop in te drukken - vrije wil is het vermogen om..
103
relevantie vrije wil debat binnen de rechtstaat
- alleen straffen om samenlevinf veilig te houden (hard determinisme) - Basic desert: je verdient iets, onafhankelijk of het goed of slecht is - Pereboom: crimineel beschouwen als besmet met virusL niet verantwoordelijk maar wel scheiden van de bevolking
104
Relevantie vrije wil vanuit psychologie
- afwezigheid van vrije wil neemt het initiatief van de mens weg - niet veel invloed op de samenleving
105
Phinease Cage
Bilaterale laesie frontaalkwab door staf - werd grof, beledigend gedrag, onvoorspelbaar, geen verantwoordelijkheidgevoel
106
Techniek van Monitz
frontale lobotomie - met een staafje de verbinding tussen de frontaal kwab en de rest van de hersenen bijna geheel verbreken. - agressief en uitbundig gedrag te elimineren
107
Gevolgen frontale lobotomie
- niet stilstaan bij de gevolgen of andermans gevoelens - dull or euphoric
108
impliciete informatie verwerking
- snel en onbewust (autonoom) - snel beslissingen te maken door snel een beeld te vormen van de situatie - subcorticale gebieden zoals amygdala en insula
109
Expliciete informatie verwerking
- corticale gebieden - Langzaam - snel beeld kan overruled worden door hogere niveaus
110
Medial en orbito prefrontal cortex
limbische input internal state en motivatie
111
Dorso-lateral prefrontal cortex
integreren sensorische informatie, planning gedrag en uitvoering beweging
112
Prefrontale cortex
- noodzakelijk voor sociale interactie - noodzakelijk gedrag en mogelijk toegestaan gedrag - continu bezig of gedrag gunstig blijft
113
structured event complex
gebeurtenis (vb verjaardag) wordt gevangen, vervolgens wordt er een structuur opgebouwd, daarna reenactment, je weet wat er van je verwacht wordt
114
Split brain
doorgesneden corpus collosum, hersenhelften kunnen niet met elkaar overleggen - nog wel twee andere verbindingen - diencephalon, hersenstam, cerebellum en chiasma gewoon intact
115
double consciousness
elke hemisfeer heeft eigen zaken te regelen, twee mensen in je brein - linkse hemisfeer is dominant - bewustzijn ligt lokaal
116
Waarom split brain?
werd toegepast bij ernstige epilepsie. Voorkomen verspreiding epilepsie van de ene helft naar de andere. - wordt nu amper gebruikt door goede medicatie
117
Henry Gustav Molaison (HM)
- fietsongeluk 9 jarige leeftijd door epilepsie - hippocampus weggehaald - geen nieuwe herinneringen kunnen maken
118
Normale veroudering in het brein
- 10-15% gewichtsafnamen van het brein - cognitieve achteruitgang - lichte verandering in geheugen, oriëntatie, taal, plannen, organiseren, overzicht houden, persoonlijkheid en emotie
119
Wat is dementie?
- parapluterm of verzamelnaam - hersenziekten die verschrompeling van de hersenen en daardoor problemen met het denken veroorzaken - progressief beeld (achteruitgang) - geheugen, oriëntatie, taal, plannen, organiseren, overzicht houden, persoonlijkheid en emotie
120
De ziekte van Alzheimer symptomen
- meest voorkomende vorm van dementie - begint met geheugenproblemen - ruimtelijke orientatieproblemen - moeite met tijdsordening - taalproblemen - moeite met planning en overzicht - moeite met uitvoeren handelingen
121
aard van de ziekte van Alzheimer
- in de neuronen vormen zich tangles bestaande uit Tau-eiwit - buiten de neuronen worden plaques gevormd bestaande uit het amyloid beta eiwit, dode neuronen en andere eiwitten - ziekte begint in de hippocampus, en wordt dus beschadigd
122
Frontotemporale dementie (Ziekte van Pick)
- tweede meest voorkomende vorm van dementie - begint met verandering in persoonlijkheid en gedrag (ontremming of juist apathie) - ook taal is vaak aangedaan - vaak onder leeftijd 65
123
Wat gebeurt er in de hersenen bij frontotemporale dementie?
