Thema 7 Flashcards

1
Q

BBP

A

Geldwaarde van productie en consumptie (economische activiteit in een land)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het totale surplus

A

Bestaat uit consumenten en producentensurplus.
Meet het verschil tussen bereidheid om te betalen door consumenten en de marginale productiekosten door producenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welvaart

A

Gebaseerd op schaarse middelen waar nut aan ontleend wordt.
Som van consumenten en producentensurplus is proxy voor welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Brede welvaart

A

Alle zaken die waardevol zijn voor mensen en waarvoor schaarse middelen moeten worden ingezet om ze te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Budgettaire functie

A

de uitgaven die worden gefinancieerd zorgen voor maatschappelijke baten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Instrumentele functie

A

belastinginstrumenten kunnen uit zichzelf direct bijdragen aan het behalen van maatschappelijke doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Participatie beslissing

A

Besluit om wel of niet te gaan werken.
Hangt af van de gemiddelde belastingdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uren beslissing

A

Hoeveel uur ga je meer werken? Dit hangt af van de marginale belastingdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inkomenseffect

A

door prijsdaling van een product neemt de vraag naar dat product toe, omdat de koopkracht van de consument is toegenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Substitutie-effect

A

door prijsdaling van een product neemt de vraag naar dat product toe, omdat andere relatief duurdere producten worden vervangen door het goedkopere product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Optimale belastingtheorie

A

de heffing van belastingen het gedrag van mensen zo weinig mogelijk mag beïnvloeden gegeven dat het doel wordt behaald, behalve om negatieve externe effecten in prijzen tot uiting te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Prijselasticiteit

A

Met hoeveel % veranderd de vraag naar een goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly