Tsjechisch Flashcards
1
Q
to
A
het
2
Q
se
A
hij/zij
3
Q
je
A
je
4
Q
na
A
op
5
Q
že
A
dat
6
Q
jsem
A
ik ben
7
Q
co
A
wat
8
Q
si
A
zich
9
Q
tak
A
zo
10
Q
ne
A
nee
11
Q
ale
A
maar
12
Q
já
A
ik
13
Q
mi
A
mij
14
Q
jsi
A
je bent
15
Q
mě
A
mij
16
Q
do
A
naar
17
Q
ty
A
jij
18
Q
jak
A
hoe
19
Q
už
A
al
20
Q
jste
A
jullie zijn
21
Q
ti
A
jou
22
Q
za
A
voor
23
Q
ho
A
hem
24
Q
tu
A
hier
25
když
wanneer
26
jsme
wij zijn
27
jen
alleen
28
tady
hier
29
jako
zoals
30
jo
ja
31
ano
ja
32
by
zou
33
pro
voor
34
tě
jou
35
není
is niet
36
něco
iets
37
dobře
goed
38
byl
was
39
tam
daar
40
proč
waarom
41
mám
ik heb
42
jsou
zijn
43
ten
die
44
teď
nu
45
no
nou
46
tohle
dit
47
vás
u
48
bude
zal
49
toho
daarvan
50
nic
niets
51
pane
meneer
52
vám
u
53
být
zijn
54
bych
zou
55
má
heeft
56
kdo
wie
57
ve
in
58
ještě
nog
59
kde
waar
60
nebo
of
61
tom
dat
62
aby
zodat
63
ji
haar
64
po
na
65
máš
jij hebt
66
bylo
was
67
můj
mijn
68
jestli
of
69
byla
was
70
než
dan
71
nás
ons
72
takže
dus
73
vy
jullie
74
všechno
alles
75
od
van
76
měl
hij had
77
prosím
alstublieft
78
mu
hem
79
jeho
zijn
80
myslím
ik denk
81
nikdy
nooit
82
chci
ik wil
83
tím
daarmee
84
víš
jij weet
85
vím
ik weet
86
protože
omdat
87
ani
noch
88
moc
veel
89
možná
misschien
90
sem
hier
91
taky
ook
92
až
totdat
93
tebe
jou
94
nevím
ik weet het niet
95
moje
mijn
96
nám
ons
97
chceš
jij wilt
98
máme
wij hebben
99
ahoj
hallo
100
ta
die