hersencellen in de frontaalkwab sterven af
124
Vasculaire dementie
- tweede vorm van dementie op oudere leeftijd - hersenen worden niet goed voorzien van bloed en zuurstof en hersencellen sterven dus af - verschijnselen verschillen per beschadigd gebied - vaak: traagheid, taalproblemen, motorische problemen
125
diagnose proces dementie
- voorlichting patient en mantelzorgers - hulpverlening patient en mantelzorgers - einde aan lang proces van zoeken - eventuele symptomatische medicatie
126
diagnose dementie
- consult neuroloog of geriater - neuropsychologisch onderzoek - hersenscan - bloedonderzoek
127
twee soorten hersenscantechnieken
MRI scan en PET scan
128
verloopt ziekte van alzheimer in diagnostiek
- genetische afwijking - afwijking in hersenvocht - afwijkende neuroimaging (dan meestal klachten van patient)
129
Is de diagnose 100% zeker?
nee dit kan pas door hersenweefselonderzoek na het overlijden
130
Aandacht
je selecteert iets sensorisch of een proces om geconcentreerd over na te denken - parietaal kwab
131
vormen van attentie
- bewust vs onbewust - pre attentive vs attentive
132
pre attentive
alles tegelijk, eigenschappen van de omgeving, komt van buiten, geheel beeld
133
attentive
- zoekend gerichte oogbewegingen
134
Hemineglect
'halve' schade na bloeding - geen aandacht meer kunnen richten op de linkerhelft van de omgeving - beroerte zorgt voor schade in de parietaal kwab aan de rechterkant
135
Williams Beuren Syndroom
- cluster aan symptomen - Chromosoom 7 is een stukje beschadigd waardoor omliggende genen voor deze symptomen zorgen - ELN gen zorgt voor de meeste problemen - geen ruimtelijk inzicht - verhoogd gevoel voor sociale interacties
136
Neuro economie
manier om hersenen te onderzoeken naald naar bepaalde plekken in de hersenen
137
Wat doet LIP in het parietaal kwab
- motor commando area - sensory association area - memory area - area of attention - encodes voorzieningen
138
Wanneer heb je epilepsie?
- patient heeft 2 of meer epileptische aanvallen gehad - patient heeft 1 epileptische aanval gehad en er zijn afwijkingen zichtbaar in de hersenen - diagnose van een epilepsiesyndroom
139
epileptische aanval
plotselinge verstoring van activiteit in de hersenen tijdelijke verandering van de fysiologische staat door abnormale synchronisatie van de neuronale activiteit in de hersenen
140
epilepsie
neurologische aandoening waarbij iemand herhaaldelijk epileptische aanvallen heeft
141
epileptogenese
processen in het breinweefsel die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling en progressie van epilepsie
142
classificatie van epileptische aanvallen
focal onset generalized onset unknown onset
143
focal onset
start in een klein netwerk kan verspreiden naar een groter gebied enkele electrodes abnormaal
144
generalized onset
verspreid zich snel vanuit het centrum verspreidt door beide hemisferen corticale en subcorticale structuren, hoeft niet de hele cortex te zijn alle electrodes abnormaal
145
tonic clonic aanval
focaal of gegeneraliseerd - hallucinaties - verstijving: tonic phase - spasmen: clonic phase
146
absense seizure
gegeneraliseerde oorsprong plotseling stoppen van alle activiteit blanco moment duurt vaak maar kort; 10 sec
147
status epilepticus
aanval duurt langer dan vijf minuten meer dan 1 aanval binnen 5 minuten zonder bij bewustzijn te komen tonic clonic of absence seizure kunnen beide gebeuren medisch noodgeval, hoe langer het duurt hoe meer schade aan het brein
148
Sudden unexpected death in epilepsy (SUDEP)
Overlijden ten gevolge van een epileptische aanval zonder andere schade - verstoorde regulatie van ademhaling - verstoring van het hartritme
149
oorzaken epilepsie
focal: kan een laesie zijn of gewoon een spontante verandering in hersenactiviteit generalized: genetisch
150
ElectroEncephaloGram (EEG)
techniek om elektrische activiteit in het brein te meten
151
4 fases EEG signaal epileptische activiteit
1. seizure onset: lagere amplitude EEG signal 2. gedesynchroniseerde/onregelmatige activiteit 3. geschynchroniseerde/regelmatige activiteit (burst) 4. postictale depressie: lage amplitude
152
ictal phase
tijdens de aanval
153
interictal
tussen twee aanvallen in
154
