Thema 1: Levenslooppsychologie Flashcards

1
Q

Beschrijf het verloop van leeftijdsgebonden invloeden gedurende de levensloop in de mate waarop deze meer en minder belangrijk zijn.

A
  • Tijdens de kinderjaren en de ouderdom hebben de leeftijdsgebonden biologische invloeden een groot effect op de ontwikkeling.
  • Leeftijdsgebonden sociale invloeden komen vooral tijdens de adolescentie naar voren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Hoe verzamelde Hall en Gesell hun data?

A
  • Via zorgvuldige observatie
  • Interviews met ouders.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke theorie staat centraal tijdens de middelbare leeftijd?

A

Zorg voor de volgende generatie versus stagnatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tot welke leeftijd is leren mogelijk?

A

Leren blijft het hele leven mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van het levensloopperspectief?

A
  1. Ontwikkeling is levenslang
  2. Ontwikkeling is multi-dimensioneel en multi-directionaal
  3. Zeer plastisch
  4. Wordt beïnvloed door meerdere interacterende krachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was de conclusie van Watson uit het experiment met Albert en de witte rat?

A
  • Omgeving is de belangrijkste kracht in ontwikkeling.
  • Ouders kunnen het gedrag van hun kinderen vormen door zorgvuldig de stimulus en respons associaties te controleren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het onderzoeksdesign?

A

Het plan: wanneer en hoe de data te verzamelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar houdt de etiologie zich mee bezig?

A

Met de adaptieve waarde, oftwel het vergroten van de overleving, en de evolutionaire historievangedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat staat er over het algemeen in een consent form?

A
  1. Informatie wie de studie uitvoert.
  2. Het doel van de studie.
  3. Wat het inhoudt om te mee te doen aan de studie.
  4. Welke risico’s aan de deelname zijn verbonden
  5. Wat de deelnemer terug kan verwachten voor deelname aan de studie (beloning)
  6. De verklaring dat deelname vrijwillig en de deelnemer op ieder moment mag besluiten om zijn deelname te staken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn normatief historische invloeden?

A

Biologische en sociale omgevingsinvloeden die verbonden zijn aan de specifieke maatschappelijke situatie in de historische tijd waarin iemand geboren is.

Bijvoorbeeld oorlogen, economische recessies, epidemieën, bepaalde veranderingen in leefstijl, zoals het gebruik van internet en mobiele telefoons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke generatie wordt ook wel de huissleutelkinderen genoemd?

A

Generatie X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie heeft de socioculturele theorie bedacht?

A

Lev Vygotsky

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door wie werden de baby boomers opgevoed?

A

De bouwers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de psychoseksuele theorie van Freud in?

A

Hoe ouders omgaan met de seksuele en agressieve driften van hun kind in de eerste paar jaar is cruciaal voor een gezonde ontwikkeling van de persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste interessegebieden van evolutionaire ontwikkelingspsychologen?

A
  • biologische basis van ontwikkeling
  • leren
  • Ge-evolueerde gedragingen die nu niet meer adaptief zijn. Door het achterhalen van de origine zouden effectievere interventies mogelijk zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is multi-dimensionaal?

A

Ontwikkeling wordt beïnvloed door een ingewikkelde mix van biologische, psychologische en sociale krachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie heeft klassieke conditionering ontdekt?

A

Pavlov

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke disiplines dragen bij aan ontwikkelingswetenschap?

A

Het is sterk interdisciplinair.

Wetenschappers: psychologen, sociologen, antropologen, biologen en neurowetenschappers

Professionals: onderwijs, familiestudies, gezondheidszorg, publieke gezondheid en sociale zekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bij de context tot persoonlijke invloeden gerekend?

A

Erfelijkheid en biologische opmaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was de bijdrage van Charles Darwin aan de ontwikkelingspsychologie?

