Thema 3 Flashcards

1
Q

Bayley-III-NL

A
  • De Nederlandse bewerking van de Bayley Scales of Infant and Toddler Development peilt naar de vroegkinderlijke ontwikkeling of het ontwikkelingsniveau van jonge kinderen (baby’s vanaf 16 dagen).
  • Aan de hand van vijf schalen: cognitie, taal, motoriek, sociaal emotionele ontwikkeling en adaptief gedrag. - - Gericht op vaststellen algemene mentale en motorische ontwikkeling zodat kinderen met een ontwikkelingsachterstand kunnen worden opgespoord en handelingsgericht adviezen kunnen worden geformuleerd.
  • De afname verloopt gestandaardiseerd, maar er is nood aan een zekere flexibiliteit van de diagnosticus want er is sprake van heel jonge kinderen.
  • De volgorde van de subtesten staat niet vast en er kan variatie zitten in de subtesten die je wel of niet afneemt; als het al duidelijk is wat je ziet en hoort is het niet nodig om bepaalde zaken te testen.
  • Test bestaat uit een observatielijst voor de ontwikkelingsdomeinen cognitie, taal (taalbegrip en productie) en motoriek (grove en fijne) en oudervragenlijsten voor sociaal-emotionele ontwikkeling en adaptief gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Intelligentie meten jonge kinderen

A

Erg lastig (zeker tot 22 maanden) en slechts beperkte correlatie met intelligentie op latere leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nadelen Bayley-III-NL

A
  • Nog geen echte intelligentietest; door BFP omschreven als een test die peilt naar het cognitief ontwikkelingsniveau.
  • Beperkte correlatie met intelligentie op latere leeftijd.
  • Vergelijkingsgroep voor interpreteren normscores; teveel hoogopgeleide moeders en autochtone kinderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

WPPSI en WISC

A

Kennen een overlap qua leeftijdsbereik. Keuze laten bepalen door verwachte intelligentieniveau en de eventuele bekendheid met een van beide testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

WISC en de WAIS

A

Kennen een overlap qua leeftijdsbereik. Keuze laten bepalen door verwachte intelligentieniveau en de eventuele bekendheid met een van beide testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Afnemen tweede test

A

Doorgaans pas twee jaar na de afname van de eerste test om leereffecten te vermijden en enkel wanneer er grondige redenen zijn voor een hertesting (uitgesproken aanwijzingen dat de eerste meting niet correct is verlopen of dat de resultaten ervan geen correcte weergave vormen van de cognitieve vaardigheden van de client).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

WIPPSI-IV-NL

A
  • Meest recente uit het rijtje van Wechsler testen. Hier zie je het meest duidelijk de invloed van het steeds dominanter wordende CHC-model in de globale indeling van de test. Alle primaire indexen komen overeen met de BCVs zoals geformuleerd in het CHC-model. De terminologie van het CHC wordt niet expliciet gebruikt, maar er is wel een direct verband.
  • De structuur verschilt naargelang de leeftijdsgroep:
    2j6m-3j11m: 3 primaire indexen, 4j-6j11m: vijf primaire indexen (overeenstemmend met de WISC-V-NL).
  • Voor de aanvullende indexen bestaat nog te weinig wetenschappelijke evidentie/theoretische verantwoording.
  • Voorzichtig zijn met interpreteren WIPPSI resultaten vanwege grote variabiliteit qua gedrag en toename stabiliteit intelligentie met leeftijd.
  • Er kan een totaal IQ berekend worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WISC-V-NL

A
  • Bedoeld voor kinderen en jongeren.
  • Er kan een totaal IQ berekend worden, naast vijf primaire indexen (perfecte overeenstemming BCV’s CHC-model) (Gf, Gc, Gwm, Gv en Gs).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fluid redeneren (FRI) (WISC)

A
  • Gf
  • Verplichte subtesten per index: matrix redeneren en gewichten.
  • Aanvullende subtesten: rekenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verbaal begrip (VBI) (WISC)

A
  • Gc
  • Verplichte subtesten per index: overeenkomsten en woordenschat.
    Aanvullende subtesten: begrijpen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werkgeheugen (Wgl) (WISC)

A
  • Gwm
  • Verplichte subtesten per index: cijferreeksen en plaatjesreeksen.
  • Aanvullende subtesten: cijfers en letters nazeggen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Visueel ruimtelijk (VRI) (WISC)

A
  • Gv
  • Verplichte subtesten per index: blokpatronen en figuur samenstellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verwerkinsgsnelheid (Vsl) (WISC)

A
  • Gs
  • Verplichte subtesten per index: symbool substitutie coderen en symbool zoeken.
  • Aanvullende subtesten: figuur zoeken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perceptueel redeneren (PRI) (WAIS)

A

Verplichte subtesten: blokpatronen, matrix rederen, figuur samenstellen.
Aanvullende subtesten: gewichten en onvolledige tekeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verbaal begrip (VBI) (WAIS)

A

Verplichte: informatie, overeenkomsten en woordenschat.
Aanvullende: begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Werkgeheugen (Wgl) (WAIS)

A

Verplichte: cijferreeksen en rekenen.
Aanvullende: cijfers en letters nazeggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verwerkingssnelheid (Vsl) (WAIS)

A

Verplichte: symbool substitutie coderen en symbool zoeken.
Aanvullende: figuur zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Totaal IQ WISC

A

Matrix redenen + gewichten + overeenkomsten + woordenschat + cijferreeksen + blokpatronen + symbool substitutie coderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Totaal IQ WAIS

A

Blokpatronen + matrix redeneren + figuur samenstellen + informatie + overeenkomsten + woordenschat + cijferreeksen + rekenen + symbool substitutie coderen + symbool zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verschil totaal IQ WISC en WAIS

A

Informatie + symbool zoeken + rekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

WAIS-IV-NL

A
  • Oudste versie en daardoor invloed CHC-model minder duidelijk zichtbaar in de globale indeling van de test. Niet alle indexen komen mooi overeen met BCVs uit CHC-model. PRI vormt mix tussen Gf en Gv.
  • Wil je deze test momenteel afnemen, dan heb je vanuit het CHC-model nood aan cross-battery benadering (XBA) om het intelligentieprofiel en het totaal IQ correct te berekenen en weer te geven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Theoretische of factoriële intelligentietesten

A

Intelligentietesten die expliciet ontwikkeld werden met een duidelijke theoretische insteek.
- Wechsler –> pure intelligentietesten
- RAKIT-2/CoVaT-CHC/IDS-3 –> theoretische/factoriële intelligentietesten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test (RAKIT-2)

A
  • Ontwikkeld in Nederland, maar heeft ook representatieve Vlaamse normen.
  • Expliciet gebaseerd op intelligentietheorie van Thurstone.
  • Bepalen niveau van algemene intelligentie als specifieke intelligentiefactoren mogelijk.
  • 12 subtesten (verkorte vorm 6 subtesten).
  • Totaal IQ en 4 factorscores: verbaal leren (woordbetekenis en namen leren), perceptueel redeneren (figuur herkennen en exclusie), ruimtelijke oriëntatie en tempo (doolhoven en schijven) en verbale vlotheid (ideeënproductie).
  • In handleiding niet expliciet verwezen naar BCVs uit CHC-model, maar sommige subtesten meten verschillende BCVs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Cognitieve Vaardigheidstest volgens het CHC-model (CoVaT-CHC)

A
  • Vlaamse intelligentietest die specifiek is ontwikkeld vanuit het CHC-gedachtegoed.
  • Volledige pen en papier test, daardoor kan deze als een van de weinigen zowel individueel als in groep worden afgenomen.
  • Aanwezigheid leeftijds en klasnormen (gewoon en buitengewoon onderwijs).
  • Wel erg beperkt qua leeftijdsbereik.
  • Negen subtesten die vijf BCVs meten:
    • Gf: puntreeksen + figuurreeksen
    • Gc: schiftingen en tegenstellingen
    • Gwm: geheugen A en B
    • Gv: gedraaide figuren en dozen plooien
    • Gs: geheime code
  • Totaal IQ (gewogen som van vijf indexen) (Gf en Gc tellen dubbel).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

COVAT Space OL en COVAT Pattern

A

Modules die iemands Gv en Gf in kaart kunnen brengen (bij volwassenen in een arbeidscontext).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Intelligence and Development Scales-2 (IDS-2)

A
  • Ontwikkeld op basis van het CHC-model en verreweg nazaat van Binet-Simon test.
  • Enkel Nederlandse normen.
  • Doel is om belangrijkste ontwikkelingsdomeinen van kinderen en jongeren (t/m 20 jaar) in kaart te brengen.
  • Test meet intelligentie en andere belangrijke ontwikkelingsaspecten (executief functioneren, werkhouding, sociaal emotioneel-functioneren).
  • 8 BCVs wordt gepretendeerd, maar Ga en Gq niet terug te vinden in de berekening va IQ-profiel of totaal IQ: daardoor 6: Gv, Gl/Gr, Gs, Gwm, Gf en Gc.
  • Bevat twee testen die peilen naar Gl (visueel en auditief); wordt in weinig andere testen zo uitgebreid gemeten.
  • Subtesten die peilen naar Gl en Gc kunnen niet in Vlaanderen worden gebruikt.
  • Berekening totaal IQ lijkt niet in lijn met criteria voor het berekenen van de algemene intelligentie; alle BCVs wegen gelijk door in totaalscore (Gwm met vier i.p.v. twee).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Non verbale intelligentietesten

A

Intelligentie wordt gemeten zonder verbale instructies of in ieder geval een zo gering mogelijke rol van taal. Zinvol wanneer er sprake is van een communicatieve of auditieve beperking, onvoldoende beheersing NL taal.

Geen uitspraken doen over algemene intelligentie, want testen peilen nooit naar Gc of verbale elementen.

Wel zinvol bij diagnostiek van cognitief functioneren voor de meting van een of meer brede vaardigheden uit het CHC-model.

Het gaat nog niet om volledig faire testen op vlak van cultuur omdat er geen of minder taal gebruikt wordt; personen uit andere culturen kunnen bijvoorbeeld ook minder vertrouwd zijn met bepaalde soorten materiaal, symbolen etc.

4 testen: WNV-NL, SON-R 2-8, SON-R 6-40, Raven’s 2. Enkel WNV-NL beschikt over deels Vlaamse normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

WNV-NL

A
  • Gebaseerd op gedachtegoed van Wechsler, ontwikkeld door Naglieri.
  • Aanwijzingen zijn hoofdzakelijk visueel, soms behulp van gebaren.
  • 6 subtesten (4 per leeftijdscategorie: 4-8 en 8-22)
  • Elke leeftijdscategorie korte (2 subtesten) en lange (4 subtesten) versie.
  • Totaalscore kan berekend worden, maar die peilt niet naar algemene intelligentie.
  • Geen onderscheid in factoren of indexen.
  • Vooral peilen naar visueel-ruimtelijke, redeneer- en geheugenvaardigheden.
  • Nadeel: samenhang met andere (non-verbale) intelligentietests eerder laag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Raven’s 2 Progressive Matrices

A
  • Meet enkel vloeiende intelligentie of redeneervaardigheden (Gf).
  • Zowel op papier als digitaal afnemen.
  • Zowel individueel als groepsgewijs (vanaf 7 jaar).
  • Elke digitale afname is uniek en kan op korte termijn herhaal worden.
  • Geen aparte normen verzameld voor digitale afname, dus vraag is of de normen van de papieren versie ook geldig zijn voor de digitale versie.
  • Nog niet beoordeeld door bv. COTAN en BFP gaf kwaliteitsniveau C: met reserve gebruiken vanwege samengestelde Europese normen.
30
Q

Snijders-Oomen Niet-verbale intelligentietesten/SON testen

A
  • meten performale (Gv) en redeneervaardigheden (Gf) met een beperkt aantal subtesten.
  • Verwachte 2 factoren worden teruggevonden bij de 6 subtesten van de SON-R 2-8 wordt dit niet gevonden bij 4 subtesten van de SON-R 6-40. Bij deze laatste enkel totaalscore.
  • Totaalscore kan berekend worden, maar geen algemene intelligentie.
  • Verbale en non-verbale instructies mogelijk.
  • Steeds feedback geven; anders dan bij de WISC-V, ook bij de testitems.
  • Bij SON-R 6-40 is er een adaptieve afnameprocedure: beginpunt voor bepaalde reeks items bepaald door prestatie cliënt zelf in een voorafgaande parallelle reeks items.
  • Nadeel ontbreken Vlaamse normgroep en gebrek aan onderzoek naar eventueel verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse proefpersonen (schaalequivalentie).
31
Q

Factoranalystische (persoonlijkheids)vragenlijsten

A

NEO-PI-3, NEO-FFI-3, HiPIC, BFI-2-NL, eerste drie meest frequent gebruikt in Vlaanderen, laatste vooral in wetenschappelijk onderzoek. In sterke mate gebaseerd op de dominante Big Five theorie, dus ze kunnen ook onder de theoretische constructiemethode worden geplaatst.

32
Q

Neuroticism Extraversion Openness Personality Inventory 3 (NEO-PI-3)

A

Een van de meest gebruikte testen ter wereld omwille van de goede psychometrische kenmerken en gebruiksvriendelijkheid. Sterk geworteld in de lexicale traditie; voor gedrag dat binnen een cultuur belangrijk wordt geacht zijn een of meer termen in de taal opgenomen. Uit deze persoonsbeschrijvende adjectieven wordt vertrokken.

  • 240 items, 5 puntsschaal.
  • Ruwe scores omgezet in stanines en kunnen vergeleken worden met algemene Nederlandse bevolkingsnormen naar geslacht, leeftijd of opleidingsniveau.
  • 5 domeinen worden gemeten: Openheid, Extraversie, Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid + nog een verdere differentiatie in 6 facetten mogelijk. Dezelfde score op een hoofdfactor mar andere typerende onderliggende facetten tussen twee personen is mogelijk.
33
Q

Neuroticisme Extraversion Openness Five Factor Inventory (NEO-FFI-3)

A

Verkorte versie van de NEO-PI-3.
- 60 items, geen verdere differentiatie in facetten.

34
Q

Hiërarchische Persoonlijkheidsvragenlijst voor Kinderen (HiPIC)

A

Een in Vlaanderen ontwikkelde persoonlijkheidsvragenlijst die ook gebaseerd is op de Big Five theorie,
- 144 korte gedragsbeschrijvende items.
- Ouders of andere personen die het kind goed kennen (ouder dan 16 jaar) kunnen het invullen; 5 puntsschaal
- Aangeraden wordt om meerdere mensen te laten rapporteren.
- Normscores voor de Big Five dimensies inclusief onderliggende facetten (18); Emotionele stabiliteit (omgekeerde neuroticisme), Extraversie, Vindingrijkheid (ontwikkelingsantecedent voor Openheid), Welwillendheid (ontwikkelingsantecent voor Altruïsme) en Consciëntieusheid.

35
Q

Big Five Inventory 2-NL (BFI-2-NL)

A

Zelfrapportagevragenlijst gebaseerd op Big Five theorie.
Vooral gebruikt in wetenschappelijk onderzoek en minder in de praktijk.
60, 30 of 15 items.
Vijf domeinschalen (Extraversie, Altruïsme, Gewetensvolheid, Negatieve emotionaliteit en Open-mindedness).
Differentiatie mogelijk in 15 facetten.

36
Q

Empirische (persoonlijkheids)vragenlijsten

A
  • MMPI-2, MMPI-2-RF en MMPI-A meest gebruikt in Vlaanderen, maar enkel Nederlandse normen. Sterk klinische/psychiatrische inslag: persoonlijkheidsaspecten patiënten in kaart brengen in tegenstelling andere vragenlijsten waarbij focus ligt op in kaart brengen van typische/normatieve persoonlijkheidstrekken en de variaties daarin.

