Thema8-Taak3 Flashcards

1
Q

aannemen
nam aan/namen aan
heeft aangenomen

A

to accept

  1. ontvangen; niet weigeren = aanvaarden
    [iemand neemt iets aan]
  2. als juist aanvaarden = veronderstellen
    [iemand neemt iets aan]
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aansluiting, de
(meervoud: aansluitingen)

A

connection, the

  1. het contact
  2. de mogelijkheid om op een andere bus of trein te stappen = de verbinding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

begrip, het
(meervoud: begrippen)

A

understanding, the
1. het feit dat je iemand begrijpt.
2. alles wat een woord of groep woorden uitdrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bestaand

A

existing
1. het zijn; het leven
2. de dingen waar je van leeft = de broodwinning, het levensonderhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eisen
eiste/eisten
heeft geeist

A

to demand
1. vinden dat iets moet gebeuren; dwingend vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

flink
flinke
flinker
flinkst

A

considerable
1. flinke dingen of mensen zijn groot: fors
2. een flink kind probeert groot en sterk te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gebruiksaanwijzing, de
(meervoud: gebruiksaanwijzingen)

A

instruction manual, the

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

helpdesk, de
(meervoud: helpdesks)

A

help desk, the
een afdeling van een bedrijf waar je hulp kunt krijgen bij problemen met de comptuter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

instelling, de
(meervoud: instellingen)

A

setting, the
de keer dat iets ingesteld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

keuzemenu, het

A

options menu, the

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

logisch
logische
logischer
meest logisch

A

logical
1. iets wat logisch is, is een natuurlijk gevolg van iets anders= vanzelfsprekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

modem, de
modems

A

modem, the

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

momenteel

A

currently
1.op dit moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onbeperkt

A

unlimited
1. iets wat onbeperkt is, heeft geen grenzen = vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ongemak, het
(meervoud: ongemakken)

A

inconvenience, the
1. iets waarvan je last hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overig

A

other

17
Q

slordig
slordige
slordiger
slordigst

A

careless
1. een slordige persoon of zaak is niet netjes
2. dit woord gebruik je bij hoge bedragen, als je niet precies bent

18
Q

tegelijkertijd

A

at the same time
1. op hetzelfde moment = gelijktijdig

19
Q

uitpakken
pakte uit/pakten uit
heeft uitgepakt

A

to unpack
1. het papier van iets afhalen

20
Q

verbinden
verbond/verbonden
heeft verbonden

A

to connect
1. verband om iets doen.
2. zorgen dat ze met elkaar te maken hebben; zorgen dat ze bij elkaar komen = relateren

21
Q

wifi, de

A

Wi-Fi, the

22
Q

wijzigen
wijzigde/wijzigden
heeft gewijzigd

A

to change
1. veranderen

23
Q

wijziging, de
wijzigingen

A

change, the
1. de verandering