A

Hij zag het belang van de adaptieve waarde van fysieke kenmerken en gedrag in. Hierdoor heeft de wijze waarop mensen zich kunnen aanpassen zijn weg naar ontwikkelingstheorieën heeft kunnen vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een equilibrium in Piaget’s theorie?

A

Een balans tussen interne stucturen en informatie die mensen tegenkomen in hun alledaagse wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt “peer reviewed” in?

A

De wetenschappelijk accuraatheid, geloofwaardigheid en belang van de bijdrage voor het onderzoeksveld wordt geoordeeld door andere onderzoekers vóór dat de editor van een wetenschappelijk tijdschrift tot publicatie overgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welke 3 categorieën worden de van invloed zijnde factoren op de levensloop ingedeeld?

A
  1. Normatief leeftijdsgebonden invloeden.
  2. Normatief historische invloeden.
  3. Niet-normatieve invloeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een goede metafoor voor plasticiteit?

A

Een vlinder met een continue te ontwikkelen potentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tot welke leeftijd is cognitieve achteruitgang minimaal?

A

Tot 80 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de kritiekpunten op het informatie processing perspectief?

A
  • Het is beter in het analyseren van het denken tot de componenten, dan dat het is om ze in samenhang weer te geven in een omvattende theorie.
  • Ze negeren aspecten van cognitieve die niet linear en logisch zijn. Zoals bijvoorbeeld verbeelding en creativiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bij de context tot omgevingsinvloeden gerekend?

A
  • Huis, school en buurt
  • Communautaire middelen
  • Maatschappelijke waarden
  • Historsiche periode
  • Culturele diversiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de belangrijkste bijdrage van Piaget aan de ontwikkelingswetenschap?

A
  • Kinderen zijn actieve leerlingen.
  • Hij stimuleerde de ontwikkeling van ontdekkend leren en direct contact met de omgeving.
    *
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe verhouden de stadia

van Erikson

en Freud

zich tot elkaar?

A
  • De eerste 5 lopen parallel.
  • Erikson heeft er nog 3 extra gedurende de volwassenheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tijdens welke fase staat integriteit versus wanhoop centraal?

A

Ouderdom (60-overlijden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vaak wordt angstig gekeken naar de grote groep Baby Boomers die straks de ouderdom bereiken. Pensioenen, gezondheidszorg, hoe gaan we dat betalen? Wat zou een goede manier zijn voor de politiek om de Baby Boomers op opbouwende wijze tegemoet te treden, in plaats van ze als een probleem te zien?

A
  • Na hun pensionering hebben ze veel tijd over en een schat aan ervaring.
  • Door ze te werven voor vrijwillgers en service functie’s kunnen ze “good will” omzetten in “good deeds”.
  • Hiermee kunnen oudere Baby Boomers een bijdrage blijven leveren aan de maatschappij en zicht ook in deze fase van het leven blijven ontwikkelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gaat levenslooppsychologie uit van 1 levenspad?

A

Nee, van vele potentiële levenspaden en uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat kun je vertellen over plasticiteit?

A
  • De ontwikkeling is gedurende het hele leven plastisch: ontwikkeling kan door persoonlijke keuzes gestuurd worden.
  • Plasticiteit varieert sterk tussen individuen en
  • Plasticiteit neemt af gedurende het ouder worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is veerkacht?

A

het vermogen om je effectief aan te passen wanneer je geconfronteerd wordt met bedreigingen van je ontwikkeling?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom ontwierp Binet de intelligentietest?

A

Om kinderen met leerproblemen te kunnen indentificeren zodat ze in speciale klassen geplaatst konden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een kritieke periode?

A

Een gelimiteerde periode in tijd gedurende de ontwikkeling waarbij het individu is voorbereid om bepaalde adaptieve vaardigheden die het nodig heeft te verwerven mits de omgeving daar voldoende stimulering voor biedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de “sample” in een onderzoek?

A

De subgroep/steekproef van een populaltie mensen die participeren in het onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zorgen theorieën voor?

A
  • Theorieën zorgen voor een framework voor observaties; ze geven richting en betekenis aan wat we zien.
  • Ze geven een valide basis om ons handelen op te baseren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een cohort?

A

Mensen die ongeveer gelijktijdig geboren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kunnen ouders stagnatie van de ontwikkeling veroorzaken?

A

Door te veel of te weinig toe te laten van de basale noden van het kind. Ze moeten de juiste balans vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe wordt generatie Y ook wel genoemd?

A

Milennium generatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke generatie is/ wordt geboren tussen 2010 en 2025?

A

Generatie Alpha

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar legde Albert Bandura de nadruk op met betrekking tot bron van ontwikkeling?

A

Modeling, imitatie of observationeel leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Gaat het informatie processing perspectief uit van een continue of stapsgewijze ontwikkeling? Leg uit.

A

Een continue. Perceptie, aandacht ,geheugen plannen en categorizeren van informatie en het begrip van geschreven of gesproken taal worden als gelijk op alle leeftijden gezien. Alleen de omvang is groter of kleiner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn persoonlijke karaktertrekken van veerkrachtige kinderen?

A

Hoge intelligentie, sociale gewaardeerde talenten en een makkelijk sterk sociaal adaptief temperament.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Tot wanneer gaat de studie van menselijke ontwikkelign terug?

A

De late 19e eeuw en vroege 20ste eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn belangrijke bijdragen van de psychoanalystische theorieën?

A

Het belang wat gehecht wordt aan de individuele unieke levenshistorie.

Door klinische gevalstudie methoden die tot in detail de persoonlijkheid van iemand beschrijven.

Inspiratie voor het doen van onderzoek naar vele aspecten van emotionele en sociale ontwikling.

Erkison heeft de essenstie van persoonlijkheidsontwikkling gedurende alle belangrijke perioden van het leven kunnen vangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom is een hypothese van een studie cruciaal?

A

Omdat het van invloed is op

  1. de sampling
  2. onderzoeksmethode
  3. onderzoeksdesign
  4. data analyse
  5. de interpretatie

SMIDD -> Sampling, _M_ethode, Interpretatie, Design, Data analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe verschilt de visie op ontwikkeling in dimensies bij levenslooppsychologie ten opzchte van de klassieke ontwikkelingspsychologie?

A
  • Bij beide wordt gekeken naar de ontwikkeling op verschillende dimensies, zoals lichamelijk/biologisch, cogntiief, sociaal, persoonlijk/emotioneel. De ontwikkeling binnen die dimensies houder met elkaar verband en beïnvloeden elkaar.
  • Ontwikkelingspsychologie benadrukt snelle groei.
  • Levenslooppsychologie besteed daarnaast ook aandacht aan stabiliteit en verlies binnen de ontwikkling. Ontwikkling is voor levenslooppsychologen zowel multidemensioneel als multidirectioneel; groei en verlies kenmerken samen de ontwikkeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat hopen onderzoekers naar veerkacht te bereiken?

A

Een manier te vinden om (jonge) mensen te beschermen tegen de beschadigende effecten van stressvolle levensomstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke generatie heeft ongekende keuzemogelijkheden?

A

Generatie Alpha

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Tijdens welke fase staat zorg voor de volgende generatie versus stagnatie centraal?

A

Middelbare leeftijd (40-60 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke generatie is trouw aan merken?

A

Generatie Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat kenmerkt generatie X

A
  • geboren in een wereld met een sterke trend richting echtscheiding en economische onzekerheid - opkomt van de disco en hip-hop cultuur en technologieën zoals kabel televisie en video spelletjes - individualistisch en skeptisch ten opzichte van autoriteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem de ethische richtlijnen voor wetenschappelijk onderzoek met mensen.

A
  1. Bescherming tegen fysieke en psychologische schade.
  2. Informed consent” voor deelname aan de studie.
  3. Vertrouwelijkheid
  4. Alleen bij absolute noodzaak misleiden en daarna de deelnemers goed “debriefen”.

In de debriefing moet duidelijk gemaakt worden dat ze misleid zijn en waarom tot nodig was voor de studie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt generatie Alpha ook wel genoemd?

A

Google kids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Is ontwikkeling volgens Watson een continue of stapsgewijs proces en waarom?

A

Een continu proces. Door een toename in leeftijd wordt een het aantal en de kracht van stimulus respons associaties steeds verder versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn normatief leeftijdsgebonden invloeden?

A

Biologische en sociale omgevingsinvloeden die leeftijdsgebonden zijn. Bijvoorbeeld rijpingsprocessen als leren lopen, spreken, de eerste menstruatie of zaadlozing, de menopauze, maar ook het halen van het rijbewijs op je 18de jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke generatie is geboren tussen 1960 en 1980?

A

Generatie X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke generatie is na WO II geboren in een toenemende optimistische en finiancieel stabiele wereld?

A

de Baby Boomers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat houdt het psychoanalytisch perspectief in?

A

Mensen gaan door een serie stadia waarbij ze geconfronteerd worden met conflicten tussen biologische driften en sociale verwachtingen. Hoe deze conflicten opgelost worden bepaald de persoonlijke mogelijkheden tot leren, prettig om te gaan met anderen en om met angsten om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de 5 stadia van wetenschappelijke methode?

A
  1. Identificeren van een onderzoeksvraag.
  2. Een hypothese formuleren
  3. Een onderzoeksmethode en -design kiezen
  4. Data verzamelen om de hypothese te testen
  5. Conclusies trekken die leiden tot nieuwe vragen en nieuwe hypothesen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is een definitie van levenslooppsychologie?

A
  • Levenslooppsychologie heeft als doel het begrijpen van biopsychosociale processen zoals deze zich ontvouwen in tijd en context.
  • Daartoe bestudeert dit vakgebied de natuurlijke ontwikkelingspatronen in termen van stabiliteit en verandering (groei en verlies) zoals deze zich voordoen in het dagelijks leven en de natuurlijke omgeving.
  • Hierbij vindt er een voortdurende aanpassing plaats aan wisselende omgevingen gedurende het leven - vanaf de conceptie tot de dood.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is het verchil in visie van de levenslooppsychologie en de klassieke ontwikkelingspsychologie op het gebied van plasticiteit in de ontwikkeling?

A

Klassieke ontwikkelingspsychologie baseert zich sterk op de aan de biologie ontleende opvatting over ontwikkeling en plaatst groei vooral in de vroege jaren. Levenslooppsychologie stelt dat menselijke ontwikkeling gericht is op een voortdurende aanpassing aan zijn omgeving. Mensen zijn niet voorgeprogrammeerd (al hebben ze wel voorkeurspatronen), en kan zich op verschillende manieren aanpassen aan nieuwe omgevingen en/of situaties. De mens houdt de capaciteit om nieuwe vaardigheden te leren. De mens beschikt in alle levensfase over de mogelijkheid tot verandering als gevolg van ontwikkeling, leren of ervaring. Levenslooppsychologen erkennen wel dat deze mogelijkheid tot verandering afneemt gedurende de levensloop. Er zijn sterke interindividuele verschillenen in plasticiteit. Niet idereen heeft dezelfde leercapaciteiten en beschikt dus over dezelfde plasticiteit. Het zijn een persoongebonden eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat wordt bedoeld met context binnen de ontwikkelingspsychologie?

A

Een unieke combinatie van persoonlijke en omgevingsomstandigheden die in verschillende veranderpaden kan resulteren. Ee context die de ontwikkeling vormt heeft vele lagen en is complex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de overeenkomst van het informatie processing perspectief met de theorie van Piaget?

A

Mensen zijn actieve, betekenismakende wezens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het doel van het vinden van de juiste “sample”?

