Top500 Flashcards
de 1
of 1
van 2
of 2
en 3
in 3
een 4
a 4
het 5
it 5
zijn 6
are 6
in 7
in 7
te 8
the 8
ik 9
i 9
hebben 10
have 10
hij 11
he 11
die 12
the 12
niet 13
not 13
met 14
with 14
op 15
on 15
dat 16
that 16
worden 17
turning 17
ze 18
she 18
voor 19
before 19
als 20
as 20
er 21
is 21
aan 22
at 22
maar 23
only 23
je 24
is the 24th
zullen 25
will 25
kunnen 26
can 26
om 27
at 27
haar 28
hair 28
naar 29
to 29
ook 30
also 30
of 31
or
bij 32
at 32
zich 33
themselves 33
nog 34
34 more
door
Through
wat 36
what 36
gaan 37
go 37
hem 38
both 38
komen 39
come 39
zeggen 40
say 40
dan 41
and 41
zo
So
moeten 43
have to 43
over 44
over 44
mijn 45
my 45
zij 46
she 46
deze 47
this 47
tot 48
up to 48
we 49
we 49
meer 50
more 50
zien 51
see 51
wel 52
as many as 52
dit 53
it 53
hun 54
she 54
geen 55
not 55
maken 56
make 56
ons 57
we 57
uit 58
from 58
veel 59
a lot 59
staan 60
stand 60
goed 61
good 61
willen 62
want 62
ander 63
others 63
doen 64
do 64
me 65
me 65
men 66
men 66
u 67
at 67
mij 68
me 68
laten 69
let 69
weten 70
know 70
al 71
al 71
daar 72
there 72
weer 73
73 again
tegen 74
against 74
denken 75
thinking 75
mens 76
human 76
toch 77
still 77
toen 78
then 78
geven 79
give 79
hoe 80
how 80
blijven 81
stay 81
nu
now
groot 83
big 83
vinden 84
find 84
kijken 85
watch 85
man 86
man 86
na 87
which is 87
jaar 88
year 88
hier 89
here 89
wij 90
we 90
houden 91
keep 91
tijd 92
time 92
krijgen 93
get 93
zitten 94
sitting 94
onder 95
under 95
nemen 96
take 96
hand 97
hand 97
lang 98
only 98
twee 99
two 99
omdat 100
because 100
liggen 101
lying down 101
kind 102
kind 102
eens 103
agree 103
dag 104
day 104
tussen 105
between 105
af 106
of 106
zoals 107
like 107
vrouw 108
woman 108
iets 109
something 109
eerste 110
first 110
zonder 111
without 111
alleen 112
only 112
brengen 113
bring 113
beginnen 114
start 114
lopen 115
walk 115
toe 116
then 116
oog 117
eye 117
want 118
want 118
elkaar 119
each other 119
nooit 120
never 120
vragen 121
questions 121
niets 122
nothing 122
zelf 123
self 123
horen 124
hear 124
altijd 125
always 125
nieuw 126
new 126
dus 127
so 127
wezen 128
creature 128
eigen 129
own 129
laat 130
leave 130
heel 131
very 131
even 132
even 132
zelfs 133
even 133
mogen 134
allowed 134
voelen 135
feel 135
steeds 136
always 136
plaats 137
place 137
wie 138
like 138
ten 139
ten 139
misschien 140
maybe 140
alles 141
all 141
mee 142
along 142
velen 143
many 143
stellen 144
places 144
leven 145
life 145
huis 146
house 146
terwijl 147
while 147
vallen 148
fall 148
anders 149
otherwise 149
moeder 150
mother 150
spreken 151
speaking 151
woord 152
word 152
ja 153
and 153
wanneer 154
when 154
vader 155
vader 155
terug 156
back 156
werk 157
work 157
hen 158
hen 158
lijken 159
corpses 159
mogelijk 160
possibly 160
achter 161
behind 161
elk 162
elk 162
ver 163
see 163
hoofd 164
head 164
geval 165
case 165
echter 166
however 166
zeker 167
certainly 167
bestaan 181
exists 181
later 169
later 169
vertellen 170
tell 170
volgen 171
follow 171
jij 172
you 172
enkel 173
single 173
kennen 174
know 174
klein 175
klein 175
natuurlijk 176
course 176
gezicht 177
face 177
zeer 178
very 178
waarom 179
why 179
paar 180
few 180
ieder 181
181 each
drie 182
three 182
oud 183
old 183
vraag 184
question 184
trekken 185
draw 185
iemand 186
someone 186
zo’n 187
about 187
blijken 188
turn out 188
vaak 189
often 189
soms 190
sometimes 190
wereld 191
world 191
keer 192
times 192
duidelijk 193
clear 193
eerst 194
first 194
vooral 195
especially 195
noemen 196
mention 196
begrijpen 197
understand 197
belangrijk 198
important 198
weg 199
road 199
nodig 200
need 200