Tubulaire reabsorptie en secretie Flashcards

1
Q

Peritubulaire capillaire netwerk

A
  • om proximale tubulus
  • reabsorptie en O2 voorziening
  • enorme aanzuigende werking door oncotische druk: zuigt veel vocht aan uit filtraat: in glomerulus is er veel vocht gefiltreerd, en zijn eiwitten achtergebleven in het bloed -> sterke stijging colloïd-oncotische druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Glucose reabsorptie (geldt ook voor aminozuren en P)

A
  • wordt opgenomen secundair aan Na opname
  • Na-K pomp
  • water ook weer gereabsorbeerd door osmotische druk
  • aan apicale zijde proximale tubulus 2 soorten Na-glucose symporters (SGLT2 en 1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Na-K pomp glucose reabsorptie

A

Zit in basolaterale membraan: zorgt voor lage [Na] in de cel -> aan apicale zijde is er een gradiënt tussen het filtraat en de cel voor Na: Na wil heel graag cel in -> glucose wordt met Na naar binnen gehaald -> verhoging intracell. glucose concentratie -> aan basolaterale kant passief met gradiënt mee interstitium in
- K-kanalen zorgen dat K niet tegenwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

SGLT2

A

Glucose import de cel in, gekoppeld aan 1 Na: vooral 1e gedeelte convoluted proximal tubule -> 90% gefiltreerde glucose weer gereabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SGLT1

A

Glucose import cel in, gekoppeld aan 2 Na: kost meer energie, in rechte deel proximale tubulus -> 10%. Kan laatste restjes glucose uit filtraat halen door hoger energie verbruik: glucose kan tegen een hogere concentratiegradiënt in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Transcellulair transport

A
  • Na, K-pomp: primair actief, electrofeen, basolateraal
  • Na, glucose sumporter: secundair actief, electrogeen, apicaal
  • Glucose carrier (GLUT): passief, basolateraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Splay

A

Resorptie gaat niet precies tot Tm transportmaximum maar begint al eerder af te buigen

  • > veroorzaakt door interindividuele variatie tussen nefronen
  • > drempel wordt bepaald door nefron met de hoogste GFR en laagste capaciteit om glucose te reabsorberen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reabsorptie bicarbonaat

A

Na uit filtraat wil cel in -> gekoppeld aan efflux uit cel van protonen: Na-proton exchanger -> zuur combineert zich in het filtraat met HCO3- -> evenwicht naar CO2 -> kan vrij diffunderen over het membraan -> in cel zit een andere Canhydrase die zorgt dat daaruit HCO3- ontstaat -> basolaterale membraan weer een transporter die HCO3- met de concentratiegradiënt mee de cel uithaalt en neemt extra Na mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reabsorptie zout en water

A
  • osmolaliteit blijft gedurende de PT constant aan het
  • eerste 30% Na reabsorptie gekoppeld aan reabsorptie van allerlei dingen, daarna aan Cl- influx
  • > solvent drag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Solvent drag

A

Meeslepen van moleculen met het oplosmiddel. Water wordt gereabsorbeerd trans- en paracellulair door enorme osmotische aantrekking vh interstitium -> Cl, Ca, Mg, K-ionen worden meegesleurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reabsorptie eiwit

A

Eiwitten in het filtraat worden afgebroken door proteases en aminozuren en worden dan opgenomen door een PTcel. Of eiwitjes worden als eiwit opgenomen, komen in het lysosoom en daar afgebroken tot aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Proteïnurie

A

> 0,3 g/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Glomerulaire proteïnurie

A

Nefrotisch, filter werkt niet goed meer -> hoog-MW eiwitten in de urine, excretie is > 3,5 g/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Proteïnurie door overloop

A

Aanbod bepaald eiwit zo groot dat veel wordt uitgescheiden en de reabsorptie capaciteit overstijgt -> laag MW eiwitten, excretie is < 2g/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tubulaire proteïnurie

A

Reabsorptie is onvoldoende -> laag-MW eiwitten, excretie is < 2g/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Abormale excretie van metabolieten

A
  • verhoogde plasmaspiegels
  • verhoog single nefron GFR
  • genetische afwijkingen in transporteiwitten
  • Fanconi’s syndroom
17
Q

Organische verbindingen filtratie

A

Worden nauwelijk gefiltreerd -> zijn vaak aan albumine gekoppeld, wat niet gefiltreerd wordt -> secretiepaden in PT
- gekoppeld aan Na reabsorptie

18
Q

Tubulaire secretie organische verbindingen

A
  • secretiepad voor organische anionen (OA-) (penicilline, diuretica)
  • secretiepad voor organische kationen (OC+) (morfine, adrenaline, ACh)
    Beperkt aantal transporters, -> competitie tussen verschillende anionen en cationen
    -> verhoogde biologische werkzaamheid geneesmiddelen
    -> geneesmiddelentoxiciteit
    -> maskeren doping
19
Q

SGLT2 remmen

A

Om patiënten glucose te laten uitplassen, waardoor ze afvallen en de insulineresistentie minder wordt -> ook wat Na mee, betere bloeddruk
Niet SGLT1 want die komt ook voor in de darmen

20
Q

Multipel myeloom

A

Plasma-eiwitten in de urine.

= aandoening beenmerg, allemaal monoklonale plasmacellen die speciale eiwitten zoals IgE maken dat in je urine komt.

21
Q

Myelome Nier

A

Afzeting in glomerulus, stoornis PT, door klontering lumen verstoppen -> proteïnurie

22
Q

Acidemie

A

bloed is zuur

23
Q

Acidose

A
Proces wat leidt tot verzuring van het bloed
Door:
- verlies van HCO3-
- nieuw zuurproductie
- nier is kapot: maakt geen HCO3-