A

Dat deze representatief is voor de populatie waarin de onderzoeker geïnteresseerd is. Dit is belangrijk om datgene wat in het onderzoek wordt gevonden te kunnen generaliseren naar de gehele populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welk conflict wordt doorgewerkt in de fallische fase en wat is daarvan het resultaat?

A

Door het oedipus en elektra conflict wordt het superego gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wie is de grondlegger van het Behaviorsme?

A

John Watson (1878-1958)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat houdt de pscychosociale theorie van Erikson in?

A
  • Het ego mediëeerd tussen de impulsen van het id en de eisen van het superego (zoals bij Freud)
  • Zorgt ervoor dat attitedes en vaardigheden worden verworven in ieder stadum waarmee het individue een actieve bijdragend lid van de gemeenschap wordt
  • En draagt daarmee bij aan een positieve bijdrage aan de eigen ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke kritiek is er op de psychoseksuele theorie van Freud?

A
  1. Het hecht te veel belang aan de invloed van seksuele gevoelens gedurende de ontwikkeling.
  2. Het was gebaseerd op de seksueel onderdrukte upperclass van 19e eeuws Wenen, waardoor het niet van toepassing is op andere cultueren.
  3. Freud heeft kinderen niet direct bestudeerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

In welke periode staat het stadium intimiteit versus isolatie centraal?

A

De jongvolwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat moet volgens het behaviorisme de focus van een onderzoek zijn?

A

Direct te observeren gebeurtenissen, stimuli en responsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke overtuiging van wetenschappers in het voetsoor Charles Darwin bleek onjuist te zijn?

A

De ontwikkeling van kinderen volgt niet hetzelfde pad als de evolutie van de menselijke soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat kunnen andere volwassenen doen om de veerkacht bij een willekeurig kind te vergroten?

A

Iedere sterke band met een competente betrokken volwassene is helpend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat was het werkingsmechanisme achter de overdracht van kennis en vaardigheden op de jongere generatie door middel van cooperatieve dialogen volgens Vygotsky’s socioculturele theorie?

A

Volwassenen en meer ervaren peers die kinderen helpen om cultureel betekenisvolle vaardigheden te ontwikkelen zorgen ervoor dan hun onderlinge communicatie deel wordt van de manier van denken van het kind. Wanneer deze essentiele kenmerken van de dialogen geïnternaliseerd worden, dan kunnen ze hun eigen innerlijke stem volgen om hun gedachten en acties te gidsen en nieuwe vaardigheden te verweven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke vragen staan centraal als je de verschillende heersende theorieën over ontwikkelingspsychologie wil onderverdelen?

A
  • Is ontwikkeling een vloeiend of stapsgewijs proces? - Loopt iedereen hetzelfde ontwikkelingspad of zijn er meerdere mogelijke paden? - Zijn geven of omgeving het belangrijkste bij de beïnvloeding van de ontwikkeling?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wie lanceerde de normatieve benadering?

A

Hall en Gesell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is gedragsmodificatie?

A

Procuderes die conditionering en modeling combineren om ongewenst gedrag te verminderen en gewenst gedrag toe te laten nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Beschrijf het verloop van historische invloeden gedurende de levensloop in de mate waarop deze meer en minder belangrijk zijn.

A

De invloed van normatief historische determinanten is vooral tijdens de adolescentie en de jongvolwassenheid waar te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is de definitie van een cultuur?

A

De waarden, overtuigingen, gebruiken en vaardigheden van een sociale groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Gaat Vygotsky uit van een continue of stapsgewijze ontwikkeling?

A

Van een stapsgewijze én een continue.
Kinderen ondergaan stadiagewijze veranderingen. Het verkijgen van taalvaardigheden en typische schoolse vaardigheden verloopt stapsgewijs.

Het verwerven van cultureel gewaarde vermogens door middel van dialogen met competente mensen uit de omgeving verloopt continu. Deze vermogens variëren van cultuur tot cultuur.

