Thema5 Flashcards

1
Q

evenals

A

as well as, including

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

evenmin

A

neither, either

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bovendien

A

additionally, moreover

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

daarnaast

A

in addition, furthermore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waardoor

A

so that, thus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ten eerste… ten tweede…

A

firstly… secondly…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tot slot

A

finally, lastly

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eerst…dan…daarna…tot slot

A

first…then….next…finally

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vroeger

A

earlier, previously

vroeger woonden we in dorp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voordat

A

before

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

alvorens

A

before, prior

Alvorens het formulier op te sturen, dient u het te ondertekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

echter

A

however, but

*Peter had zich op het exam voorbereiden. Hij is echter gezakt en moet b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

toch

A

still, anyway

Heleen voelde zich vanochtend ziek. Toch is ze naar haar werk gegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ondanks

A

despite

Ondanks het slechte weer werd het popfestival druk bezocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tijdens

A

during

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

desondanks

A

nevertheless, however

17
Q

niettemin

A

nevertheless, however

*Vandaag ligt er sneeuw. Noettemin gaan de meeste mensen gewoon op de fi

18
Q

enerzijds… anderzijds…

A

on the one hand…
on the other hand..

19
Q

aan de ene kant…
aan de andere kant…

A
20
Q

in tegenstelling tot

A

unlike, as opposed to

*In tegenstelling tot eerdere berichten wordt er op dit moment nog over

21
Q

oorzaak

A

cause, reason

22
Q

daardoor

A

therefore

23
Q

wegens

A

because of, due to

*Wegens de slechte resultaten bij het laatste examen zijn er extra lesse

24
Q

vanwege

A

due, because of

Vanwege het slechte weer, kan het straatfeest helaas niet doorgaan.

25
Q

doordat

A

because, since

Doordat er een ongeluk was gebeurd, werd het kruispunt afgesloten.

26
Q

tenzij

A

unless

We gaan morgen picknicken in het park, tenzij het gaat regenen.

27
Q

indien

A

if, unless

Indien u niet binnen tien dagen betaalt, blokkeren we uw abonnement.