Thema 2: Onderzoek van een biotoop Flashcards

1
Q

Van welke woorden is biotoop afgeleid?

A

Leven-s-plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kenmerk een een biotoop

A

Mix van omstandigheden
= omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom kunnen niet alle organismen op elke plek overleven?

A

Kan alleen overleven bij specifieke omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 3 soorten omgevingsfactoren zijn er?

A

Bio-tisch -> levende omgevingsfactoren
A- bio- tisch -> niet levende omgevingsfactoren
Menselijk -> omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef enkele abiotische factoren

A

1) klimaat: het gemiddelde van de weersomstandigheden
2) bodem: de bodem is oppervlakkig grond laag
3) water: organismen die in het water leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke drie manieren beïnvloeden biotische factoren elkaar?

A

*Voedsel: organismen voeden zich afhankelijk van de manier waarop andere organismen aan voedsel geraken zijn.
*Veiligheid: organismen hebben andere organismen van dezelfde of andere soort nodig om zich veilig te voelen
*Voortplanting: veel organismen hebben organismen nodig om zich voor te planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef drie manieren waarop organismen zich kunnen voeden

A

*Producenten: organismen die zelf hun voedsel maken, de planten.
*Consumenten: organismen die andere levende of dode organismen opeten, de dieren.
*Reducenten: organismen die natuurlijk afval als voedsel gebruiken en het afbreken tot nieuwe meststoffen (mineralen) planten. Het zijn de zwammen (schimmels en paddenstoelen) en de bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kan de invloed zijn van de mens in een Biotoop

A

*Positief: begraven in plaats van maaien, zwerfvuil rapen, bomen aanplanten en broedgebieden beschermen
*Negatief: zwerfvuil: dieren sterven door het plastic afval dat ze binnen krijgen belandt uiteindelijk in de zee via waterstromen. Honden laten loslopen in natuurgebieden. Ontbossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In biotopen waar de abiotische factoren erg schommelen kunnen deze buiten de tolerantiegrenzen gaan. Organismen zijn hieraan aangepast geef enkele voorbeelden van overlevingsstrategieën.

A

Organisme zijn aangepast om omstandigheden die buiten hun tolerantie liggen te overleven. Enkele voorbeelden:
– De temperatuur van het water in de bodem is een abiotisch factor die veranderlijk is.
– sommige organismen overleven lagere temperatuur van de winter door een winterslaap te doen, de egel of door een trek, zoals trekvogels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werkt determineren?

A

Je gebruikt een determineer tabel. Aan de hand van vragen over de kenmerken van het op naam te brengen organisme, wordt geleid naar een nieuwe vraag. Uiteindelijk leidt de laatste vraag je naar de naam van het organisme. Er bestaan apps (bv: obsidentify) die determineren in jouw plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welk bos zou eekhoorn kunnen leven met eiken en hoge vochtigheid

A

Loofbos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk organisme zou kunnen leven in een meer met voldoende waterdiepte

A

Algen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kan een zeeanemoon leven in een zee met een koraal en voldoende zoutgehalte

A

Ja, dat kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is het een goede of een slechte bodem als het water niet in de grond gaat

A

Een slechte bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bekijk pagina 19 oefening drie en maak deze na op een blaadje

A

Nog niet gedaan doen!!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De Graafbij en het konijn zijn van een zelfde abiotisch factor afhankelijk. Welke denk je?

A

Ze zijn beiden afhankelijk van de bodemstructuur omdat ze hun nest moeten kunnen maken in de bodem

17
Q

Leg uit waarom men ervoor kiest om de heide niet te maaien, maar te laten begrazend door schapen

A

Natuurlijke bemesting in de bodem

18
Q

Vogelpoep wat veel met stoffen welke abiotisch factoren in de vijver zal veranderen als het aantal watervogels toeneemt

A

Het aantal meststoffen of mineralen in het water zal stijgen

19
Q

De dagpauwoog vlinder zet haar eitjes bijna uitsluitend af op brandnetels verklaar waarom je deze vlinder veel ziet nabij weiden waar koeien grazen

A

In koeie urine zit stikstof

20
Q

Is de kruin groter op een open plek of op een gesloten plek?

A

Op een open plek

21
Q

Geef een voorbeeld van een producent, een Reducent en een consument

A

Producent: eik
Reducent: bacterie
Consument: vos

22
Q

Geef een organisme en bespreek hoe het organisme optimaal is aangepast aan de extreme veranderingen van het weer

A

De bosKikker bestaat net als de mens voor vooral het water daarom laat hij zich voor 65% bevriezen. Het bloed stopt met stromen en de hartslag loopt terug tot vier slagen per minuut.

23
Q

De larven van de Langpoort mug leven van graswortels. Wat is de abiotisch factor, de biotisch factor en een mogelijk biotoop

A

Abiotische factor: geen
Biotisch factor: aanwezigheid van gras
Mogelijk biotoop: weide

24
Q

In een bos is er te weinig licht voor een boterbloem

A

Abiotische factor: veel licht
Biotisch factor: geen
Mogelijk biotoop: tuin