thema 3 Flashcards

1
Q

economische sectoren

A

primaire sector
secundaire sector
tertaire sector
quartaire sector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

primaire sector

A

landbouw, veeteelt, visserij, grondstofontginning, bosbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

secundaire sector

A

industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tertaire sector

A

commerciele dienstverlening, winkels, banken, horeca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

quartaire sector

A

niet commerciele dienstverlening, onderwijs, brandweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toerisme

A

reizen en overnachten op plekken buiten je normale leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

handel

A

je krijgt producten tegen betaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diensten

A

betalen voor niet-materiele zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recreatie

A

activiteiten in vrije tijd meestal in je eigen leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

massa toerisme

A

meer bebouwing door toeristen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

basisvoedsel

A

voedsel voor dagelijkse behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voedingsgewassen

A

voedsel voor de mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voedergewassen

A

voedsel voor dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rendement

A

opbrengst per hectare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

drainage

A

overtollig water langs buizen/ grachten wegvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

productiefactoren

A

grond, arbeid, kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

arbeid

A

mensen zijn nodig om te planten ect…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

grond

A

dit moet een landbouwer bezitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kapitaal

A

hiermee kan hij dingen kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

arbeidsintensief

A

veel handenarbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

arbeidsextensief

A

weinig/ geen handenarbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

moderne landbouw

A

veel kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

commerciele landbouw

A

gericht op verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vertical farming

A

de landbouwer regelt zelf het klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

smart farming

A

drones, tablets, ect…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

bodemerosie

A

de wortels van de bomen zitten niet meer vast in de grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

bodemgradatie

A

de kwaliteit van de bomen verminderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vermesting

A

mestoverschotten komen in de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

versnippering

A

verstedelijkinng vermindert de open ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

terrasbouw

A

dijkjes op heuvels die water vasthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

schaalvergroting

A

verminderd landelijk karakter vd open ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

arbeidsintensieve traditionele landbouw inkomen

A

laag inkomen (arm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

arbeidsintensieve traditionele landbouw voor wie

A

zelfvoorziening
een beetje voor verkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

arbeidsintensieve traditionele landbouw opbrengst

A

lage opbrengst per hectare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

arbeidsintensieve traditionele landbouw hoe

A

eenvoudige werktuigen
veel arbeid per hectare
geen of weinig meststoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

arbeidsintensieve traditionele landbouw wat

A

voedingsgewassen
eventueel andere gewassen voor verkoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

arbeidsintensieve moderne landbouw inkomen

A

hoger inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

arbeidsintensieve moderne landbouw voor wie

A

voor verkoop

39
Q

arbeidsintensieve moderne landbouw opbrengst

A

hoge opbrengst per hectare

40
Q

arbeidsintensieve moderne landbouw hoe

A

serres, stallingen, hokken
veel arbeid per hectare
gebruik van meststoffen
aangekochte voeders
eventueel irrigatie

41
Q

arbeidsintensieve moderne landbouw wat

A

teelten die per hectare veel geld opbrengen: groenten, bloemen,…
veeteelt: varkens en kippen

42
Q

arbeidsextensieve traditionele landbouw inkomen

A

laag inkomen

43
Q

arbeidsextensieve traditionele landbouw voor wie

A

zelfvoorziening
een beetje voor verkoop

44
Q

arbeidsextensieve traditionele landbouw opbrengst

A

lage opbrengst per hectare

45
Q

arbeidsextensieve traditionele landbouw hoe

A

weinnig gebruik van machines
weinig arbeid per hectare
geen gebruik van meststoffen, maar arme graaslanden

46
Q

arbeidsextensieve traditionele landbouw wat

A

veeteelt met rondtrekkende kusses inn droge gebieden

47
Q

arbeidsextensieve moderne landbouw inkomen

A

hoog inkomen

48
Q

arbeidsextensieve moderne landbouw voor wie

A

voor verkoop

49
Q

arbeidsextensieve moderne landbouw opbrengst

A

lage tot gemiddelde opbrengst per hectare

50
Q

arbeidsextensieve moderne landbouw hoe

A

gebruik van machines
wienig arbeid per hectare
matig gebruik van meststoffen en veevoer

