Thema 2: Jongvolwassenheid Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend voor de hedendaagse studentenpopulatie?

A

Toenemende diversiteit

  • in gezin van herkomst
  • sociaal-economische status
  • etniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer verkeren de cogniiteve vermogens zich op het toppunt van hun kunnen?

A

Tijdens de jongvolwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn op lichamelijk gebied de beste jaren?

A

De jongvolwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met “het lichaam functioneert als op de automatische piloot”?

A
  • De lichamelijke gezonheid en fitheid zijn beter dan ooit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer vinden er belangrijke veranderingen plaats tijdens de jongvolwassenheid?

A
  • Er doen zich nieuwe mogelijkheden voor.
  • Wanneer nieuwe rollen opgenomen worden, zoals partner, ouder of arbeidskracht.
  • Wanneer, bewust of onbewust, van leeftijdsspecifieke rollen wordt afgezien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe verhoudt de lichamelijke ontwikkeling zich in de adolescentie zich ten opzichte van die van de jongvolwassenheid?

A

Hoewel subtieler dan in de adolescentie gaat de groei tijdens de jongvolwassenheid door en ondergaan diverse motorische vaardigheden een verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar moeten jongvolwassenen mee leren omgaan?

A

De stress die hoort bij de uitdagingen van hun volwassen bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is het waar dat in de meeste opzichten de lichamelijke ontwikkeling en rijping aan het begin van de jongvolwassenheid (ongeveer 20 jaar) voltooid is?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is veroudering?

A

De natuurlijke lichamelijk achteruitgang die wordt veroorzaakt door het ouder worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer wordt de veroudering ingezet?

A

Tijdens de jongvolwassenheid, maar de veranderingen worden pas op latere leeftijd duidelijk zichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gaat de lengtegroei in de jongvolwassenheid nog door?

A

Ja, sommige mensen, met name de late rijpers groeien ook na hun twintigste in de lengte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zijn de hersenen volgroeid bij het begin van de jongvolwassenheid?

A

Nee, ze groeien in omvang en gewicht nog door en bereiken ergens tijdens de jongvolwassenheid hun top.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer is volgens Jolles en Crone de laatste fase van de ontwikkeling bereikt?

A

Wanneer de hersnen in omvang en gewicht op hun top zitten. Dit is ergens tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk gedrag past volgens Jolles en Crone bij de laatste fase van de ontwikkeling?

A
  • Complex gedrag
  • Rekening houden met de emotionele en sociale gevolgen van hun daden
  • Rekening houden met langetermijngevolgen
  • Weerstand kunnen bieden aan sociale druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is er een sexeverschil in het bereiken van de laatste fase van de ontwikkeling volgens Jolles en Crone?

A

Ja, meisjes lopen voor op jongens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nadat de hersenen op hun top zijn geweest, neemt hun gewicht en omvang weer af. Wat heeft dat voor gevolgen voor het aantal complexe verbindingen in de hersenen?

A

Geen. Deze blijven intact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer begint het verouderingsproces van het oog?

A

Vanaf 10 jaar wordt de elasticiteit van het oog minder. Het zicht wordt hierdoor (nog niet) verslechterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer zijn de zintuigen het gevoeligst?

A

Tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer begin je te merken dat je zicht achteruitgaat?

A

Vanaf je 40ste jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de sexeverschillen in het gehoor?

A

Vrouwen zijn gevoeliger voor hoge tonen dan mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer is het gehoor op zijn best?

A

Tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer neemt de smaak af?

A

Na je 40ste of 50ste verjaardag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer neemt de gevoeligheid voor aanraking en pijn af?

A

Na je 40ste of 50ste verjaardag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer verliezen sporters die voortdurend blijven trainen hun lichamelijke scherpte?

A

Na hun 30ste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn psychomotore vermogens?

A

Reactietijd, spierkracht, oog-handcoördinatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer zijn de psychomotore vermogens op hun best?

A

Tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In welke leeftijdsfase in je reactietijd het korst?

