Thema 6: Polariteit en oplosbaarheid Flashcards

1
Q

Intermoleculaire krachten

A

krachten tussen moleculen (tussen H²O en H²O)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Intramoleculaire krachten

A

krachten in de molecule (tussen H en O )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dispersiekrachten

A
  • zwakke krachten
  • tijdelijk
  • hoe groter de massavan de molecule hoe groter
    de dispersiekrachten
  • hoog kook- en smeltpunt <=> grote dsipersiekrachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dipoolkrachten

A
  • tussen polaire stoffen (dipolen)
  • hoe hoger de ΔEN hoe hoger de dipoolkrachten
  • partieel positive- en partieel negative kant van een molecule
  • altijd aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waterstofbrugkrachten

A
  • H-atoom gebonden aan F, O of N
  • komen voor in amoniak, waterstoffluoride en water
  • véél groter smelt- en kookpunt dan bij stoffen met zelfde massa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ion- dipoolkrachten

A
  • ionverbinding in water –> vrije ionen
  • vrije ionen trekken water moleculen aan:
    positief ion door negative kant van water-atoom(O-kant),
    negatief ion door positieve kant van water-atoom (H-kant)
  • vormt gehydrateerde ionen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dissociatie

A
  • ionen komen vrij uit hun rooster
  • hydratatie van ionen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dissociatievergelijking (van een zout)

A

zout –H²O–> pos. ion (aq) + neg. ion(aq)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oplosbaarheid zouten

A
  • lossen (meestal) wel op in polaire stoffen (v.b: water)
  • lossenniet op in apolaire stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oplosbaarheid molecuulverbindingen

A
  • polaire stof in polair oplosmiddel niet in apolair oplossmiddel
  • apolaire stof in apolair oplosmiddel niet in polair oplossmiddel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een niet-elektroyt

A

samengestelde stoffen waarbij die bij het oplossen geen ionen vormen en dus de elektrische stroom niet geleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een elektrolyt

A

samengestelde stoffen waarbij die bij het oplossen ionen vormen en dus de elektrische stroom wel geleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zwak elektrlyt

A

verbinding die gedeeltelijk splitst in ionen, de ionisatie is partieel

<=>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sterk elektrolyt

A

verbinding die voledig splitst in ionen, de ionisatie is compleet

–>

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly