Theorieen over discriminatie Flashcards

1
Q

Vormen van discriminatie?

A
  • Open (overte) discriminatie
  • Subtiele (coverte) discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke theorieen van discriminatie zijn er?

A
  • Realistische conflicttheorie
  • Sociale identiteitstheorie
  • Similariteit-attractiviteit paradigma en de contacthypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Realistische conflicttheorie:
* hoe is deze theorie georienteerd?

A

Het is een eerder economisch georienteerde theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Realistische conflicttheorie:
* van welke veronderstelling vertrekt deze theorie?

A

De theorie vertrekt vanuit de veronderstelling dat intergroepsconflicten enkel ontstaan in zero-sum situaties. Dit zijn situaties waarbij winst voor de ene groep, verlies voor de andere groep betekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn zero-sum situaties?

A

Dit zijn situaties waarbij winst voor de ene groep, verlies voor de andere groep betekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Conflicten zijn het gevolg van….

A

Conflicten zijn het gevolg van de functionele relaties tussen groepen (ze streven beide onverenigbare doelen na).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat waren de zomerkampstudies?
geef gevolgen en interpretatie

A
  • Dit was het robbers cave onderzoek van Sherif.
  • Jongeren (tss 11 en 12 jaar) werden in 2 groepen opgedeeld: rattlers en eagles.
  • Ze moesten eerst samen taken uitvoeren waardoor ze hechter werden binnen de groep.
  • Daarna moesten ze elkaar bekampen in verschillende competities.
  • Gevolgen:
    ==> Hevige rivaliteit en agressie tussen de 2 teams, ook buiten de wedstrijden
    ==> Discriminerende gedragingen hielden op als er gemeenschappelijk groepsdoel werd gecreerd
  • Interpretatie:
    ==>Conflicten zijn het gevolg van de strijd om schaarse goederen
    ==> oplossing: gemeenschappelijk doel of status schaarse goed aanpassen
    ==> ook veranderen status van schaarste van betrokken goederen kan conflict oplossen
    ==> competitie hoeft niet altijf zo expliciet aanwezig te zijn: een persoon kan de perceptie hebben van competitie terwijl die er objectief gezien niet is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is relatieve deprivatie?

A

Competitiegevoel kan ook komen door een gevoel van relatieve deprivatie. dit betekent dat: ookal heeft iedereen het moeilijk om iets te bereiken, dan kan het gevoel bestaan dat ze minder kansen of mogelijkheden hebben dan een andere groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is cruciaal bij relatieve deprivatie?

A

Vergelijking is cruciaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat voor invulling kan relatieve deprivatie krijgen?

A

Een persoonlijke of sociale invulling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geef kritieken op relatieve deprivatie

A
  • Competitie om schaarse goederen is geen vereiste voor discriminatie.
  • Gewoonweg indelen van mensen kan al voor discriminatie zorgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar heeft de realistische conflicttheorie het voornamelijk over?

A
  • Zero-sum situaties
  • Zomerkampstudies (robbers cave onderzoek)
  • Relatieve deprivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar heeft de sociale identiteitstheorie het voornamelijk over?

A
  • Zelfconcept
  • Persoonlijke en sociale identiteiten
  • ingroupfaviorisme
  • Minimale groepsstudies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zegt de sociale identiteitstheorie?

A

Volgens de sociale identiteitstheorie streeft elke persoon naar een positief zelfconcept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waaruit bestaat het zelfconcept?

A

Het zelfconcept bestaat zowel uit persoonlijke als sociale identiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn sociale identiteiten?

A

Dit is het deel van zelfconcept dat wordt afgeleid uit het lidmaatschap van een groep samen met de waarde en het emotioneel belang dat aan dit lidmaatschap wordt gehecht.

17
Q

waaruit bestaan de sociale identiteiten?

A
  • Cognitief aspect
  • Affectief aspect
  • Evaluatieve component
18
Q

Leg het cognitief aspect uit van sociale identeiten

A

Besef dat je tot een bepaalde groep behoort.

19
Q

Leg het affectief aspect uit van sociale identeiten

A

Hoe gelukkig je bent met je lidmaatschap

20
Q

Leg de evaluatieve component uit van sociale identeiten

A

Is dit lidmaatschap positief of negatief?

21
Q

Hoe bepaalt het individu of het behoren tot een bepaalde groep positief bijdraagt tot het zelfconcept? Leg uit.

A

Door de eigen groep te vergelijken met een andere groep.
* In voordeel van eigen groep: individu verkrijgt positieve sociale identiteit en hierdoor ook positiever zelfconcept
* In nadeel van eigen groep: individu verkrijgt negatieve sociale identiteit en hierdoor ook een negatiever zelfconcept.

22
Q

sociale identiteitstheorie:
discriminatie als strategie om…

A

Discriminatie is een strategie om het zelfconcept te verhogen.

23
Q

sociale identiteitstheorie:
Mensen willen dus behoren tot groepen die zich positief onderscheiden van anderen. Wanneer hier
geen objectieve basis voor is, zullen ze….

A

zelf verschillen creeren.

24
Q

minimale groepsstudies?

A

groep krijgt op basis van categorisatie al een groepsidentiteit mee

25
ingroepfaviorisme?
Bevoordelen van de leden van de eigen groep.
26
Gevolgen ingroepfaviorisme?
* Meer altruistisch gedrag * Grotere conformiteit * Grotere waardering voor leden van de ingroup
27
Effecten ingroepfaviorisme?
* Gunstigere attributies voor ingroepleden * Outgroupleden minder positief behandelen * Minder sterk in collectivistische culturen
28
Paradigma van Byrne?
Mensen zullen zich meer aangetrokken voelen tot een bepaalde groep wanneer er meer gelijkenissen zijn tussen de leden onderling of wanneer er meer overeenkomsten gepercipieerd worden.
29
Waarop wijst het paradigma van Byrne?
Het paradigma wijst erop dat het bij intergroepsconflicten belangrijk is om gelijkenissen tussen groepen te benadrukken.
30
Waarom werd contacthypothese aangereikt?
Communiceren over overeenkomsten was is belangrijk (Paradigma van Byrne), maar dit is niet voldoende.
31
Wat stelt de contacthypothese?
Direct contact tussen leden van de in-en outgroep in bepaalde omstandigheden tot minder vooroordelen en discriminatie zal resulteren.
32
Voorwaarden contacthypothese
* Groepen hebben gelijke status * Persoonlijke interacties tussen groepsleden * Gemeenschappelijke doelen * Groepsinteractie gestimuleerd worden door sociale normen