Theoretische achtergronden - vriendschappen en jeugdcriminaliteit Flashcards
instuderen
Sociale controletheorie - Hirschi (= bindingstheorie)
Binnen deze theorie wordt delinquent gedrag gezien als een gevolg van een gebrek aan binding met de samenleving en niet zozeer als iets wat wordt aangeleerd.
Volgens deze theorie zijn mensen allemaal in staat tot het plegen van delicten, maar zijn er mechanismen die het menselijk gedrag controleren, onze band/bindingen met de samenleving.
Men gedraagt zich delinquent omdat de binding met de samenleving onvoldoende tot stand is gekomen en er daardoor te weinig remmende/controlerende kracht uitgaan van sociale normen en -instituties.
Binding met de maatschappij werkt als een belangrijke drijfveer om delinquent gedrag vaarwel te zeggen. Reclasseringsjargon: 3W’s -> woning - werk - wederhelft.
4 dimensies: deze zijn met elkaar verbonden
1. attachment: affectie, emotionele gehechtheid
2. commitment: betrokkenheid, behouden van reputatie, carrière
3. involvement: inzet, deelname aan conventionele activiteiten
4. belief: geloof in de juistheid van de geldende maatschappelijke regels.
link met vriendschap:
-> attachment: het netwerk, de relaties, vriendschappen zijn controlerend. Hoe sterker de banden zijn, hoe meer controlerend een vriendschap werkt, omdat men de normen en waarden van de vriendengroep wil naleven, waardoor dit een effectieve preventie vormt.
Straintheorie - Merton
= spanningstheorie, relatieve deprivatietheorie en anomietheorie
Volgens deze theorie leren mensen van hun omgeving en uit de media welke belangrijke doelen men wordt geacht in de samenleving na te streven.
–> Indien men geen mogelijkheid ziet om deze doelen met legitieme middelen te bereiken, dan zal er spanning (strain) ontstaan. Deze kan op verschillende manieren worden opgeheven.
Het centrale begrip is anomie, een situatie veroorzaakt door spanning tussen de doelstellingen van de samenleving en de middelen om deze te realiseren.
conformiteit: Het aanvaarden van de doelstellingen, evenals het beschikken over de middelen om deze te realiseren
Innovatie: Men wil de doelstellingen bereiken, maar hebben de middelen niet daartoe, daarom gaan ze tegen de maatschappij in en zoeken ze andere middelen om de doelstellingen te realiseren.
Ritualisme: Men heeft de hoop om ooit de doelstellingen te bereiken opgegeven. Men heeft zich verlaagd tot het niveau dat ze denken te kunnen bereiken.
Terugtrekking: verwerpen van zowel de doelstellingen als de middelen.
Rebellie: Men stelt de eigen doelstellingen en gaat eigen middelen hiervoor gaan gebruiken.
Toegepast op vriendschap: Mensen beschikken niet over netwerken/sociaal kapitaal (middelen) om de doelstellingen te bereiken.
Differentiële associatietheorie - Sutherland
Deze theorie veronderstelt een leerproces in de ontwikkeling van criminaliteit en ontwikkeling.
Crimineel gedrag wordt aangeleerd in interacties met anderen, via communicatie, voornamelijk in kleine, vertrouwelijke groepen.
De overmaat aan positieve opvattingen ten aanzien van criminaliteit is bepalend: hoe intens, hoe lang, hoe vaak en status van het contact.
Er ligt een accent op de socialisatieprocessen en leerprocessen: differentiële associaties. Mensen die op een andere manier geassocieerd worden met een bepaald gedrag. Deze zullen crimineel gedrag goedkeuren, aanvaarden en aanleren.
Link met vriendschap: Bij jongeren zijn het vooral de vrienden die kunnen bijdragen aan de overdracht van criminele attitudes en vaardigheden. Jongeren kunnen via hun sociale netwerk crimineel gedrag aanleren.
Routine activity-theorie - Cohen en Felson
= gelegenheidstheorie
Deze theorie gaat ervan uit dat daders dagelijkse routines hebben, waardoor ze gelegenheden krijgen voor crimineel gedrag.
Criminaliteit ontstaat als volgende 3 kenmerken samenkomen:
1. Een gemotiveerde dader
2. Een geschikt doelwit
3. Geen externe belemmeringen, zoals toezicht door derde partij
Link met vrienden: vrienden bevinden zich in hetzelfde netwerk en dus ook in dezelfde routine.
Companions in crime - Warr
Peers oefenen zowel een positieve als negatieve invloed uit. Warr stelt dat de invloed van de peers een cruciale rol speelt bij het ontstaan en de versterking van crimineel gedrag. Peers kunnen een stimulerende omgeving bieden waarin criminele activiteiten worden aangemoedigd en gerechtvaardigd.
3 drijfveren:
1. behoefte aan goedkeuring: status/identiteit
2. fear of ridicule: vrees om belachelijk gemaakt te worden.
3. loyaliteit: trouw aan vrienden
2 rollen:
- peers
- instigator
Diffusion of responsibilty: wanneer individuen deelnemen aan groepsactiviteiten voelen ze zich minder persoonlijk verantwoordelijk voor hun acties, waarbij ze het gevoel hebben dat de last van verantwoordelijkheid verdeeld wordt over de groep en dus minder op henzelf rust.
sociaalpsychologische consensusmechanismen: Peers vinden binnen een groep overeenstemming over normen, waarden, gedragingen, waardoor men hetzelfde gedrag zal vertonen als bij wie ze willen zijn.
Unstructured Socializing - Osgood
Jongeren willen vooral ongestructureerde omgang met leeftijdsgenoten zonder toezicht van volwassenen.
–> Dat biedt:
- gelegenheden en verleidingen tot wetsovertreding
- beloningen voor status en reputatie
Niet het hebben van delinquentie vrienden, maar
- groepsmechanismen staan centraal
- Hoeveel tijd die men samen kan doorbrengen is van belang.
Subculterele benadering - Albert Cohen
De theorie is een verklaring voor het collectief crimineel gedrag van mannelijke adolescenten in arbeidersbuurten.
Hij vertrekt vanuit het begrip ‘statusfrustratie’: het gevoel van teleurstelling en afwijzing dat jongeren ervaren als gevolg van hun onvermogen om te voldoen aan de sociale verwachtingen en normen van de samenleving, wat kan leiden tot betrokkenheid bij delinquent gedrag en het aannemen van alternatieve subculturen die deze gedragingen waarderen.
3 mogelijke reactiewijzes op de statusfrustratie:
1. college boy: legitieme reactiewijze, diploma, job
2. corner boy: het rondhangen op straat en voortdurend zich bevinden tussen delinquentie en geen delinquentie.
3. delinquent gang: eigen waarden van de gang
Subcultuurtheorie - Walter Miller
De theorie concentreert zich op de relatie tussen delinquentie en cultuur, en suggereert dat bepaalde subculturen binnen de samenleving een verhoogde neiging tot delinquent gedrag kunnen veroorzaken.
-> Er is geen delinquentie subcultuur als reactie op de heersende cultuur, maar een eigen subcultuur binnen de lagere sociale klassen.
Jongeren uit de lagere sociale klassen delen 6 centrale waarden (focal concerns) die afwijken van de dominante cultuur.
- Excitement: spanning, opwinding
- Toughness: stoer/hard
- Smartness: gewiekst
- Trouble: vaak in problemen
- Autonomy: onafhankelijk
- Fate: pech en moeilijkheden zijn het lot
Er zijn ook nog 2 sociaal-culturele elementen die een rol spelen:
- Opgroeien tussen vrouwen en vader is afwezig
- overheersen van uniseksuele leeftijdsgroepen: bende leert mannelijke rol-status