Theorieën Flashcards
Anomietheorie
Crimineel gedrag ontstaat door de scheiding tussen levensdoelen die mensen voor zichzelf stellen en de beperkte middelen die nodig zijn om die doelen op een legale en maatschappelijk geaccepteerde manier te bereiken. Mensen kunnen hierop verschillend reageren en sommigen zullen hierdoor crimineel
gedrag gaan vertonen. → Als (groepen) mensen in hun streven naar die levensdoelen worden geblokkeerd (bijvb; gebrek aan opleiding, door discriminatie of andere factoren), kan die ongelijkheid leiden tot crimineel gedrag om op die manier die levensdoelen wel te bereiken.
Voorbeelden:
sjoemelende boekhouders, frauderende makelaars, inbrekers met
het doel er goed/beter van te leven, enz.
Gelegenheidstheorie/rationele-keuze theorie
Of mensen bepaalde misdrijven plegen hangt af van de inschatting van een bepaalde situatie (gelegenheid). Het plegen van een bepaald misdrijf is het gevolg van een afweging van kosten en baten, waarbij de baten hoger worden ingeschat.
Een moderne samenvatting van de gelegenheidstheorie luidt:
het niveau van de criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking.
Etiketteringstheorie
De sociale afkeuring van een persoon door “de omgeving” is de oorzaak van crimineel of afwijkend gedrag. Als mensen het ‘etiket’ afwijkend of crimineel opgeplakt krijgen, kunnen zij [als “outsiders”] gestimuleerd worden om zichzelf als zodanig afwijkend te gaan gedragen.
Bindingstheorie
De binding met familie, vrienden, collega’s enz. werken als remmen op de criminele neigingen die iedereen heeft. Mensen die deze bindingen niet hebben, zullen eerder crimineel gedrag gaan vertonen.