Thema 7 compleet PLEM Flashcards

1
Q

Wat zijn prognostische factoren

A

Factoren die het beloop van een klacht beinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf welke test wordt gedaan bij een acuut nek trauma

A

uitsluiten van een traumatische letsel aan de CWK canadian cervical spine rule, direct alert na het trauma, meer dan 45 graden rotatie en geen neurologische verschijnselen. Als de test negatief is het kan het goed uitsluiten sensitiviteit van 90-100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De student kan benoemen welke testen een specifieke nekklachten kunnen diagnosticeren op basis van psychometrische eigenschappen. beschrijf de SP/SN en de verwachte uitkomst

A

het cluster van wainner wordt ingezet deze bestaat uit
actieve rotatie nek <60 graden 89% Sn toename radiculaire klachten
spurling test 74-95% Sp toename radiculaire klachten
distraction test 90-97% Sp afname radiculaire klachten
ULTT-A 72-97% Sn toename radiculaire klachten
2 positieve testen Sp 56 / achterafkans 21%
3 positieve testen Sp 94 / achterafkans 65%
4 positieve testen Sp 99 / achterafkans 90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Goede insluitende testen radiculopathie van de nek

A
  • distractie test 90-97%
    verwachte uitkomst is een afname van de radiculaire klachten
  • Spurling test
    SP 74-95%
    SN 30-93%
    verwachte uitkomst is toename van radiculaire klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Goede uitsluitende testen radiculopathie van de nek

A

ULTT-A 72-97%

Actieve rotatie test 89%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de 3 indelingen voor A-specifieke nekklachten

A
Binder
-	Specifiek
o	Radiculopathie
o	Spondylolisthesis
o	Stenose
o	metastasering
-	non-specific
o	elke vorm van (sub)acuut tot chronische nekklachten waarbij geen abnormale anatomische structuren de klachten veroorzaken worden gedefinieerd als niet-specifieke nekklachten (A-specifiek)

neck pain taskforce

  1. Nekklachten zonder tekenen van een grote pathologie met weinig hinder in het dagelijks leven denk bijvoorbeeld aan stijfheid
    a. Stijfheid, gevoeligheid, geen neurologische betrokkenheid of specifieke pathologie (fractuur, disloctie, infectie)
  2. Nekklachten zonder tekenen van een specifieke pathologie met hinder in het dagelijks leven doelen die op korte termijn behandeld kunnen worden door bijvoorbeeld te mobiliseren
    a. Nekklachten verminderen de ADL participatie geen tekenen of symptomen van specifieke patholgieen of zenuwwortel inklemming
  3. Neurologische betrokkenheid, eerst verder onderzoeken of gaan behandelen
    a. Nekklachten in combinatie met significante neurologische tekenen als vertraagde refleen sensorische en/of motorische vermindering
  4. Betrokkenheid van een pathologie, rontgen onderzoek nodig
    a. Let op rode vlaggen, tekenen en verschijnselen van specifieke pathologieen
waddel
-	Nekklachten met of zonder uitsstraling
o	Specifieke nekklachten
o	Radiculair beeld
o	Andere ernstige problematiek
-	A-specifieke nekklachten
o	Gevaar voor ontwikkeling chroniciteit
o	Geen gevaar voor ontwikkeling chroniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn A-specifieke nekklachten

A

Nekklachten waar geen duidelijke oorzaak voor is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de risicofactoren voor A-specifieke nekklachten

A
  • Trauma
  • Oudere leeftijd
  • Vrouwelijk geslacht
  • Hoge (werk) stress
  • Lage werktevredenheid
  • Vreemde werkhoudingen
  • Genetische aanleg
  • Slechte psychologische gezondheid
  • roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de prognostische factoren voor A-specifieke nekklachten

A

Positief

  • Jongere leeftijd
  • Actieve coping en optimisme
  • Werkgerelateerde klachten

Negatief

  • Eerdere episodes van nekpijn
  • Slechtere gezondheid
  • Psychologische factoren (angst, zorg, frustratie)
  • Traumagerelateerde klachten
  • Gebruik van medische zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn specifieke nekklachten

A

nekklachten waarbij een pathollogie aantoonbaar is. Deze pathologie is aantoonbaar via bijv. rontgenfotos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de methodiek van een screening