Bij empirische vragenlijsten een groot aantal items bekijken en dan kijken welke items het best differentiëren tussen bepaalde persoonlijkheidstrekken of domeinen. Nadelen:
(1) Sommige items hebben weinig gezichtsvaliditeit, (2) schalen kunnen erg heterogeen zijn qua inhoud want niet gebaseerd op factoranalyse, (3) items kunnen vaak tot meerdere schalen behoren.
- Vaak geen sprake van een Likert-antwoordschaal, maar dichotoom antwoordformat.
- Meestal 3 type schalen: klinische schalen, validiteitsschalen (sociale wenselijkheid/hoe nauwgezet ingevuld) en inhoudsschalen.

37
Q

MMPI-2

A

Verschillende types validiteitsschalen (7): vraagtekenschaal, L-schaal, F-schaal, K-schaal, Fb-schaal, VRIN-schaal, TRIN-schaal.
- Vraagtekenschaal: som alle opengelaten of dubbel beantwoorde items (akkoord en niet akkoord aangeduid).
- L-schaal/leugenschaal: algemene tendens tot liegen (doorgaans positieve items worden beantwoord met niet-akkoord).
- K-schaal: neiging om defensief te antwoorden: (doorgaans positieve items worden beantwoord met niet-akkoord).
- F-schaal: deviante en atypische manieren van antwoorden: (niet-positieve items worden beantwoord met akkoord).
- Fback/Fb-schaal: deviante en atypische manieren van antwoorden: op einde test om effecten van vermoeidheid na te gaan.
- VRIN-schaal (variable response inconsistency): itemparen die hetzelfde bevragen en meet tendens om op een inconsistente manier te antwoorden (ja/nee of nee/ja).
- TRIN-schaal (true response inconsistency): tendens itemparen checken om incosistent te antwoorden (ja/ja of nee/nee).

Klinische schalen: hypochondrie, depressie, paranoia, en schizofrenie.

Weinig evidentie voor nieuwe inhoudsschalen.

500 items/130 schalen.

38
Q

MMPI-2-RF

A

Verkorte en herziene versie van de MMPI-2; ook geschikt voor afname bij personen van 18 jaar en ouder en Nederlandse normen.

  • 338 items, 50 schalen (9 klinische, 3 hogere orde, 9 validiteits, 23 specifieke probleemschalen, 2 interesseschalen en 5 schalen die peilen naar persoonlijkheidspathologie of verstoorde vormen van persoonlijkheid).
  • Hogere orde schalen: Emotioneel/Internaliserend disfunctioneren, Cognitief disfunctioneren/gedachtestoornis en Gedragsstoornissen/Externaliserend disfunctioneren.

9 validiteitsschalen:
- Open gelaten items
- VRIN-r
- TRIN-r
- F-r
- Fp-r
- Fs
- FBS-r: ongeloofwaardige somatische en cognitieve klachten.
- L-r
- K-r

F-schaal opdeling in:
F-r: algemene populatie
Fp-r: psychiatrische populatie
Fs: medische populatie

COTAN: betrouwbaarheid, validiteit en normen (geen info over representativiteit van de normgroep) = onvoldoende.

39
Q

MMPI-A

A

Specifieke variant voor adolescenten.

  • 478 items
  • Normen verouderd + COTAN = te weinig onderzoek naar validiteit.
40
Q

Theoretische (persoonlijkheids)vragenlijsten

A

Vertrekken vanuit een theorie en daaruit een test ontwikkelen.
- Temperament en Karakter vragenlijst (TCI)
- Verkorte versie (VTCI).
Beide gebaseerd op theorie van Cloniger; maar intussen verouderd en onderscheid temperament en karakter achterhaald.

41
Q

Test tot stand gekomen middels combinatie van constructiemethodes

A

Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst (NPV).
- Nederlandstalige zelfrapporteringsvragenlijst.
- Aspecten persoonlijkheid meten die relevant zijn voor verschillende werkvelden (gezondheidszorg, onderwijs, en human resources).

42
Q

NPV-2-R

A

140 items; 7 hoofdschalen (N, Sociale angst, Rigiditeit, Verongelijktheid, Egoïsme, Dominantie en Zelfwaardering). Ook schaalsubscores mogelijk.
Sommige dimensies komen overeen met Big Five, maar ook andere persoonlijkheidsdimensies.

NPV-J-3 is bedoeld voor kinderen en jongeren; gezondheidszorg en onderwijs; 90 items en 5 schalen: N, Prestatie-motivatie, Sociale angst, Recalcitrantie en Dominantie.

Nederlandse Klinische PersoonlijkheidsVragenlijst (NKPV): ontwikkelt om klinisch relevante persoonlijkheidstrekken in kaart te brengen bij volwassenen in de geestelijke gezondheidszorg; 120 items en 6 schalen: Negativisme, Somatisiering, Verlegenheid, Ernstige Psychpathologie, E en Narcisme. Ook psychiatrische benamingen voor schalen terug te vinden net als bij MMPI.

43
Q

Persoonlijkheidsvragenlijsten specifieke context

A

Business-focused Inventory of Personality (BIP): zelfrapporteringsvragenlijst voor persoonlijkheidsdimensies beroepscontext; 196 items en 4 schalen, 14 subschalen: Beroepsmatige instelling, Werkhouding, Sociale competenties, en Persoonlijke stabiliteit.
Personality for Professionals Inventory (PfPI): persoonlijkheid op werkvlak middels online zelfrapportage; 183 items over 21 persoonlijkheidskenmerken; 5 hoofdschalen: benaderen traditionele Big Five trekken.

44
Q

Psychometrische modellen

A

Wat is de interne structuur van intelligentie
- Alle mogelijke cognitieve vaardigheden/testen vallen samen in 1 dimensie intelligentie = unidimensionele benadering.
- Alle mogelijke cognitieve vaardigheden/testen zijn meerdere vormen van intelligentie relatief onafhankelijk van elkaar = multidimensionele benadering.

45
Q

Werkwijze psychometrische benadering

A

Vertrekpunt: geobserveerde testscores.
Correlaties/Covarianties tussen testscores.
Psychometrisch model om beperkt aantal latente variabelen te identificeren: interne structuur van een test.
Typische methodiek: factoranalyse.

46
Q

Algemene intelligentie g

A

1923 Spearman –> 2 factorentheorie
- Alle vaardigheden/testscores zijn positief gecorreleerd: ligt een fundamentele gemeenschappelijke grondslag aan de basis van alle prestaties op cognitieve tests (g factor)
- Testprestatie ook nog bepaald door onderliggende vaardigheid specifiek voor enkel die (sub)test (s factor).

1 gemeenschappelijke factor en een specifieke factor per test.

Evidentie voor g = uitermate robuuste bevinding, maar hoe verklaart men dit?

47
Q

Verklaringen g

A
  • Algemeen mentaal vermogen (cognitieve sterkte) bepaalt hoe je je gedraagt in heel wat contexten waar cognitie van belang is.
  • Gespecialiseerde maar gecorreleerde mentale vermogens (correlatie omwille van genen of omgeving).
  • Mutualisme: als je beter bent in de ene mentale vaardigheid, helpt het je om andere mentale vaardigheden te ontwikkelen.
48
Q

Bedenkingen bij g

A
  • Vooral geobserveerd bij uit de lucht gevallen testen.
  • Veel minder evidentie in gespecialiseerde populaties.
  • Thurstone kritiek: (1) meer dan 1 gemeenschappelijke factor nodig om de empirische correlatiematrix van cognitieve prestaties te verklaren, (2) ontwikkelde theorie van primary mental abilities, (3) beperkte evidentie (voornamelijk bij testen in algemene bevolking).
49
Q

Huidige psychometrische modellen

A
  • niet meer g-factor alléén ~ Thurstone
  • multidimensioneel, maar steeds mét g bovenaan de hiërarchie (zie verderop)
  • CHC-model momenteel meest invloedrijk
50
Q

Kritiek op oudere Wechsler schalen

A
  • Niet opgesteld op basis van theorie (oa. Kaufman).
  • Schatting algemene intelligentie (g) a.d.h.v. brede variëteit aan taken.
  • Indeling verbaal/performaal verwijst naar verschillende manieren om g te meten, niet naar 2 soorten intellectuele vaardigheden.
51
Q

Cattell-Horn-Carroll (CHC) model

A
  • Combinatie van Cattell en Horns “extended Gf-Gc” theorie en Carrolls 3-stratum theorie
  • Cattell & Horn
    • Onderscheid Gf (fluid intelligence) en Gc (crystallized intelligence)
    • Vaardigheden van eerste (meer specifieke) en tweede (meer brede) laag
  • Carroll
    • Exploratorische factoranalyse op 460 datasets
    • Alle vaardigheden van tweede laag zijn positief gecorreleerd:derde laag = g

Het is een hiërarchisch model met g bovenaan, dan BCV (Gf en Gc) en dan smalle CVs.

52
Q

Evidentie CHC model

A

Factoranalyses binnen en tussen testbatterijen&raquo_space; steun voor kernassumpties:
3 niveaus
- Differentiatie tussen verschillende cognitieve vaardigheden zoals vooropgesteld door CHC-theorie
- Positieve, onderlinge samenhang&raquo_space; g
- Structuur equivalent over geslacht, etniciteit en leeftijd

53
Q

Vloeiende intelligentie (Gf)

A

Vaardigheid om mentale operaties te gebruiken wanneer men met een relatief nieuwe taak geconfronteerd wordt, die men niet automatisch kan oplossen.

Hoge lading op ‘g’
Vb. SCV: inductief redeneren, deductief redeneren, of kwantitatief redeneren

54
Q

Moeite met Gf in het dagelijkse leven

A

Bijvoorbeeld beperkte transfer of generalisatie van geleerde, beperkt vermogen om kritisch na te denken en/of moeite met ideeën vergelijken en contrasteren

55
Q

Gekristalliseerde intelligentie (Gc)

A
  • De breedte en diepte van iemands verworven kennis binnen een cultuur en de toepassing van die kennis
  • Ook hoge lading op ‘g’
    Vb SCV: taalontwikkeling, algemene kennis, grammaticale vaardigheid
56
Q

Moeite met Gc in het dagelijkse leven

A

Bijvoorbeeld moeilijkheden met verwerven van woordenschat of kennis, moeizaam begrijpen van taal, en/of problemen met het begrijpen van rekentaal.

57
Q

Werkgeheugencapaciteit (Gwm)

A
  • the ability to maintain and manipulate information in active attention’
    = centraal onderdeel van executieve functies

Vb. SCV: auditieve en visuele kortetermijnopslag en executieve controle.

58
Q

Leerefficiëntie & retrieval fluency (Gl & Gr)

A
  • Gl = vermogen om nieuwe informatie in langetermijngeheugen op te slaan, te bewaren en te consolideren
    Vb SCV: associatief GH, bekenisvol GH
  • Gr = vlotheid waarmee iemand op selectieve en strategische wijze zowel verbale als niet-verbale informatie kan produceren/ophalen uit langetermijngeheugen.
    Vb SCV: ideeënvlotheid, woordvlotheid, tekenvlotheid
59
Q

Visuele informatieverwerking (Gv)

A

~ visueel-ruimtelijke vaardigheden
= vaardigheid om visuele patronen en stimuli te genereren, waar te nemen, te analyseren, te synthetiseren, te manipuleren, te transformeren en ermee te denken
- Geen significant verband met taal en rekenen = “the Gv mystery”
Vb SCV: visualisatie, scannen, identificatievlotheid

60
Q

Auditieve informatieverwerking (Ga)

A

= vaardigheid om informatie in geluid (auditieve stimuli) te detecteren, te begrijpen, te analyseren en te synthetiseren
Vb SCV: fonologisch coderen (analyse/synthetisch), discriminatie en evaluatie van muzikale patronen

61
Q

Verwerkingssnelheid (Gs)