A

Tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

In welke leeftijdsfase is je spierkracht het grootst?

A

Tijdens de jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welke leeftijdsfase is je oog-handcoördinatie het best?

A

Tijdens de jongvolwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat helpt om lichamelijk in topvorm te blijven?

A

Veel bewegen en gezond eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoeveel Nederlanders beweegt voglens de Harstichting te weinig?

A

1 op de 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Is er een verband tussen de mogelijkheid tot lichaamsbeweging en sociaal-economische status?

A

Ja, mensen met een hoger op gemiddeld inkomen sporten vaker. Mensen met een lage sociaal economische status ontbreekt het aan tijd of geld om regelmatig te kunnen sporten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoeveel inspanning is voldoende voor de verbetering van je gezondheid?

A

Dagelijks een half uur matige inspanning. Mag ook in blokken van 10 minuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke voordelen levert regelmatig bewegen op?

A
  • verbetert de conditie van het cardiovasculaire systeem -> hart en bloedvaten gaan efficiënter werken
  • toename van de oncapaciteit -> meer uithoudingsvermogen
  • sterke spieren
  • meer soepelheid en wendbaarheid van het lichaam
  • > spieren, pezen en gewrichtsbanden worden elastischer.
  • beschermt tegen osteoporose op latere leeftijd.
  • stimuleert het imuunsysteem
  • verminderd stress en angst
  • werkt verlichtend bij depressie
  • je leeft langer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is osteoporose?

A

Botontkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe kun je je tegen osteoporose bescherming?

A

Regelmatig bewegen al vanaf de jongvolwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de verhouding tussen gezondheidsniveau en sterftecijfer?

A

Hoe hoger het gezonheidsniveau, hoe lager het sterftecijfer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe groot zijn de risico’s van te weinig lichaamsbeweging tijdens de jongvolwassenheid?

A

Die zijn over het algemeen relatief gering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

In welke periode zijn mensen het minst gevoelig voor verkoudheden en wordten ze het snelst weer beter als ze toch ziek worden?

A

De jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de belangrijkste doodsoorzaken van mensen tussen de 25 en 34 jaar?

A

Ongelukken in het verkeer, aids, kanker, hartziekten en zelfmoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waarom is de leeftijd van 35 een belangrijke mijlpaal in de mortaliteitsstatistieken?

A

Dan zijn ziekte en aandoeningen, voor het eerst sinds de kindertijd, weer een belangrijker doodsoorzaak dan ongelukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is secundaire veroudering?

A

Lichamelijke aftakeling veroorzaakt door omgevingsfactoren of individueel gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke levensstijl keuzen kunnen leiden tot secundaire veroudering?

A

Gebruik van alcohol, tabak, drugs of onveilig vrijen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar zorgt het gebruik van verdovende middelen voor met betrekking tot mortaliteit?

A

Dat de kans dat een jongvolwassenen sterft door een ongeluk in het verkeer, aids, kanker, hartziekten of zelfmoord wordt vergroot.

45
Q

Waarom lopen mannen meer kans om te sterven tijdens de jongvolwassenheid als vrouwen?

A

Ze raken vaker betrokken bij auto-ongelukken.

46
Q

Wie hebben een gunstiger sterftecijfer: niet-westerse allochtonen of autochtone Nederlanders?

A

De niet-westerse allochtonen. (Gelijk of gunstiger)

47
Q

Wat is het verschil in kans om te overlijden tussen niet- westerse allochtone jongeren en autochtone jongeren?

A

Niet-Westerse allochtonen jongeren overlijden vaker aan infectieziektes, ongevallen en geweld als autochtone jongeren.

48
Q

In hoeverre spelen rituelen en opvattingen een rol bij genezing?

A

Zowel bij allochtonen is de invloed van rituelen en opvattingen groot, maar ook bij autochtonen. Wanneer de reguliere gezonheidszorg geen oplossing biedt wordt gezocht naar alternatieve geneeswijzen of bidden.

49
Q

Is het waar dat veel culturen belemmeringen kennen met betrekken tot het spreken over ziekte?

A

Ja

50
Q

Waar moet je rekening mee houden als je iemand met een andere culturele achtergrond behandeld?

A

De bijbehorende culturele opvattingen. Als iemand denkt vervloekt te zijn, kan deze de echte oorzaak en medisch noodzakelijk behandelingen negeren. Een zorgverlener moet of effectieve zorg te kunnen verlenen openstaan voor dit soort ideeën.

51
Q

Hoe staat het met de kennis bij jongvolwassenen over de gezonheidswaarde van voedingsmiddelen en hoe een gebalanceerd dieet er uit hoort te zien?

A

De meeste hebben daar voldoende kennis over, ze hebben alleen geen zin om zich daaraan te houden!

52
Q

Hoeveel procent van de mensen tussen de 18 en 29 jaar lijdt aan overgewicht?

A

12%
Percentage in NL en België liggen (nog) iets lager.
NL 6,6 %
België 3-7%.

53
Q

Wat is het verband tussen het percentage mensen met overgewicht en leeftijd?

A

Hoe ouder, hoe hoger het percentage mensen met overgewicht.

54
Q

Levert een slecht dieet tijdens de adolescentie problemen op?

A

Niet direct, omdat ze zo enorm snel groeien.

55
Q

Waarom moeten jongvolwassen hun calorieën die ze als adolescent innamen gaan verminderen?

A

Omdat de groeisnelheid afvlakt en ze minder nodig hebben.

56
Q

Wat is overgewicht?

A

Een lichaamsgewicht van 20% of meer boven het gemiddelde voor iemand van die lengte. BMI 25-29,9.

57
Q

Wat is obesitas?

A

Een BMI van >30.

58
Q

Hoe kun je afvallen zonder een dieet te volgen?

A

Het met mate nemen van de voedingsmiddelen waar je trek in hebt. Ook als het niet lukt om het gewenste bericht te bereiken wordt het gewicht wel beter in de hand gehouden.

59
Q

Waarom is er aandacht voor afvallen zonder dieet?

A

Voorkomen van vreetpartijën en vicieuze cirkels van afvallen/aankomen/afvallen en mislukte dieten.

60
Q

Hoeveel mensen hebben overgewicht?

A

53% van de mannen en 42% van de vrouwen.

61
Q

Hoeveel mensen mhebben ernstig overgewicht?

A

12%

62
Q

Hoeveel procent van de meisjes en vrouwen zijn permanent op dieet?

A

50%

63
Q

Hoeveel procent van de anorexiapatiënten is vrouw?

A

95%

64
Q

Wat is de prevalentie van Anorexia?

A

0,15%

65
Q

Hoeveel anorexia patiënten zijn er in Nederland?

A

5600

66
Q

Hoelang is de gemiddelde anorexiapatiënt ziek?

A

gemiddeld 4 jaar,

het varieert van een half jaar tot 10 jaar.

67
Q

Hoeveel procent van de patiënten met anorexia geneest?

A

45% geneest volledig, 30% gedeeltlijk, 25% niet.

68
Q

Hoeveel procent van de patiënten met anorexia komt te overlijden? Hoe komt dat?

A

5%. Zowel door lichamelijke ziekte als suicide.

69
Q

Wat is Anorexia Nervosa volgens de DSM?

A

A weigering het lichaamsgewicht te handhaven op of boven een voor de leeftij en lengte minimaal normaal gewicht
B intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden terwijl er juist sprake is van ondergewicht
C Stoornis in de manier waarop iemand zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm beleeft, onevenredig grote invloed van het lichaamsgewicht of lichaamsvorm op het oordeel over zichzelf of ontkenning van de ernst van het huidige lage lichaamsgewicht.
D bij meisjes na de menarche, amenorrie. De afwezigheid van ten mense 3 achtereenvolgende mensturele cycli (Ook als de menstruatie alleen volgt na toediening van hormonen).

70
Q

Wat is amenorroe?

A

Het minimaal 3 cycli lang uitblijven van de menstruatie bij meisjes na de menarche.

71
Q

Welke type anorexia zijn er?

A

Beperkend type en Purgerend type

72
Q

Wat houdt het beperkte type van Anorexia in?

A

Tijdens de huidig episode van anorexia is betrokkene niet geregeld bezig met vreetbuien of laxeren.

73
Q

Wat houdt het purgerend type van Anorexia in?

A

Vreetbuien, tijdens de huidige episode van anorexia nervosa is betrokke geregeld bezig met vreetbuien of purgerende maatregelen (dat wil zeggen zelfopgewekt braken of het misbruik van laxentia, diuretica of klysma’s).

74
Q

Wat wordt bedoeld met invaliditeit?

A

Een aandoening die een belangrijke activiteit in het leven, zoals lopen of zien beperkt.

75
Q

Hoeveel procent van de bevolking kent zeer ernstige lichamelijke beperkingen?

A

4%

76
Q

Hoeveel procent van de bevolking kent ernstige en zeer ernstige lichamelijk beperkingen?

A

10-11%

77
Q

Hoe verhouden de percentages mensen met ernstige en zeer ernstige beperkingen zich nu ten opzichte van die in 2030?

A

Deze nemen toe door de vergrijzing. Van 4 tot 5.9 % (Zeer ernstig) en 10-11 tot 15,9 % (Ernstig en zeer ernstig).

78
Q

Hoe verhouden de aantallen mensen met ernstige en zeer ernstige beperkingen zich nu ten opzichte van die in 2030?

A

Nu zijn het er 660.000 en dat zal in 2030 toegenomen zijn tot 990.000.

79
Q

Wat wordt bedoeld met een niet-aangeboren handicap?

A

Dat iemand op latere leeftijd door ongeluk of ziekte gehandicapt raakt.

80
Q

Wat betekend de afkorting ADL?

A

Algemene dagelijkse levensverichtingen.

81
Q

Wat betekend de afkorting HDL

A

Huishoudelijke dagelijkse levensverichtingen

82
Q

Wat zijn domotica?

A

Elektronische toepassingen om in de woning functies te besturen en diensten te gebruiken. Zoals alarmeringen, robots etc.

83
Q

Welke barrières zijn er voor mensen met een handicap om volledig te integreren in de maatschappij?

A

Fysieke: sommige gebouwen zijn nog steeds niet of moeilijk toegankelijk voor mensen in een rolstoel

Vooroordelen en discriminatie bij de toegang tot de arbeidsmarkt of andere vormen van maatschappelijke participatie.

Confrontatie met medelijden en vermijding.

Het reageren op de gehandicapte alsof hij een probleem is en geen persoon. Het behandelen van gehandicapten alsof het kinderen zijn. => heeft uiteindelijk invloed op de manier waarom mensen met een handicap over zichzelf denken.

84
Q

Wat is stress?

A

De lichamelijke en emotionele reactie op gebeurtenissen die ons bedreigen of uitdagen.

85
Q

Wat is psychoneuro-immonologie?

A

Onderzoek naar de relatie tussen de hersenen, het immuunsysteem en psychologische factoren.

86
Q

Wat wordt bedoeld met coping?

A

Het met stress kunnen omgaan.

87
Q

Wat zijn stressoren?

A

Gebeurtenissen en omstandigheden die een bedreiging kunnen vormen voor ons welzijn.

88
Q

Zijn stressoren altijd negatief?

A

Nee zelfs hele prettige gebeurtenissen, zoals het beginnen met een lang begeerde baan of je huwelijk plannen kan stress oproepen.

89
Q

Welke biologische reactie treedt op na stress?

A

Een biologische reactie die optreedt als bepaalde hormonen die worden uitgescheiden door de bijnieren een versnelde hartslag, verhoogde bloeddruk, meer transpiratie en zweten veroorzaken.

90
Q

Waarom kun je de biologische reactie op stress als heilzaam zien?

A

Omdat het het sympatische zenuwstelsel prikkelt tot een noodsituatiereactie. Hierdoor zijn mensen beter in staan om zichzelf te verdedigen tegen een plotselinge en bedreigende situatie.

91
Q

Wat is het probleem van langdurige en voortdurende blootstelling aan stressoren?

A

Het lichaam blijkt steeds slechter in staat de stress te hanteren. Door de constante afgifte van stressgerelateerde hormonen verslechteren de conditie van hart, bloedvaten en andere lichaamsweefsels. Het vermogen om ziektekiemen te bestrijden neemt af, waardoor je gevoeliger wordt voor ziekten.

92
Q

Wat kunnen anderen doen om iemand te helpen die stress ervaart?

A

Steun en troost bieden, zoals in emotionele als praktische zin.

93
Q

Wat houdt het stappenmodel in de perceptie van stress van Lazarus en Folkman in?

A

Mensen doorlopen een aantal stadia, waarin ze bepalen of ze wel of geen stress ervaren (figuur 1.4 toevoegen)

94
Q

Wat houdt de primaire inschatting volgens Lazarus en Folkman in?

A

De betrokkene beoordeelt de gebeurtenis om te bepalen of de gevolgen positief, negatief of neutraal zijn. Als de gebeurtenis negatief overkomt, maakt deze een schattig over de schade

  • aan de hand van de schade die de gebeurtenis in het verleden heeft veroorzaakt
  • hoe bedreigend de gebeurtenis waarschijnlijk zal zijn
  • hoe groot de kans is dat hij de dreiging kan afwenden
95
Q

Wat houdt de secundaire inschatting volgens Lazarus en Folkman in?

A

Een antwoord van de betrokkene op de vraag, kan ik dit aan. Een inschatting van zijn copingvaardigheden en hulpbronnen.

96
Q

Hoe kan een gebeurtenis volgens het model van Lazarus en Folkman tot stress leiden?

A

In de primaire inschatting worden de gevolgen als negatief en de schade als groot beoordeeld. In de secundaire inschatting worden de beschikbare hulpbronnen en copingvaardigheden als onvoldoende beoordeeld. Hierdoor wordt stress ervaren.

97
Q

Welke principes kunnen in het algemeen voorspellen of een gebeurtenis als stressvol zal worden opgevat volgens volgens Shelley Taylor

A
  • Veel
  • amigu, verwarrende
  • onbeheersbare en onvoorspelbare situaties
  • met negatieve emoties
    leveren de meeste stress op
  • Gebeurtenissen en omstandigheden die negatieve emoties oproepen, leiden eerder tot stress dan positieve gebeurtenissen.
  • Situaties die onbeheersbaar of onvoorspelbaar zijn veroorzaken eerder stress dan situaties die beheerst en voorspeld kunnen worden.
  • Gebeurtenissen die ambigu en verwarrend zijn veroorzaken meer stress dan situaties en gebeurtenissen die eenduidig en overzichtelijk zijn.
  • Mensen die tegelijkertijd veel taken moeten vervullen die veel van hun capaciteiten vragen zullen waarschijnlijk meer stress ervaren dan mensen die minder dingen te doen hebben.
98
Q

Welke van de volgende stellingen is waar?

I Stress varieert met de inschatting van de betrokkene en die inschatting varieert met het temperament van de betrokkene en met de omstandigheden.

II Er zijn algemene principes aan de hand waarvan we kunnen voorspellen of een gebeurtenis als stressvol zal worden opgevat.

A

Beide zijn juist (blz 14)

99
Q

Wanneer wordt volgens het meld van Lazarus en Folkman er geen dreiging gezien na confrontatie met een potentiële stressor?

A

Wanneer er positieve gevolgen verwacht worden, of weinig of geen schade verwacht wordt.