60
Q

Wat kunnen ouders doen om de kans op veerkracht bij hun kinderen te vergroten?

A

Een hechte relatie met 1 ouder die warmte, hoge passende verwachtingen, monitoren van de activiteiten en een georganiseerd huis.

61
Q

Wat wordt bedoeld met stadia binnen de ontwikkelingspsychologie?

A

Een karakteristieke periode die kwalitatieve veranderingen in denken, voelen, gedragingen van ontwikkeling inhouden.

61
Q

Waar gaat de plasticiteitstheorie vanuit?

A

Verandering is altijd mogelijk en zelfs te verachten, als nieuwe ervaringen dit ondersteunen.

62
Q

Welk biologische idee staat centraal in Piaget’s theorie? Leg uit.

A

Adaptie/aanpassing -> net zoals structuren van het lichaam aangepast zijn om te passen in de omgeving, zo ontwikkingen structuren van “the mind” zich tot een betere aanpassing met of het representeren van de externe welerld.

63
Q

Welke factoren dragen bij aan de motivatie van kinderen om te imiteren?

A
  • De geschiedenis van bekrachtiging en bestraffing
  • De belofte van toekomste bekrachtiging en bestraffing
  • Observeren van iemand anders die bekrachtiging of bestrafd wordt.
64
Q

Wat kun je zeggen over de lichamelijke ontwikkeling tijdens de middelbare leeftijd (40-60 jaar)?

A
  • Het gezichtsvermogen neemt merkbaar af.
  • Het gehoor neemt ook af, maar minder duidelijk.
  • Het lichaam is op zijn langst en begint langzaam te krimpen. Osteoporose versnelt dit proces bij vrouwen.
  • Gewicht neemt toe, kracht neemt af.
  • Reactietijd neemt toe.
  • Prestatie op complexe taken blijft bijna even goed door langdurige oefening.
  • Vrouwen komen in de menopauze (onvoorspelbare effecten).
  • Het mannelijk climacterium brengt geleidelijk verandering in de voortplantingsorganen.
65
Q

Van wie is de operante conditionerings theorie?

A

B.F. Skinner (1904-1990)

66
Q

Wie heeft de ontwikkelingspsychologie het meest beïnvloed?

A

Jean Piaget (1896-1980)

67
Q

Wat zijn de belangrijkste krachten van het informatie processing perspectief?

A

De toewijding aan strikte onderzoeksmethoden. Deze hebbben een belangrijke bijdrage geleverd aan hoe onderwijs het best gegeven kan worden.

68
Q

Wat kun je zeggen over de lichamelijke ontwikkeling van de jongvolwassenheid (20-40 jaar)?

A
  • Op hun top wat betreft kracht, zintuigen, coördinatie en reactietijd - Groei is grotendeels voltooid, sommige organen bijvoorbeeld de hersenen, groeien nog verder - Veel jongvolwassenen krijgen voor het eerst te maken met overgewicht (lichaamsvet neemt toe) - Stress kan uitgroeien tot een ernstige bedreiging van de gezondheid - Tot 35 jaar zijn ongelukken de belangrijkste doodsoorzaak. - Na 35 jaar vormen ziekten de nummer 1.
69
Q

Wat is wijsheid?

A

Expertise in praktische zaken met een sterk kwalitatieve redenering.

70
Q

Hoe lijken Baby Boomers tegen het verouderingsproces aan te kijken?

A

De hebben een intense wens om de fysieke veranderingen die door veroudering ontstaat te controleren. Ze hebben een weerstand om er oud uit te zien.

72
Q

Welke theorie staat centraal tijdens het stadium van de jongvolwassenheid?

A

Intimiteit versus isolatie?

73
Q

Wat is het Super-Ego?

A

Het geweten.

74
Q

Wat is juist over informatie processing modellen: 1. Ze gaan slecht over de verwerving van 1 of enkele taken. 2. Ze beschrijven het menselijke cognitieve systeem als een geheel.

