Traject 4 - La Personnalité - Ronde 2 Flashcards
1
Q
de ontwikkeling
A
Le développement
2
Q
leuk, grappig
A
amusant(e)
3
Q
dom
A
bête
4
Q
hip
A
branché(e)
5
Q
rustig
A
calme
6
Q
grappig
A
comique
7
Q
cool
A
cool
8
Q
moedig
A
courageux, courageuse
9
Q
creatief
A
créatif, créative
10
Q
nieuwsgierig depressief,
A
curieux, curieuse
11
Q
neerslachtig
A
déprimé(e)
12
Q
zacht
A
doux, douce
13
Q
grappig
A
drôle
14
Q
hard, taai
A
dur(e)
15
Q
saai
A
ennuyeux, ennuyeuse
16
Q
boos, kwaad
A
fâché(e)
17
Q
lief, vriendelijk
A
gentil(le)
18
Q
eerlijk
A
honnête
19
Q
onverdraagzaam
A
intolérant(e)
20
Q
jaloers
A
jaloux, jalouse
21
Q
vrolijk
A
joyeux, joyeuse
22
Q
macho
A
macho
23
Q
grappig
A
marrant(e)
24
Q
stout, kwaadaardig
A
méchant(e)
25
zenuwachtig
nerveux, nerveuse
26
stom
nul(le)
27
open
ouvert(e)
28
belachelijk
ridicule
29
braaf, wijs
sage
30
ernstig
sérieux, sérieuse
31
streng
sévère
32
oprecht
sincère
33
sociaal
sociable
34
gestresseerd
stressé(e)
35
koppig
têtu(e)
36
verlegen
timide
37
haten
détester
38
op de zenuwen werken
énerver
39
goed- / slechtgezind zijn
être de bonne / mauvaise humeur
40
heel geboeid zijn door
être passionné(e) de
41
op de zenuwen werken
irriter
42
liever hebben, verkiezen
préférer
43
zich uit de slag trekken
se débrouiller
44
zich druk maken
s'énerver
45
overeenkomen met
s'entendre avec
46
zich interesseren voor
s'intéresser à