51
Q

arbeidsextensieve moderne landbouw wat

A

granen en andere gewassen die weinig zorg vragen
grote rundveestapel

52
Q

peschikbaarheid van grond, veel grond, veel kapitaal

A

arbeidsextensieve moderne landbouw

53
Q

beschikbaarheid van grond, veel grond, weinig kapitaal

A

arbeidsextensieve traditionele landbouw

54
Q

beschikbaarheid van grond, weinig grond, meer kapitaal

A

arbeidsextensieve moderne landbouw

55
Q

beschikbaarheid van grond, weinig grond, weinig kapitaal

A

erbeidsintensieve moderne landbouw

56
Q

delfstoffen

A

de grondstoffen afkomsti uit de aardkorst

57
Q

zeldzame aardmetalen

A

zijn essentieel voor onnze technologie

58
Q

energieconsumptie

A

hoeveel energie je gebruikt

59
Q

grijze energie

A

wordt opgewekt uit fossiele brandstoffen of kernenergie

60
Q

groene energie

A

word opgewekt uit onuitputbare energiebronnen

61
Q

fossiele brandstoffen

A

steenkool, aardolie en aardgas

62
Q

kernenergie

A

word bijvoorbeeld geproduceerd in kerncentrales

63
Q

waterkracht

A

om elektriciteit op te wekken

64
Q

hernieuwbare energiebronnen

A

elektriciteit word opgewekt uit natuurlijke bronnen die onuitputbaar zijn

65
Q

biobrandstoffen

A

palmolie en koolzaad worden verwerkt

66
Q

conflict mineralen

A

mineralen die in landen van oorlog worden ontgonnen

67
Q

ingevoerd

A

producten uit het buitenland

68
Q

geimporteerd

A

producten uit het buitenland

69
Q

uitvoer of export

A

bedrijjven verkopen hun producten aan het buitenland

70
Q

multinationals

A

bedrijven met een vesiging in verschillende landen

71
Q

industrietakken

A

taal industrie
auto industrie
voedingsindustrie
chemische industrie
kleding industrie

72
Q

onderzoek en ontwikkeling

A

hightechindustrie
technologiepark

73
Q

productieproces 1

A

ontginning van grondstoffen

74
Q

productieproces 2

A

basisindustrie
half afgewerkte producten

75
Q

productieproces 3

A

afgewerkte producten
verwerkende producten

76
Q

vestigingsfactoren

A

geven aan waarom een industrieel bedrijf zich vestigt op een bepaalde plaats

77
Q

bereikbaarheid

A

via
boot
trein
vrachtwagen
vliegtuig

78
Q

afzetmarkt

A

de plaatsen waar een bedrijf zijn producten of diensten verkoopt

79
Q

arbeidskrachten

A

gebieden met een hoge bervolkingsdichtheid vormen een grote afzetmarkt en hebben hier een groot aanbot van

80
Q

investeringsklimaat

A

banken, investeerders en geld van de overheid zoorgen voor een gunstig investeringsklimaat

81
Q

industriealisatie

A

als een regio meer industrie aantrekt kan je hiervan spreken

82
Q

industrialisatiegraad

A

een maat voor de hoeveelheid industrie in een land en voor het type industrie zoals eenvoudig of hoogtechnologische productie

83
Q

geglobaliseerd

A

ze strekt zich uit over de wereld

84
Q

verschillende factoren maken de evolutie mogelijk 1

A

lonen van arbeiders in landen met een hoge ontwikkelingsgraad

85
Q

verschillende factoren maken de evolutie mogelijk 2

A

een sterke daling van transportkosten

86
Q

verschillende factoren maken de evolutie mogelijk 3

A

het innternet beinvloedt het productieproces

87
Q

fabriek van de wereld

A

china

88
Q

welvaart

A

industrialisatie leidt tot meer jobs, een toename van het inkomen en een stijgende welvaart

89
Q

consumptie

A

hierdoor groeit de afzetmarkt van de bedrijven

90
Q

aanbod

A

als consumptie toeneemt stijgt het aanbod

91
Q

welzijn

A

gaat over de mate waarin mensen materieel lichamelijk mentaal en sociaal gelukkig kunnen zijn

92
Q

kinderarbeid

A

kinderen onbetaald of voor zeer weinig geld laten werken

93
Q

plasticsoep

A

veel plastic in het water