tijden vormen Flashcards
passé recent : ik ben juist + ww
je viens de + infinitif
vb je viens de partir
future simple ; zal/ zullen
infinitif + ai,as,a,ons,ez,ont
je rendrai le clés (ik zal de sleutels teruggeven)
conditionel present: zou/zouden
infinitif + ais,ais,ait,ions,iez,aient
imparfait: handeling in het verleden die herhaald wordt of die een gewoonte aanduid
anders is het passé composé
stam nous vorm +
uitgang conditionel
vb je faisais
plus-que-parfait: ik had +
imparfait avoir + participe passé vb je avais donné
imparfait être + pp vb j’étais venu(e)
conditionnel passé :
ik zou … hebben
ik zou … zijn
conditionel avoir + pp : j’aurais donné (ik zou gegeven hebben)
conditionel être + pp : je serais venue (ik zou gekomen zijn)