A
  1. Introductie Aanmelding
  2. Inventarisatie Hulpvraag -> wat is de klacht van de patient / wat verwacht de patient
  3. Rode vlaggen (plaatsen in clusters)
  4. Informeren en adviseren
    + Eventueel screenende testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 5 profielen binnen de screening, op basis van de richtlijn fysiotherapeutische dossiervoering

A
  1. bekend patroon -> eventueel fysiotherapie
  2. onbekend patroon, advies is contact opnemen met de huisarts
  3. bekend patroon, 1 of meer afwijkede symptomen, advies is contact op nemen met de huisarts
  4. bekend patroon, afwijkend beloop, advies is contact opnemen met de huisarts
  5. aanwezigheid van 1 of meerder rode vlaggen, advies is contact opnemen met de huisarts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de doelstelling van de screening

A

om te kijken of fysiotherapeutisch onderzoek is geindiceerd
Pluis/niet pluis
- uitsluiten mogelijke specifieke pathologie, aanwezig –> overleg MA of huisarts.
- herkennen van symptomen, patronen en beloop
- rode vlaggen in context plaatsen
- medische diagnose kan niet geplaatst worden door een paramedicus.
- onbekend = onbekwaam –> onbevoegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

benoem de rode vlaggen van nekklachten

A
  • <20 jr of >50 jr voor het eerst nekklachten

Fractuur

  • Trauma
  • Langdurig gebruik corticosteroiden

neurologische betrokkenheid

  • Problemen met stoelgang, incontinentie
  • Neurologische uitval bilateraal, motorische uitval
  • Neurologische klachten in benen, gevoel van watten onder de voeten

ontsteking

  • koorst
  • algemeen onwel bevinden

metastasering

  • > 5 kg verlies in afgelopen maand
  • Heesheid/slikklachten
  • Nachtelijke pijn
  • Niet-mechanische pijn
  • Kanker in de voorgeschiedenis

Specifieke pathologie
- Structurele standsafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

benoem de specifieke rode vlaggen binnen de nekregio

A

heesheid / slikken (metastasering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar staat de IHS classificatie voor en waar bestaat dit uit

A

The international headache society

Primaire hoofdpijn

  1. Migraine: recidiverende aanvallen val matig tot heftige vaak bonzende hoofdpijn meestal met misselijkheid en/of braken die erger wordt bij lichamelijk activiteit. Mensen licht en geluidsgevoeligheid, een aanval duurt 4-72 uur, unilateraal met sideshift.
  2. Clusterhoofdpijn, mensen zijn radeloos van de pijn, treedt op in clusters van weken of maanden, meestal 2 zijdige hoofdpijn. Onbehandeld kan 15 tot 180 minuten duren. Verschijnselen kunnen zijn, rood oog, tranend, neusverstropping, zweten gezicht, pupilvernauwing, oedeem van het ooglid.
  3. Tension type hoofdpijn, spanningshoofdpijn, mensen hebben het gevoel alsof er een band om het hoofd gespannen zit, of licht of geluidsgevoelig. Duurt minuten tot vele dagen zonder misselijkheid of braken. Intensiteit is licht tot matig en wrodt niet erger bij lichamelijke inspanning
  4. Andere primaire hoofdpijnen

Secundaire hoofdpijn, hoofdpijn t.g.v. iets anders

  • Als gevolg van een whiplash
  • Als gevolg van medicatie
  • Cervicogene hoofdpijn (vanuit de nek) niet pulserend, side-lockes, uitlokbaar
  • Temperomandibulaire hoofdpijn, als gevolg van het kaakgewricht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke soorten hoofdpijn hebben een relatie tot de cervicale wervelkolom

A

Cervicogene hoofdpijn heeft een relatie tot de cervicale wervelkolom
Vaak is de flexie en extensie beperkt
Verhoogde spiertonus m. trapezius descendens, levator scapulae en scaleni

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

beschrijf de functionele anatomie van de hoog cervicale regio

A

Beschrijf de anatomie van de hoog cervicale regio
Atlas = C1
- Ontbreken wervellichaam
- Bovenste gewrichtsvlakken concaaf onderste convex
- Relatief grote processus transversii met een foramen
Axis = C2 (met de dens naar boven)
- De dens de trand van de draaier
- Grote processus spinosus
- Zwak processus transversus
- Bovenste gewrichtsvlakken convex
art. atlanto-axialis zijn biconvex, waardoor ligamenten erg belangrijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Benoem de ligamenten van de hoog cervicale regio

A

Lig. Transversum. aan de achterkant van de axis zit ligamentum transversum, anders prikt die in het ruggenmerg. te laks ligament? –> ruggenmerg prikkelingen.

lig. alaria loopt van dens schuin naar occiput, bij rotatie of lateroflexie van het hoofd zal het heterolaterale ligamentum alare op spanning komen. Daarnaast zal de dens tijdensd e rotatie of lateroflexie van het hoofd homolateraal meedraaien.

Het lig. Apicis dentis gaat van de dens naar de onderkant van het foramen magnum en houd de dens op zijn plek

Het lig. Cruciatum atlantis zit achter de dens en remt de beweging hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beschrijf de bewegingen van de hoog cervicale regio

A

Flexie-extensie: 45 graden:
C0-c1 29 graden
c1-c2 16 graden

Rotatie: 83 graden:
c0-c1 bijna geen rotatie. 2 graden
c1-c2 meeste rotatie 81 graden

lateroflexie c0-c2: 8 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de rode vlaggen van hoofdpijn

A
  • Eerste hoofdpijn na 40jr
  • Nieuwe hoofdpijn na 50jr
  • Plotseling ernstige hoofdpijn
  • Hoofdpijn in combinatie met neurologische verschijnselen
  • Toenemende hoofdpijn ondanks behandeling
  • Occipentale eenzijdige hoofdpijn, als waarschuwing voor aneurysma a. vertebralis a. carotis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn de aanvullende vragen bij een screening op hoofdpijn

A

Aanvullende vragen hart en vaatziekten

  • Obesitas
  • Arterosclerose
  • Hoge bloeddruk
  • Interventie, cardioloog ect.
  • Medicatie als BETA-blokkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke 2 typen hoofdpijn behandel je als fysiotherapeut

A
Cervicogene hoofdpijn (aan te tonen door test van hall)
De behandeling bestaat uit het verbeteren van de mobiliteit van de nek, houdingsinstructies en een oefeprogramma met spierversterkende oefeningen uithoudingsvermogen/coordinatie verbeteren ventraalflexoren en hypertonie opheffen. alleen de combinatie van de 3 is effectief
Tension type hoofdpijn/spanningshoofdpijn
Als de klachten voornamelijk vanuit de nek en de spieren eromheen komen kan fysiotherapie helpen. Dormiddel van houdingsinstructies, spierkracht verstekende oefeningen en mobiliserende technieken van de nek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beschrijf wat een whiplash trauma inhoudt

A

De nek beweegt eerst naar ventraal en vervolgens naar dorsaal door een botsing van achter
Neutrale stand
Hyperflexie
hyperextensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

beschrijf de WAD schaal

A

0 geen klachten, geen objectieve of subjectieve afwijkingen
1 pijn, stijfheid of gevoeligheid in de nek maar geen objectieve afwijkigen
2 nekklachten en andereklachten van hdouings en bewegingsapparaat (bijv. verminderde mobiliteit en druk punt gevoeligheid)
3 nekklachten en sensorische klachten (verminderde peesreflexen, sensoriek en spierzwakte)(binnen ons domein, wel contact opnemen met de huisarts)
4 nekklachten en fracturen of dislocaties
Bij elke graad van ernst kunnen symptomen aanwezig zijn zoals doofheid, duizeligheid, oorsuizen, hoofdpijn, geheugenverlies, slikstoornissen en pijn in het temporomandibulaire gewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de student kan een whiplash patient anamnestisch ondervragen op predisponerende factoren voor chroniciteit (risicofactoren)

A
  • De wijze van omgaan met de klacht
  • Betekenisgeving en controle over de klacht
  • Psychosociale factoren zoals passieve coping en externe locus of control, angst, problemen op werk of slaapstoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

benoem prognostische whiplash gerelateerde factoren

A
  • Vrouwelijk geslacht
  • Oudere leeftijd
  • Eerdere hoofdtraumas
  • Afgenomen mobiliteit van de nek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

beschrijf de symptomen van een whiplash (acuut en na 6 maanden)

A
Letsel van bot of weke delen (spier, kapsel, banden)
Acute symptomen
-	Nekpijn
-	Afgenomen mobiliteit
-	Hoofdpijn
-	Duizeligheid
-	Eventueel vermoeidheid ect.
Na 6 maanden
-	Nekpijn
-	Hoofdpijn
-	Verminderde mobiliteit nek
-	Pijn in schouder/ arm
-	Rugpijn
-	Concentratieproblemen duizeligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beschrijf het normaal herstel vertraagd herstel en chroniciteit van een whiplash

A

Normaal herstel = in de tijd is er sprake van een verbetering van functies, activiteiten en participatie en afname van de pijn

Vertraagd herstel = binnen 4 weken is er geen verbetering op het niveau van activiteiten en participatie

Chorniciteit = klachten blijven na >3 maanden na ongevalstrauma aanwezig

30
Q

beschrijf de risico factoren voor persisterende klachten na een WAD trauma

A
  • Hoge baseline pijnintensiteit (VAS 5.5/10)
  • Hoofdpijn vanaf het begin
  • Laag opgeleid
  • WAD 2 of 3
  • Vrouwelijk geslacht
  • Catastroferen
  • Hoge NDI score (>14.5/50)
  • Nekpijn voor ongeval en nekpijn vanaf het begin van whiplash ongeacht de intensiteit
31
Q

beschrijf de klinimetrie whiplash

A
Anamnese;
-	Vas
-	NDI
-	Dagschema
-	Risk assessment score
Onderzoek
-	Koorddanser gang (evenwicht)
chroniciteit
IPQK (ziekteperceptielijst)
4DKL (distress, somatisatie, depressie, angst)
32
Q

diagnostisch proces van een whiplash patiënt

A

Onderzoeksmogelijkheden per herstelfase
Fase 1 Actief onderzoek (H)CWK, CTO, thoracaal
Fase 2 Actief en functioneel onderzoek (H)CWK, CTO, thoracaal
Fase 3-4 Actief, functioneel en stabiliteit onderzoek (H)CWK, CTO, thoracaal
Fase 5-6 Actief, passief en stabiliteit onderzoek (H)CWK, CTO, thoracaal

Basisfunctie onderzoek
-	Inspectie/palpatie 
o	houding en spierspanning
-	Lichamelijk onderzoek
o	Inventarisatie ADL-functies en activiteiten
-	Eventueel extra onderzoek
o	Gewrichtsfunctie; bewegingsbeperking
o	Spierfunctie hypertonie
o	Evenwicht
        - Koorddansersgang 
        - Op 1 been staan
o	Neurologisch onderzoek; indien dit uit de anamnese nodig lijkt.
Analyse
Combineren verzamelde gegevens -> indicatie fysiotherapie ja of nee
33
Q

Beschrijf de specifieke testen voor een WHIPLASH

A
  • Hoog cervicale instabiliteit (veiligheidstesten
  • Sharp-purser: verwachte afname radiculaire klachten
  • Laterale verschuifbaarheidstest: verwacht normaal geen bewegingsuitslag waarneembaar
  • Hoog cervicale flexie test: verwacht provocatie herkenbare neurogene (bilaterale) pijn
34
Q

therapeutisch proces eerste week whiplash

A

1e week geen behandeling (ontstekingsfase, eerst kans geven om de nek zelf te laten herstellen)
Na de 1e week hangt het therapeutisch proces af van de fase waarin de patient zich bevind

35
Q

Beschrijf de fases van behandelen bij een whiplash

A

Fase 1 = 0-4 dagen
- Verlagen belasting
- Verminderen van de pijn
- Vergroten van kennis en inzicht
Fase 2 = 4 dagen -3 weken
- Vergroten van kennis en inzicht
- Oefenen en verbeteren van functies en activiteiten
- Stabiliteit verbeteren
Fase 3 = 3-6 weken
- Pijn mag niet meer centraal staan!!
- Normaal herstel
o Opbouw belasting (pijn staat niet meer centraal)
o Verbeteren functies
o Verhogen van activiteiten en participatie
- Vertraagd herstel
o Doseren belasting (positieve bewegingservaring)
o Bevorderen van adequate wijze van omgaan met de klachten en vervoglens indien mogelijk behandeldoelen normaal herstel nastreven
Fase 4 = 6 weken – 3 maanden
- Voortzetten fase 3
- CRUCIALE FASE mensen moeten na 6 weken naar werk gaan anders wordt de drempel steeds lager
- Participatie richting werk bevorderen
- Therapie gericht op hulpvraag en ADL handelingen
- Bij langer voortdurende van klachten gerelateerd aan stoornis activiteiten en participatie is de kans op volledig herstel afgenomen
Fase 5 = >3 maanden
- Voortzetting fase 4
- Afsluiten wanneer behandeldoelen zijn bereikt of er geen verder herstel verwacht wordt.
Als er na 6 weken een toename in stoornis activiteiten en participatie is dan is een revalidatiearts geindiceerd.

36
Q

benoem de RAS en de bij behorende te scoren onderdelen

A

RAS = Risk Assesment Score
Het is een formulier om te kijken of een patient kans loopt om chorniciteit te ontwikkelen. Inschatting vindt plaats op een stratum waarbij 1 het laagste is en 7 het hoogste bij 6 gaat 50% nog aan het werk bij 7 nog maar 20%
Het bestaat uit
- CROM
- Nekpijn VAS
- Geen pijn symptomen (duizeligheid, slechter zicht, oorsuizen, vermoeidheid, parese, ect)
Hoe hoger het stratum hoe groter de kans

37
Q

wat is de triage van de lage rug

A
  • simple backache / aspecifiek
  • nerve root pain / specifiek non serious (radiculair beeld)
  • posible serious spinal pathology / specifiek serious (ernstige pathologie)
38
Q

benoem de kenmerken van aspecifieke lage rugklachten en radiculair beeld

A

Kenmerken aspecifieke lage rugklachten

  • Eerste rugklachten tussen de 20ste en 55ste levensjaar.
  • Uit zich vaak glutaal, lumbosacraal en bovenbenen.
  • Pijn wordt mechanisch beïnvloed.

Kenmerken radiculair beeld

  • Pijn in het been is meer aanwezig dan de pijn in de rug.
  • Uitstralende pijn tot aan de voet of teen.
  • Ervaren van paraethesieën en/of sensibiliteitsstoornis.
  • Neuromeningeale prikkelingen
  • Afnamen motorische, sensibele of reflex functie, passend bij 1 segment.
39
Q

De student kent de evidentie van de anamnestische gegevens, het neurologisch onderzoek en de
provocatietesten van zowel de LWK als de SI-gewrichten.
Radiculopathie tgv. een discopathie:

A

Symptooom; prikkelend
SLR SN 0.92 SP 0.28. uitkomst is herkenbare uitstraling in test been
CSLR Sn 0.25 Sp 0.90 uitkomst herkenbare uitstraling in niet test been
Sensibiliteitsverlies, krachtsverlies en verlies van reflex als apart item geen toegevoegde waarde

40
Q

De student kent de evidentie van de anamnestische gegevens, het neurologisch onderzoek en de
provocatietesten van zowel de LWK als de SI-gewrichten.
A-specifieke lage rugklacht. SI gerelateerd?

A
(15-20% van de lage rugklachten) 
Individuele testen geven geen duidelijkheid van SI betrokkenheid
Gebruik clustertesten;
1 van er wurff (minimaal 3 van de 5) Sn. 0.85 / Sp 0.79
1.	Compression test
2.	Distraction test
3.	Tigh thrust
4.	gaenslen
5.	Patrick sign
2 laslett (2 van de 4 of 3 van de 6) Sn. 0.88 / Sp 0.78
1.	distraction test
2.	Tight thrust
3.	Compression
4.	Sacral trust
5.	Gaeslen links test 
6.	Gaeslen rechts test.
41
Q

verschil screenen en anamnese

A
Screenen: 
- uitsluiten 
- uitsluitende tests 
- uitsluitende informatie
Anamnese: 
- insluiten 
- insluitende tests 
- insluitende informatie
42
Q

wat zijn de bewegingsrichtingen en de bewegingsbeperkingen van het SI benoemen

A

Nutatie:
de bovenkant van het sacrum beweegt naar voren en de apex beweegt naar achter.
Contranutatie:
bovenkant van het sacrum beweegt naar achter en de apex beweegt naar voren

43
Q

beschrijf hoe bekkenstabiliteit tot stand komt en wat dit inhoudt en hoe een andere stand van het bekken kan komen

A

De bekken zijn door de vorm van de gewrichtsvlakken (vormsluiting) de actieve kracht (spieren) en passieve kracht (ligamenten/kapsel) een stabiel gewricht de combinatie van kracht- en vormsluiting wordt samen het sluitingsmechanisme genoemd. De fascia thoracolumbalis is een belangrijke peesplaat die actieve stabiliteit van de spieren (gluteus, latissimus dorsi, MTA en MM) verdeeld over de LWK en SIG.
Een andere stand van het bekken kan komen door te veel kracht van 1 kant. Dit heet verwringing dit kan komen door; unilaterale musculaire verkorting, arthrogeen, anomalie (vergroeiing in het gewricht)

44
Q

een stabiele ring/de boogrug wordt gevormd door

A

Loading (druk van boven (zwaartekracht) en van onder (grond) zorgt ervoor dat gewricht stevig in mekaar gedrukt wordt

45
Q

welke spieren hebben invloed op de krachtsluiting van het bekken

A

MTA hierdoor trekt de fascia thoraca lumbalis strak, andere spieren hechten hier ook weer op aan zoals gluteus maximus, lattisimus dorsi en de obliques internus

46
Q

hoe kan je instabiliteit van het bekken diagnosticeren

A

ASLR; hoog sensitief, hoog specifiek
Score 0 tot 5 de test is positief al bij enige moeite (dus vanaf 1t/m5)
Posterior pelvic pain test

47
Q

therapie voor bekken instabiliteit

A

Stabiliserende oefeningen hebben geen meer effect op pijn en ADL bij acute pijn klachten
Opbouwen van kracht en coordinatie middels het motor learing model

48
Q

Beschrijf het motor learing model

A

Lokale spiersysteem. Globale spiersysteem.
m. multifidus mm. intertransversalis mm. interspinales
m. transversus abdominis (MTA)
m. quadratus lumborum (mediale deel)
m. psoas (achterste gedeelte) m. obliquus internus
m. obliquus externus
m. rectus abdominis
m. erector spinae (thoracale bundels)
m. quadratus lumborum (laterale deel)
m. psoas (voorste gedeelte)
Opgedeeld in 3 fases
Cognitieve fase
Doel lokaal de spieren leren aanspannen zonder inschakeling van het globale spiersysteem
Associatieve fase
Doel aanleren specifieke deelbewegingen met inschakeling van het globale spiersysteem en controle op cocontractie van het lokale spiersysteem om het zo feedforward mechanisme te training
Autonome fase
Doel integreren specifieke bewegingen in ADL

49
Q
beschrijf de begrippen;
incidentie
prevalentie
sensitiviteit
specificiteit
positief voorspellende waarde
negatief voorspellende waarde
likelihood ratio
validiteit
betrouwbaarheid
responsiviteit
MCID
MDC
A

Incidentie
Aantal nieuwe gevallen van een ziekte per tijdseenheid.

Prevalentie
Aantal mensen op dit specifieke moment aan de ziekte lijdt.

Sensitiviteit
Hoe groot de kans is dat de indextest positief is bij een patiënt die ‘ziek’ is.

Specificiteit
Hoe groot de kans is dat de indextest negatief is bij een patiënt die ‘niet ziek’ is.

Positief voorspellende waarde
als de indextest bij een patiënt positief is, hoe groot is dan de kans dat deze patiënt inderdaad de ziekte of aandoening heeft. Voorspellende waarde zegt namelijk iets over de zekerheid waarmee men de diagnose kan stellen of uitsluiten.

Negatief voorspellende waarde
Als de indextest bij een patiënt negatief is, hoe groot is dan de kans dat deze patiënt niet de ziekte of aandoening heeft. Voorspellende waarde zegt namelijk iets over de zekerheid waarmee men de diagnose kan stellen of uitsluiten.

Likelihood ratio
Is een maat voor de kracht waarmee de indextest, bij positief resultaat, de kans op het daadwerkelijk hebben van ziekte verhoogt (LR+) of de kracht waarmee de indextest bij negatief resultaat de kans op het inderdaad niet hebben van ziekte aangeeft (LR-).

De likelihood ratio wordt vaak gebruikt om op basis van de voorafkans op de ziekte (ook wel de prevalentie), te berekenen wat de kans op de ziekte is nadat men de indextest heeft ondergaan (de post-testkans).

SNout
Sensitivity high and test negative rules disease out. Men zegt dan dat de indextest heel goed is in het uitsluiten van de ziekte.

Spin
Specificity high and test Positive rules disease In. Men zegt dan dat de indextest heel goed is in het insluiten van de ziekte.

Validiteit
Geeft een indicatie van de mate waarin het instrument daadwerkelijk het construct meet dat het pretendeert te meten.

Betrouwbaarheid - Kappa - ICC (rwaarde)
Intra-beoordelaars betrouwbaarheid mate van overeenstemming tussen de resultaten bij een meting die meerdere keren wordt uitgevoerd door één en dezelfde beoordelaar.

Inter-beoordelaars betrouwbaarheid mate van overeenstemming tussen de resultaten bij een meting die wordt uitgevoerd door verschillende beoordelaars.

Cohen’s kappa is een maat voor de overeenkomst in scores van twee nominale variabelen. Kappa is bekend als maat voor
de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, doordat het iets zegt over het aantal maal dat hetzelfde antwoord wordt gegeven door beide beoordelaars. Deze maat is echter alleen zinvol wanneer de variabelen niet teveel waarden bevat. Voor variabelen van ordinaal en interval meetniveau kun je beter een correlatiecoëfficiënt gebruiken

De ICC (Intraclasscorrelatiecoëfficiënt) kan een waarde aannemen tussen de -1 – 0 (negatief) en de 0 – 1 (positief).

responsiviteit
Of het meetinstrument in staat is om veranderingen die in de tijd/behandeling optreden ook daadwerkelijk te meten.

MCID
Minimal clinical important difference. Minimale verandering in de score die zinvol / meetbaar (voelbaar) voor de patiënten is.

MDC
Minimal detectable change. Wordt gedefinieerd als de minimale verandering die buiten de meetfout van het instrument valt om een symptoom te meten. Je moet boven de MDC zitten om de meetfout uit te sluiten.

50
Q

wat is PFPS

A
Patella Femoraal Pijn syndroom, 
de pijn wordt vooral aangegeven aan de voorkant en achterkant van de knieschijf. de pijn komt vandaan onder weke delen van onder de knieschijf
20-30% van alle knieklachten, komt veel voor bij sporters/jonge mensen, meisjes in de puberteit.
symptomen: 
- pijn rond de knieschief 
- instabiliteit van de patella 
- stijfheid (theatersyndroom)
- te provoceren d.m.v. activiteiten
51
Q

wat zijn de oorzaken van PFPS

A

+ Mallalignment: (onderlinge positie van botten t.o.v. elkaar)

  • Malalignment of entire leg
  • Malalignment of PF knee joint  Non-muscular origin  muscular origin

+ Muscular Dysfunction:
- Strength deficit  VMO  Quadriceps

  • Neuromusculair Dysfunction:
    VMO/ Vastus lateralis timing dysfunction
- Flexibility: 
Hamstrings 
Quadriceps 
Iliotibialial band 
Gastrocnemicus
52
Q

wat zijn de methoden om de verschillende factoren te onderzoeken van PFSP

A

(Malalignment of PF knee joint)
Non-muscular origin:
- Os naviculare drop test
- hypermobiliteit Glide test

Muscular origin:
- Maltracking patella

Malalignment of entire leg:

  • Q-hoek bepalen
  • Dorsaaflexie onderzoek

Strength deficit VMO/quadriceps:

  • Step up test.
  • Single hop test
53
Q

wat is de therapie bij PFPS

A
  1. verminderen belasting
  2. aanpassen anatomische oorzaken (bijv. zooltjes)
  3. trainen met zooltjes, abductoren en quadriceps.
  4. start ADL/sport activiteiten wanneer pijn is verdwenen
54
Q

schema van meeuwissen

A

Etiologische factoren van PFPS
1 Hogere leeftijd,
1 Geslacht,
1 Individuele genetische opmaak (bloedgroep en chromosoom),

2 Abnormale kinematica, 
2 Verminderde rekbaarheid van de spier, 
2 Overgewicht, 
2 Verminderde excentrische spierkracht,
2 Verhoogde spierspanning, 

3 Sport, trainen en ondergrond.

Model van Meeuwissen:
1 = intrinsiek, niet beïnvloedbaar,
2 = intrinsiek, wel beïnvloedbaar
3 = extrinsiek.

55
Q

Benoem de voorwaarden die bij een functionele test horen

A
  1. creeren baseline (indicatie grondmotorische eigenschappen, trainingsparameters bepalen, belastbaarheidsbepaling)
  2. evualatief (ontwikkeling in de training)
  3. eindmeting (return to play criteria)
    verder belangrijk:
    - betrouwbaarheid
    - validiteit
    - normen (afkappunten)
    - risico’s
    - kosten
    - uitvoerbaarheid
56
Q

benoem de verschillende testen binnen het uithoudingsvermogen gebied

A
  • Astrand
  • 6 mwt
  • cooper test
  • PWc
57
Q

welke combinatie van symptomen is volgens rubinstein en tulder een aanwezig voor kanker

A
  • > 50 jaar
  • kanker in de voorgeschiedenis
  • onverklaarbaar gewichtsverlies
  • geen verbetering binnen 1 maand
    100% sensitiviteit voor kanker
58
Q

welke testen zijn volgens Laslett het meest specifiek en het meest sensitief

A
  • de thigh thrust test is het meest sensitief 0,88

- de distractie test is het meest specifiek 0,81

59
Q

hoe kan je instabiliteit van het bekken aantonen?

A
  • actieve straight leg raise:
    het been 30 seconden 10cm optillen
  • schaal van 0-5 (0= geen moeite, 5=onmogelijk)
    bij een score van 2 of 3 is de test positief
60
Q

wat zijn de voorwaarden die bij een functionele test horen

A
  • creeren baseline
    • indicatie grondmotorische eigenschappen
    • belastbaarheidsbepaling
    • bepaling trainingsparameters
  • evaluatief
    • ontwikkeling in de training
  • eindmeting
    • return to play criteria
61
Q

benoem de verschillende testen voor het aerobe capaciteit

A
\+ PWC 130/150/170
   - physical working capacity
   - bekende referentie waarden
   - makkelijk en snel uitvoerbaar
\+ harvard step test
   - snel uit te voeren met weinig materiaal
  • astrand
  • 6 minuten wandeltest
  • shuttle run
  • cooper test
62
Q

benoem de verschillende treshold testen

A

+ conconi

  • VIAD test
  • lactaat stress test
63
Q

benoem de testen voor het anaeroob lactisch vermogen

A

+ 5 meter shuttle test

  • shuttle tempo test
  • wingate 30 sec test
  • evans quinney test
64
Q

benoem de testen voor anaeroob lactische capaciteit

A

+ RAST test

  • mart test
  • cunningham en faulkner test
65
Q

benoem de verschillende testen voor stabiliteit

A
\+ single leg hop test for distance
\+ triple hop test for distance
- 30 cm side hop test
- cross over hop
- 6 meter hop test for time
- one leg stance
\+ star excursion / Y balance test
66
Q

benoem de verschillende testen voor snelheid

A

+ maximale snelheid vliegend

  • snelheid uithoudingsvermogen vliegend 60-120 m
  • start snelheid, 5 meter
  • reactie snelheid
67
Q

benoem de verschillende anatomische variaties en afwijkingen voor patella ten opzichte van femur en ten opzichte van sacrum en voet

A

ten opzichte van femur

  • patella alta en baja
  • mediale en laterale shift
  • patella tilt
  • patella die niet diep genoeg in femorale groeve ligt

ten opzichte van sacrum en voet

  • varus of valgusstand van knie
  • hoogte van het patellofemorale gewricht
  • hoogte van tuberositas tibiae
  • tuberositas tibiae kan te ver naar mediaal of lateraal zijn
68
Q

wat is de opbouw van een algemene sport revalidatie

A
1 acute fase
 - reductie belasting
 - ROM normaliseren
 - stabiliteit in keten
2 trainingsfase1
 - progressieve krachttraining 
 - herstel spierbalans
 - dynamische stabilisatie
 - niet rekken
3 trainingsfase2
- vermogenstraining (kracht x snelheid)
- agility
- endurance
4 return to play fase
- contiuneren kracht / ROM
- sportspecifiek
- opbouw wedstrijdelement
69
Q

wat zijn de verschillende stadia van tendiopathie

A

1 lichte pijn na inspanning die na enkele uren verdwijnt

2 matige pijn die aan het begin van inspanning en daarna. klachten blijven langer aanwezig

3 pijn aan het begin van inspanning die minder wordt tijdens inspanning maar niet helemaal verdwijnt kan dagen aanhouden

4 pijn die tijdens inspanning optreedt die te erg is waardoor de perstatie er onder gaat lijden

5 blijvend aanwezige pijn ook in rust

6 ruptuur.

70
Q

wat houd femoral acetabelair impingement in?

A

heup loopt vast, kan niet de volledige ROM maken tijdens passief en actief onderzoek

patient heeft ook vaak last van de lies, eventueel lengte test van de m. piriformis. bij pijn in de lijs tijdens deze test kan wijzen op femoral acetabulair impingement