theorie financieel management Flashcards

1
Q

Wat zijn investeringen?

A

Dit zijn uitgaven voor duurzame roerende of onroerende goederen.
Ze moeten gefinancierd en afgeschreven worden.
Het doel hierbij is om op termijn meer op te brengen dan dat de kosten waren. duurt langer dan één jaar en kan gefinancierd worden met geld dat op de rekening staat van het hotel of geld dat wordt geleend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afschrijvingen

A

je koopt een auto. het volledige bedrag betaal je aan de verkoper. je mag deze kost voor een x aantal jaar inbrengen in je boekhouding.
je deelt de kostprijs door x aantal jaar dat je mag inbrengen en afschrijven
Dit is een lineaire afschrijving.

Stel je gebruikt dus de auto voor 5 jaar en dan na 5 jaar is de restwaarde 0. in 2024 je afschrijving 10.000 (50.000/5 jaar). De 50.000 is wel van je rekening af, maar qua kosten in je boekhouding schrijf je maar 10.000 aan kosten. Na het eerste jaar is de auto dus nog 40.000 euro waard, na twee jaar 30.000, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Classificatie van investeringen

A
  1. Het tijdspatroon:
  2. Het doel:
  3. Het bedrag
  4. Het concurrentieel karakter:
  5. Het investeringsobject:
  6. De rendementsbepaling:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

VLAIO

A

Steun aan beginnende ondernemers. Je kan via de website zien wat voor subsidies je allemaal kunt krijgen op je investering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Enkelvoudige interest

A

Hierbij krijgt de lener de interest na afloop van iedere periode. Het kapitaal blijft onveranderd gedurende de gehele periode en de interesten op het einde van elke periode blijven gelijk.

i = kapitaal x rente % x tijd : 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Samengestelde interest

A

De interest aan het einde van elke periode wordt bij het kapitaal gevoegd, waardoor het kapitaal voortdurend toeneemt

Kn= kapitaal x (1+i)n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Huidige waarde

A

Dit is de beginwaarde van het kapitaal bij samengestelde interest. Het wordt ook wel present value genoemd.

K = kn : (1+i)n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Annuïteiten

A

Een annuïteit is een vast bedrag dat gedurende een bepaalde periode wordt betaald

Een annuïteit dient om een zeker kapitaal te vormen en om een bepaalde schuld af te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formule Slot waarde/ toekomstige waarde van een annuïteit

A

FV= Px(1+r)n-1 : r

toekomstige waarde = periodieke betaling/annuiteit x …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

formule Huidige waarde van een annuïteit

A

FV= Px 1- (1+r) -n : r

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sinking fund factor

A

Hoeveel geld moet je periodiek aan de kent zetten om aan het einde om een doelkapitaal te bereiken. rekening houden met de rente

sff= r : (1+r)n -1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Capital recovery factor

A

is een factor waarmee je de initiële investering of betaling kunt vermenigvuldigen om het periodieke betalingsbedrag te kennen.
of bij een bepaalde renten om het initiële bedrag af te lossen.
je wil een lening aangaan voor 250.000 euro. Je betaalt 10 jaar lang 1 keer per jaar intrest en kapitaal terug: hoeveel moet je jaarlijks betalen als de intrest 3% bedraagt?

CRF= r(1+r)n : (1+r)n-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Investeringsbeoordelingmethodes

A

Hierbij ga je kijken of de investering de moeite waard is en hoelang het duurt voordat je het hebt terugverdiend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De paybackperiode

A

Deze geeft het aantal jaren weer, waarin een investeringsbedrag terugverdiend wordt

Totale investering - restwaarde : jaarlijkse netto opbrengst (cashflow)

Cashflow = gemiddelde jaarlijkse opbrengst. We trekken eerst de afschrijvingen eraf om dan de belastingen te berekenen en dan de afschrijvingen er terug bij te tellen.

