Thema8-Taak3 Flashcards
aannemen
nam aan/namen aan
heeft aangenomen
to accept
- ontvangen; niet weigeren = aanvaarden
[iemand neemt iets aan] - als juist aanvaarden = veronderstellen
[iemand neemt iets aan]
aansluiting, de
(meervoud: aansluitingen)
connection, the
- het contact
- de mogelijkheid om op een andere bus of trein te stappen = de verbinding
begrip, het
(meervoud: begrippen)
understanding, the
1. het feit dat je iemand begrijpt.
2. alles wat een woord of groep woorden uitdrukt.
bestaand
existing
1. het zijn; het leven
2. de dingen waar je van leeft = de broodwinning, het levensonderhoud
eisen
eiste/eisten
heeft geeist
to demand
1. vinden dat iets moet gebeuren; dwingend vragen
flink
flinke
flinker
flinkst
considerable
1. flinke dingen of mensen zijn groot: fors
2. een flink kind probeert groot en sterk te zijn.
gebruiksaanwijzing, de
(meervoud: gebruiksaanwijzingen)
instruction manual, the
helpdesk, de
(meervoud: helpdesks)
help desk, the
een afdeling van een bedrijf waar je hulp kunt krijgen bij problemen met de comptuter.
instelling, de
(meervoud: instellingen)
setting, the
de keer dat iets ingesteld wordt.
keuzemenu, het
options menu, the
logisch
logische
logischer
meest logisch
logical
1. iets wat logisch is, is een natuurlijk gevolg van iets anders= vanzelfsprekend.
modem, de
modems
modem, the
momenteel
currently
1.op dit moment
onbeperkt
unlimited
1. iets wat onbeperkt is, heeft geen grenzen = vrij
ongemak, het
(meervoud: ongemakken)
inconvenience, the
1. iets waarvan je last hebt.
overig
other
slordig
slordige
slordiger
slordigst
careless
1. een slordige persoon of zaak is niet netjes
2. dit woord gebruik je bij hoge bedragen, als je niet precies bent
tegelijkertijd
at the same time
1. op hetzelfde moment = gelijktijdig
uitpakken
pakte uit/pakten uit
heeft uitgepakt
to unpack
1. het papier van iets afhalen
verbinden
verbond/verbonden
heeft verbonden
to connect
1. verband om iets doen.
2. zorgen dat ze met elkaar te maken hebben; zorgen dat ze bij elkaar komen = relateren
wifi, de
Wi-Fi, the
wijzigen
wijzigde/wijzigden
heeft gewijzigd
to change
1. veranderen
wijziging, de
wijzigingen
change, the
1. de verandering