Tijdvak 4 Hoofdstuk 4 begrippen Tijd van steden en staten, De late middeleeuwen, memo klas 4 Q2 Flashcards
burgerij
De belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben.
centralisatie
Het streven van heersers om hun gebied vanuit één punt te besturen en in het hele grondgebied gelijke wetten en belastingen in te voeren.
drieslagstelsel
Een manier om een graanakker zo nuttig mogelijk te gebruiken, door in één jaar een derde van het land in de herfst in te zaaien, een derde van het land in de lente en een derde van het land braak te laten liggen.
expansie
De uitbreiding van een gebied of invloed.
geestelijke macht
De macht over de kerk en haar leer.
geldeconomie
Een economie waarin geld het voornaamste ruilmiddel is.
gilde
Een vereniging van mensen met hetzelfde beroep (meestal handelaren of ambachtslieden) die de gezamenlijke belangen behartigt.
inquisitie
Een kerkelijke rechtbank die ketters berechtte.
investituurstrijd
Het conflict tussen de keizer en de paus over de benoeming van bisschoppen.
ketter
Iemand die een andere geloofsleer aanhangt dan de officiële.
kruistocht
Een militaire onderneming om het heilige land te veroveren of te verdedigen.
lekeninvestituur
De officiële inwijding van een geestelijke door een leek (een niet-geestelijke).
parlement
Een vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen (geestelijkheid, adel en burgerij) die advies uitbrengen aan de koning; ook wel ‘statenvergadering’ genoemd.
patriciër
Lid van een machtige en belangrijke familie in een stad.
privilege
Een uitzonderlijk voorrecht van een bepaalde persoon of een groep personen.