Hoe korter de terugverdientijd, hoe minder risicovol de investering is. Een beperking van deze methode is dat we geen rekening houden met de tijdwaarde van geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Net present value methode

A

Deze methode houdt rekening met het feit dat één euro van nu meer waard is dan één euro over 5 jaar. Ze houdt rekening met de tijdswaarde van geld, dit heet actualiseren. We vergelijken de geactualiseerde waarde van de toekomstige cashflows met het geïnvesteerde bedrag.

De opportuniteitskost wil zeggen dat stel je wilt het geld op een andere manier investeren wat krijg je dan als return.

NPV > 0 (Positief en project doorvoeren, investeren)
NPV < 0 (Negatief en project niet doorvoeren, niet investeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voor en nadelen van de NPV

A

Wanneer wij een keuze moeten maken uit twee of meer projecten aan de hand van het NPV, dan kiezen wij best het project met de grootste NPV.
Voordelen:
- Het volledige investeringsproject wordt over de ganse duur in rekening gebracht
- Het reële tijdspatroon van de cashflows speelt mee
Nadelen:
- Bepalen van de actualisatievoet
- Bepalen van ver in de tijd gelegen cashflows

De NPV-methode is enkel bruikbaar wanneer beide projecten dezelfde levensduur hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De interne rendementsgraad

A

Je gaat kijken bij welke interestvoet de ontvangsten en uitgaven 0 zijn.

Als je rentevoet verhoogd zal je NPV verlagen. Als je een hogere rentevoet hebt dan moet je er meer rendement op hebben en kom je dus op een lager NPV uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Profitability index

A

Dit is een ratio waarbij de net present value van allegeactualiseerde netto-kasstromen wordt gerelateerd aan de initiële netto-investering

PI=
N
Σ. NCF t /(1+k)t : netto investering
t=1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vervangingsinvesteringen

A

Je gaat kijken naar wat de optimale levensduur is. We kijken naar wanneer we onze oude toestellen gaan vervangen door nieuwe. Je kijkt naar de gemiddelde jaarlijkse uitgaven en gaat kijken wanneer deze minimaal zijn, dat wil zeggen zo laag mogelijk. Door het dan nog een jaar langer te gebruiken kan het zijn dat de kosten opeens omhoog gaan, denk bijvoorbeeld aan de onderhoudskosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Werkkapitaal

A

Dit zijn alle financiële middelen die nodig zijn om aan de dagelijkse verplichtingen van een onderneming te voldoen. Denk aan geld dat nodig is om de leveranciers te betalen. Het zijn ook wel je liquide middelen.

Je werkkapitaal is vlottend actief – vreemd vermogen korte termijn.
Als je vlottend actief groter is dan je vreemd vermogen op korte termijn dat heb je een positief werkkapitaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Financiering

A

Elke onderneming heeft behoeft aan werkmiddelen. De financiering van deze werkmiddelen kan gebeuren met eigen middelen of met door derden beschikbaar gesteld vermogen. De verhouding tussen de twee is een belangrijk instrument om het rendement van het hotel te maximaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

waarde van aandelen

A

netto wist per aandeel= tot winst na belasting : aantal aandelen in omloop

de koers/winstverhouding = koers per aandeel : winst per aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dividendenrendement

A

(dividend x100) : de koers van het aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

pay-outratio

A

geeft aan welk gedeelte van de winst als dividend wordt uitgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Rendement op eigen vermogen bereken

A

winst van het boekjaar : het eigen vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vreemd vermogen

A

zijn de schulden die de onderneming heeft bij externen. Het gaat dus om zowel financiële schulden als handelsschulden, schulden op lange termijn en schulden die binnen het jaar vervallen. Leasing maakt deel uit van de financiële schulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Obligatieleningen

A

Een onderneming kan obligaties uitschrijven. Een obligatie is dat de onderneming een lening uitschrijft. Ipv naar de bank te gaan, gaan ze naar het publiek. In ruil voor het geld krijgen de mensen de couponrente. Op het einde van de rit krijg je het volledige bedrag terug dat je hebt gegeven aan de onderneming.