wat zijn de belangrijkste spelers in het behouden van de balans tussen excitatie en inhibitie
exictatoire neuronen inhibitoire neuronen non neuronale cellen brein milieu
155
rol van ion kanalen in epilepsie
veranderingen in de expressie of kinetiek van ionkanalen kan epilepsie veroorzaken
156
SCN2A gen > NaV1.2
Komt met name voor in excitatoire neuronen gain of function mutaties kan leiden tot epilepsie
157
SCN1A-gen > NaV1.1
komt met name voor in inhibitoire neuronen loss of function mutaties kan leiden tot epilepsie
158
Anti epileptische medicatie
kanaal blokkers
159
Morfologie en epilepsie
Veranderingen in de morfologie van neuronen kunnen bijdragen aan epileptogenese - mutaties in de mTOR pathway - groter soma, meer axonen en meer vertakkingen van dendrieten hierdoor
160
non neuronale cellen en epilepsie
- astrocyten vermeerderen worden reactief bij epilepsie - astrocyten kunnen zorgen voor een verhoogde exciteerbaarheid van neuronen - glutamaat levels verhoogd voorafgaand, tijdens en na een epileptische aanval
161
Belangrijkste kenmerken van verslaving
- compulsief zoeken en innemen van drugs - verlies van controle over het limiteren van inname drugs - verkrijgen van negatieve emoties, wanneer er geen toegang is tot drugs
162
invloed drugs op beloningssysteem
bij drugs gebruik is het beloningssysteem beter dan verwacht: maximale motivatie
163
Welke factoren spelen een rol bij het vatbaar zijn voor het ontwikkelen van verslavingen?
- genetische kwetsbaarheid - gender - chronische stress - psychiatrische aandoening - blootstelling aan drugs tijdens vroege adolescentie/kindertijd
164
breingedeelte voor compulsie en impulsiviteit
prefrontale cortex en thalamus
165
breingedeelte voor het creëren van gewoonte
striatum
166
breingedeelte euphoria, positive reinforcement
hippocampus en amygdala
167
breingedeelte voor stress
amygdala en hypothalamus
168
hoe raak je verslaafd aan drugs?
1. initieel vrijwillig drugsgebruik 2. verlies over controlegedrag - gewoontegedrag-> dwangmatig gedrag
169
substance abuse tegenover non dependent substance use
- meer euphoria - meer gewoonte - meer negatieve emotionele staat
170
substance dependence tegenover non dependent substance use
geen euphoria meer compulsivity meer negatieve emotionele staat
171
non dependent substance use
beetje euphoria
172
wat zijn stamcellen
stamcellen zijn lichaamscellen die onbeperkt kunnen delen en zorgen voor de aanmaak van gespecialiseerde cellen
173
Waarom stamcelonderzoek?
verschillende organen zoals het hart en de hersenen zijn moeilijk te onderzoeken. Met stamcelonderzoek kunnen we gespecialiseerde cellen aken die we in het lab kunnen onderzoeken
174
stamcellen kunne twee kanten op
1. zelfvernieuwing, stamcel blijft een stamcel 2. differentiatie/specialisatie: stamcel wordt bv zenuwcel
175
voordelen iPSC onderzoek
geen humane embryo's nodig minder proefdieren nodig humaan-specifiek biologie onderzoeken
176
IPSC
geinduceerde pluripotente stamcellen zijn stamcellen die rechtstreeks uit lichaamscellen worden gemaakt
177
computational neuroscience
picture or a model of how a neuron looks in 2D Het reproduceren van computable versions van stimulatie in de neurobiologie
178
psychose
stoornis gekenmerkt door waanbeelden, hallucinaties en gedesorganiseerd denken.
179
Waan
hardnekkige niet-realistische denkbeelden, overtuigingen zonder harder werkelijkheid. ze zeggen dingen die anderen niet kunnen volgen
180
Waarom kijken naar neural population dynamics?
1. kleine df 2. Geeft een beter beeld op populatie level 3. heterogeniteit in singel neuron profielen
181
bayes rule
P(LC)= P(CL) x P(L) : P(C) P(CL)= de kans op een defecte lens binnen een bepaald merk P(L)= de kans dat je een lens hebt van dat merk P(C)= de kans van alle merken dat je een defecte lens hebt
182
bereken van P(C)
bv het marktaandeel van de productielens1 x kans op defecte lens + het marktaandeel van de productielens2 x kans op defecte lens + etc..
183
Waarom is CAMK2 een geheugen molecuul?
het kan een transient calcium signaal omzetten in een langdurig effect, doordat hij zichzelf fosforyleert
184
welk hersendeel is betrokken bij de verwerking van informatie komende uit het lichaam zelf
Insula
185
working memory
immediate memory short term memory