A

= vaardigheid om eenvoudige, repetitieve cognitieve taken snel en vlot uit te voeren
~ betrekkelijk eenvoudige taken die snel moeten uitgevoerd worden, en die bijna iedereen juist zou hebben wanneer er voldoende tijd zou gegeven worden
Vb SCV: perceptuele snelheid, cijferverwerking

62
Q

Kwantitatieve kennis (Gq)

A

‘the depth and breadth of declarative and procedural knowledge related to mathematics’
Wiskundige feiten én procedures
Bv SCV: wiskundige kennis, wiskundige prestaties

63
Q

cross-battery assessment (XBA)

A
  • Steeds minder, maar soms XBA toch nodig
    = testbatterij samenstellen op basis van subtests uit verschillende testen
    één intelligentietest als kern van de batterij vb. Wechsler-test
    aanvullen met subtests uit andere testen (met normaal verdeelde normscores)
  • ENKEL mits gefundeerde, internationaal aanvaarde werkwijze
64
Q

Principes XBA-benadering

A
  • Vertrek zoveel mogelijk vanuit 1 test die erkend is als algemene intelligentietest
  • Vul aan met subtests van andere kwaliteitsvolle tests (recent en in dezelfde periode genormeerd)
  • Gebruik niet meer verschillende tests dan nodig
  • Meting van BCV: meet minstens 2 kwalitatief verschillende smalle cognitieve vaardigheden
  • Integreer testgegevens met andere informatie over cliënt in functie van ecologische validiteit
65
Q

Criteria voor meten van ‘g-factor’/algemene intelligentie

A
  • In Vlaanderen geldt bij afspraak (zie BFP Testcommissie): een test meet algemene intelligentie als deze de BCVs Gf (en/of Gq) én Gc + nog minstens 2 andere BCV (d.w.z. minstens 4 BCV waaronder Gf/Gq en Gc) toetst; waarbij beide een gewicht hebben dat gelijk is aan of groter is dan de overige BCV.
66
Q

Het g-VPR model

A

Gebaseerd op werk van Vernon (1964):
- 1 algemene factor
General factor (g)
- 2 subsidiaire factoren
Verbal-educational factor
Perceptual-motor factor

Johnson & Bouchard (2005)
Niveau 1: individuele testen
Niveau 2: specifieke vaardigheden
Niveau 3: verbale, perceptuele, rotatievaardigheden
Niveau 4: algemene intelligentie g
- Verschil CHC
CHC: Gv = Perceptuele + rotationele factor
g-VPR: Geen Gf + geen afzonderlijke geheugenfactoren

67
Q

Evidentie g-VPR model

A
  • Model is statistisch superieur in verschillende datasets, maar verklaart de data niet “volledig”
  • Komt tegemoet aan problemen met Gf-Gc onderscheid
  • Onderscheid is vaag (vb. patroonherkenning)
  • Erfelijkheid niet hoger voor Gf dan voor Gc
  • Ondersteund door neurowetenschappelijke bevindingen
  • Voor de drie factoren worden verschillende hersendelen betrokken
  • Onderscheid mannen-vrouwen vooral op rotatietaken
68
Q

Persoonlijkheidsvragenlijsten - factoranalytisch/inductief

A

Betekenis items/structuur instrument gebaseerd op factoranalytische bevindingen
Items&raquo_space; schaal corresponderend met factor waarop hoogste lading

69
Q

Persoonlijkheidsvragenlijsten - empirisch/criteriumgericht

A

Betekenis items/structuur instrument bepaald op basis van samenhang met specifiek criterium
Bijv. item komt in de schaal ‘depressie’ als het discrimineert tussen depressieven en niet-depressieven

> > Gevolg? Meer heterogene, niet per se theoretische geïnspireerde inhoud per schaal

70
Q

Persoonlijkheidsvragenlijsten - theoretisch/deductief

A

Betekenis items/structuur instrument a priori gedefinieerd op basis van psychologische theorie

Bijv. als depressie geconceptualiseerd wordt als een multidimensioneel construct bestaande uit 4 deelcomponenten (zie volgende slide)&raquo_space; vragenlijst geconstrueerd bestaande uit 4 schalen corresponderend met 4 deelcomponenten