28
Q

call-clausule

A

Als de obligatie met een call-clausule komt, kan de onderneming vervroegd terugbetalen aan op voorhand vastgelegde voorwaarden en hogere rentevergoeding.

29
Q

put-clausule

A

Bij een obligatie met een put-clausule kan de belegger vragen om vervroegd terugbetaald te worden aan lagere rentevergoedingen.

30
Q

emittent

A

De uitgever (emittent) van een obligatie laat zijn onderneming meestal doorlichten door een ratingbureau om zijn kredietwaardigheid aan de buitenwereld te tonen. Hoe hoger de rating, hoe lager de couponrente zal zijn die dat bedrijf zal moeten aanbieden. De echte uitgifteprijs wordt pas op het laatste moment bepaald. De interestvergoeding ligt dan al vast.

31
Q

boven pari

A

Als de markrente bij uitgifte lager ligt dan verwacht, zal de uitgifteprijs boven de 100% liggen (boven pari). Zo zal de belegger een hogere prijs in het begin moeten betalen om de rente te kunnen verkrijgen die hoger is dan de marktrente op dat moment.

32
Q

Onder pari

A

de uitgifteprijs ligt lager, want de vastgelegde rente is lager dan de marktrente op dat moment en de emittent moet zijn obligatie voor minder verkopen om die nog aantrekkelijk te houden voor de belegger/ schuldeiser.

33
Q

couponrendement.

A

Als de beurskoers hoger is dan 100%, dan daalt het couponrendement.
Als de beurskoers lager is dan 100%, dan stijgt het couponrendement.

couponrente: beurskoers x 100

34
Q

effectief rendement

A

couponrendement - koersverschil: resterende looptijd

35
Q

Kaskrediet

A

Als je als hotel een kaskrediet bent aangegaan bij een financiële instelling, dan heb je de toestemming om op de zichtrekening onder nul te gaan.

De terugbetalingstermijn houdt in dat de onderneming vrij mag terugbetalen binnen bepaalde grenzen. Hoe langer het debetsaldo op de rekening staat, hoe hoger het te betalen interestbedrag. Het kan ook zijn dat de bank een dossierkost en een beheerskost aanrekent boven op de debetrente.

36
Q

Provisiekosten

A

is een kost omdat de bank dat geld beschikbaar moet hebben. Beheerskost is omdat de bank constant moet kijken op de rekening van de onderneming om te kijken of de bank iets moet betalen. Dossierkost omdat de bank in het begin een dossier moet opmaken. In de interest die je moet betalen is hoog.

37
Q

aantal vormen van kaskrediet

A

 Overbruggingskrediet: nuttig als je binnenkort een grote betaling ontvangt en op dit moment cash nodig hebt voor een andere betaling. Vaak voor 6 maanden, terug betaalbaar ten laatste op laatste dag van looptijd.

 Seizoenskrediet: nuttig voor horecazaak die het in de zomer heel druk heeft, maar in de winter heel rustig.

 Straigth loan: je ontvangt een afgesproken bedrag voor een welbepaalde termijn dat je moet terugbetalen aan een vaste rentevoet op de vervaldag.

38
Q

Borgstellingkrediet

A

deze kredietvorm stelt de bank haar notoriëteit ter beschikking. De bank engageert zich om een verplichting van de onderneming voor haar rekening te nemen indien nodig.

Dit krediet geeft de onderneming de zekerheid dat ze haar verplichting kan nakomen. De onderneming betaalt een commissie per jaar, een dossierkost en een provisiecommissie. Omdat de bank te allen tijde het geld op tafel moet kunnen leggen

39
Q

investeringskrediet

A

krediet ga je aan om een investering op middellange of lange termijn te financieren, omdat je zelfde middelen niet hebt of niet hiervoor wenst te gebruiken. Een maximale financieringstermijn is meestal 15 jaar, maar wordt bepaald door de afschrijvingstermijn.

De onderneming betaalt aan een op voorhand afgesproken vaste rentevoet op vaste tijdstippen kapitaal en interest terug.

40
Q

bullet-krediet

A

Een extreme variant van investeringskrediet is het bullet-krediet, waarbij je gedurende de hele looptijd enkel interest betaalt en op het einde het volledige krediet terugbetaalt.

41
Q

roll-over krediet

A

Een specifieke variant van investeringskrediet is het roll-over krediet, waarbij de rentevoet om de zes of twaalf maanden herzien wordt.

42
Q

Achtergestelde lening

A

zijn leningen die een andere rangorde hebben. Je bedrijf gaat failliet. Er zijn dan rangen. Op de eerste rang staat meestal de overheid. Dan staat de bank en daarna bv PMV en onderaan jezelf. PMV is een vb van achtergestelde lening. Als er twee leningen zijn en eentje is een achtergestelde lening, dan staat die achteraan de rij.

43
Q

Waarborgen

A

Geen enkel krediet kan je aangaan zonder dat de kredietgever zekerheden heeft voor het risico. Hoe hoger het gevaar, des te hoger de interest.

Sommige kredietgevers zijn bereid om achtergestelde leningen af te sluiten. Dat betekent dat deze kredietgever pas terugbetaald wordt nadat andere kredietverstrekkers terugbetaald zijn. De waarborg hierbij is onzekerder.

44
Q

De twee belangrijkste vormen van zakelijke waarborgen

A

inpandgeving en hypotheek.

45
Q

hypotheek

A

Bij een hypotheek ga je een lening aan om je woning te kunnen kopen. Als je de overeenkomst niet nakomt, heeft de bank het recht om het gebouw te verkopen, zodat het krediet terugbetaald wordt.

46
Q

een inpandgeving

A

Bij een inpandgeving geeft de schuldenaar een goed of zaak in pand ten voordele van een schuldeiser. Dat kan gaan om een effectieve afgifte van het goed, maar ook om een loutere inpandgeving op papier. Zo heeft de kredietverstrekker zekerheid of kan het goed verkocht worden om de schuld te vereffenen. Hoofdelijk & ondeelbaar borgstaat -> als koppel ben je allebei 100% aansprakelijk ben.

47
Q

persoonlijke waarborgen

A

Borgstelling is de meest courante manier daarbij. Hierbij engageert een borg zich met zijn volledige vermogen voor de door een andere persoon aangegane schuld. Een hoofdelijke en ondeelbare borgstelling betekent dat de schuldeiser de volledige openstaande schuld bij de borg persoonlijk kan halen.
Leasing

48
Q

Leasing

A

Een leasing is een recht om bv gebouwen, uitrusting te gebruiken voor bepaalde doeleinden en dit gedurende een bepaalde tijd. Men kan twee partijen onderscheiden bij een leasingovereenkomst: de lesee (de nemer) en de lessor (de gever).

De leasinggever is de eigenaar van de materiële vaste activa en vertrouwt het recht tot gebruik toe aan de leasingnemer in ruil voor periodieke betalingen.

49
Q

waarom horeca heeft weinig uitrustingsgoederen in leasing

A

Redenen hiervoor kunnen zijn het weinige vertrouwen in horecabedrijven omwille het grote aantal faillissementen, de slechte solvabiliteit en liquiditeit en vaak het weinig zorg dragen voor uitrusting.