100
Q

Wanneer wordt de dreiging van een potentiële stressor in het model van Lazarus en Folkman gereduceerd?

A

Als de betrokkene inschat dat de voldoende bereikbare hulpbronnen en /of goede copingvaardigheden ter beschikking heeft.

101
Q

Welke van de volgende stellingen is waar?

I Als de stress groot genoeg is, kan er ernstige schade ontstaan.

II Hoofdpijn, rugpijn, huiduitslag, verstopping, chronische vermoeidheid en verkoudheid zijn stressgerelateerde aandoeningen.

A

I en II zijn juist (blz 15).

102
Q

Wat wordt bedoeld met ons immuunsysteem?

A

Het geheel van organen, klieren en cellen die ons lichaam verdedigt tegen ziekte.

103
Q

Het immuunsysteem kan beschadigd raken door Stress. Hoe?

A

Door de overmatige prikkeling kan het op den duur het lichaam zelf aan gaan vallen. Daarnaast belemmerd het de pogingen om effectief te reageren. Hierdoor kunnen ziektekiemen zich gemakkelijker vermenigvuldigen of kankercellen zich gemakkelijker verspreiden.

104
Q

Welke van de volgende stellingen is waar?

I Door stress kan het immuunsysteem beschadigd raken en hierdoor kunnen kankercellen zich gemakkelijker verspreiden.

II Door stress wordt je oordeelsvermogen aangetast.

A

Beide zijn juist (blz 15)

105
Q

Wat zijn psychosomatische aandoeningen?

A

Medische problemen die worden veroorzaakt door de interactie tussen psychologische, emotionele en lichamelijk problemen.

106
Q

Op welke manieren beïnvloed stress mensen?

A
  • door een verhoogd risico op ziekte
  • door ziekte te veroorzaken
  • door herstel van ziekte te bemoeilijken
  • door het coping-vermogen in de toekomst te verminderen
107
Q

Welke van de volgende stellingen is waar?

I Naarmate we ouder worden kunnen we steeds slechter met stress omgaan.

II Stress komt in alle stadia van het leven voor.

A

I is onjuist. Juist jongvolwassenen moeten nieuwe levenservaringen leren hanteren en leren daardoor steeds beter met stress omgaan.

II is juist (blz 16)

108
Q

De meeste mensen ervaren gedurende de jongvolwassenheid een hoogtepunt wat betreft hun lichamelijke mogelijkheden.

Benoem welke lichaamsfuncties, zoals beschreven door Berk en Feldman (2011), tijdens de jongvolwassenheid op hun best zijn.

A
  1. Hersenen
    De omvang en het gewicht van de hersenen bereiken in de jongvolwassenheid hun top. Daarna is er sprake van een langzame afname in zowel omvang en gewicht.
  2. Zintuiglijke vermogens
    De zintuigen zijn tijdens de jongvolwassenheid gevoeliger dan ooit.zicht
    gehoor
    smaak
    gevoeligheid voor aanraking en pijn
  3. Psychomotorische vermogens
    De psychomotorische vermogens zijn tijdens de jongvolwassenheid op hun bestspierkracht
    reactietijd
    oog-handcoördinatie
109
Q

De kans om in het ziekenhuis te belanden naar aanleiding van een verkeersongeval is naar verhouding het grootst in de periode van het 16e tot het 17e levensjaar, gevolgd door de periode van het 18e tot het 24e levensjaar.

Zou men kunnen zeggen dat een verkeersongeval op deze leeftijd(en) daarom een normatief leeftijdsgebonden invloed op de ontwikkeling vormt?
Leg kort uit waarom wel/niet.

A

Nee. Hoewel het aantal ongevallen in termen van prevalentie inderdaad het grootst is in deze levensfase, spreekt men pas van een normatieve invloed wanneer deze geldt voor het gros van de mensen binnen een bepaalde leeftijdsgroep. Daar is in dit geval geen sprake van. Het gaat immers nog altijd om minder dan één procent van de betreffende leeftijdsgroepen.