Tiendas Flashcards
Juwelier = de Juwelier = armband, een ring, oorbellen
Joyería = joyero/a= una pulsera, un anillo, unos pendientes
Viswinkel = vishandelaar =garnalen, tong
La pescadería = pescadero/a = los camarones,el lenguado
Bloemenwinkel = bloemist= tulpen, zonnebloemen
Floristería = florissant = los tulipanes , girasoles
Bakkerij = de bakker = donuts(boterkoeken)volkorenbrood, koeken,een gebak
Panadería= panadero/a= bollos, pan integral, unas galletas, un pastel
Papierwinkel =papier handelaar = puntenslijper, een schaar, een map, een notitieboekje, een potlood
Papelería= dependiente /a de papelería= un sacapuntas, unas tijeras, unas carpeta, un cuaderno, un lápiz
Apotheek = de apotheker = pleisters, een pijnstiller, fopspeen, luiers
Farmacia= farmacéutico/a= tiritas, un analgésico, un chupete, pañales
Kruidenierswinkel = winkelbediende= worst(charcuterie),luiers, volkorenbrood, koeken
Ultramarinos = dependiente/a= embutido, pañales, pan integral, galletas
Bar= barman, seveerder/ster ,kok= een cocktail, koffie met melk
Bar = barman, el camarero, cocinero= un cóctel, un cortado