50
Q

Voordelen van leasing:

A

 Tast de liquiditeitspositie niet aan
 Fiscaal voordeliger dan lenen
 Vergroot de solvabiliteit en de kredietcapaciteit

51
Q

welke 4 soorten leasingen zijn er

A
  • financiële leasing of financieringshuur
  • onroerende leasing
  • sale-lease-back
  • de operationele leasing
52
Q

Onroerende leasing leasing – hotelleasing

A

Er zijn veel hoteluitbaters die managementcontracten verkiezen boven leasingcontracten. Reden hiervoor is dat bij onroerende leasing, de bedragen worden opgenomen in de balans als schuldbedragen en er bij managementcontracten geen schulden ontstaan

53
Q

asset-lightmodel

A

De Accor-hotelgroep
. Dit is het investeren in hotelvastgoed en de uitbating van company owned hotels. De standaard variabele lease bij Accor Hotels is een percentage op de hotelomzet zonder minimumgarantie. Het gaat meestal om contracten van 12 jaar, met een optie tot vernieuwing tot max 84 jaar. De hoteleigenaar is verantwoordelijk voor de structurele capex en Accor is verantwoordelijk voor de operationele capex.

54
Q

Roerende leasing

A

Hierbij moeten de contractuele te storten termijnen verhoogd met de prijs voor het lichten van de optie, naast de rente en de kosten van de verrichting ook de integrale wedersamenstelling dekken van het kapitaal dat de leasinggever heeft geïnvesteerd.

55
Q

Rendement

A

Het rendement dat een onderneming minimum moet realiseren op het geïnvesteerd vermogen wordt bepaald door de kost van het aangetrokken kapitaal. We moeten met een aantal principes rekening houden bij het bepalen van de kapitaalkost:
 De algemene kapitaalkost: de kosten van de verschillende soorten vermogen
 De kapitaalkost wordt berekend na belastingen

Om een project te financieren moet er constant een keuze gemaakt worden tussen het risico en het vereiste rendement.

Vereist rendement=kapitaalkost= risicovrije interest + risicopremie

56
Q

De risicopremie hangt af van volgende factoren:

A

 Het marktrisico
 Het financieel risico
 Het bedrijfsrisico
 De looptijd
 De seniority

57
Q

Aandelen
Algemeen model

A

De kost van het aandelenkapitaal kan gedefinieerd worden als de calculatierente die de beurskoers va neen aandeel gelijk stelt aan de toekomstige dividenden

Formule:
Po=

Σ. Dt : (1+ke)t
t=1

58
Q

Bepaling van de groeivoet:

A

Rendement EV x reserveringscoëfficiënt = groeivoet = g

59
Q

Constante groei
Men neemt aan dat de dividenden aangroeien met een vast percentage
Formule:

A

Po = D1 : Ke -g

60
Q

Rendement van een aandeel
Jaar 1:

A

D1+ P1 : (1+r)
of
D1+ (P1+P0) : P0

61
Q

Kost van het preferent aandelenkapitaal

A

De kost van het preferent aandelenkapitaal is in functie van het preferent dividend dat wordt uitgekeerd aan de preferent aandeelhouders. Het heeft geen vervaldatum, vandaar dat het als perpetuïteit berekent kan worden.

Kp= Dp : L0

62
Q

Kost van aandelenkapitaal, marktbenadering

A

n
r= Σ ri x pi
i=1

63
Q

Variatiecoëfficiënt:

A
  -
  r
64
Q

Obligaties

A

De kost van schuldkapitaal (obligaties) is de verdisconteringsrente.

lo= (c1 : (1+k)) + (c2 : (1+k)2) +…

65
Q

Disagiobenadering

A

De uitgifte van een obligatie kan ook beneden de nominale waarde gebeuren (disagio) en/of met uitgiftekosten. De onderneming ontvangt minder dan de nominale waarde van de obligatie.

Het bedrag dat de onderneming minder ontvangt is gelijk aan:
P-Io

66
Q

Lease of kopen

A

Bij de beslissing leasen of kopen moeten volgende elementen in overweging genomen worden:

 Wat zijn de gevolgen op gebied van belastingen?
 Hoe zit het met leningen?
 De waarde van het geld in functie van de tijd.