A

Beide.

76
Q

Hoe verschilt de visie op timing binnen de levensloop zich bij levenslooppsychologie ten opzichte van de klassieke ontwikkelingspsychologie?

A

Klassieke ontwikkelingspsychologie kijkt vooral naar de ontwikkeling tijdens de kinder- en jeugdjaren. Levenslooppsychologie kijkt naar de ontwikkeling gedurende het hele leven. In de latere fase blijkt ontwikkeling minder uniform en unilineair te ontwikkelen. Mensen ontwikkelen zich in verschillende richtingen. Slechts binnen zeer brede grenzen is de uiteindelijke richting te voorspellen door de vroege ontwikkeling. Geen enkele periode binnen de levensloop is daarbij allesbepalend of overheersend in de impact op de verdere ontwikkeling.

77
Q

Wanneer vind een life-review plaats?

A

Tijden de ouderdom. (60 - overlijden).

77
Q

Welke ongewenste gewoonten en gedrag komt voor bij een stagnatie in de orale fase?

A

In de kindertijd: Duimzuigen, nagelbijten, op pennen kauwen In de volwassenheid: Te veel eten en roken

78
Q

Wie hanteerde naast Hall en Gesell ook een normatieve benadering?

A

Alfred Binet (1857-1911)

80
Q

Werken de 3 type invloeden helemaal los van elkaar bij hun beïnvloeding van de levensloop?

A

Nee, ze zorgen er zowel afzonderlijk én in interactie met elkaar voor dat ieder individu zijn eigen levenspad loopt.

80
Q

Wat zijn de belangrijke verschillen van Baby Boomers die de middelbare leeftijd bereiken met eerdere generaties?

A

Ze zijn gezonder, beter opgeleid en financeel beter af.

82
Q

Welke generatie was getuige van belangrijke sociale veranderingen, zoals de vrouwenrechten beweging, Vrede voor Vietnam?

A

Baby Boomers

84
Q

Welke generatie is geboren tussen 1945 en 1965?

A

De baby boomers

85
Q

In Freuds theorie bestaan de persoonlijkheid uit 3 delen. Id, ego en super-ego. Welk deel is het grootst?

A

Het id

86
Q

Wat houdt klassieke conditionering in?

A

Een neutrale stimulus wordt geassocieerd met een andere stimulus die een reflexieve respons geeft. Na een leerproces treedt de reflexieve respons ook op na alleen de voorheen neutrale stiumulus.

88
Q

Hoe kun je tot een onderzoeksvraag komen?

A
  1. Door een theorie
  2. Door eerder onderzoek
  3. Door persoonlijke observatie en/of
  4. Door persoonlijke ervaring

89
Q

Wat heeft volgens de stabiliteitstheorie de meeste invloed: genen of omgeving?

A

Genen

90
Q

Welke 2 belangrijke theorieën ontwikkelde zich vanuit het psychoanalytisch perspectief?

A
  • Freud’s psychoseksuele theorie - Erikson’s psychosociale theorie
92
Q

Wanneer worden niet-normatieve invloeden meer van belang?

A

Hoe later in de levensloop, hoe meer invloed.

93
Q

Wat zijn voorbeelden van gedrag die in het verleden adaptief waren, maar nu niet meer?

A

Levensbedreigend risicogedrag in de adolescentie

en

man-man agressie .

94
Q

Wie wordt gezien als de stichter van de ontwikkelingspsychologie?

A

G. Stanley Hall (1844-1924)

94
Q

Wat is volgens Vygotsky van belang om kinderen de cultuur van hun gemeenschap bij te brengen?

A

Sociale interactie, in het bijzonder cooperatieve dialogen van mensen met meer kennis uit de gemeensschap, is nodig om kinderen de manier van denken en van gedragen bij te brengen die de cultuur van hun gemeenschap vormt.

95
Q

Waar legde Albert Bandure in zijn latere werk meer nadruk op?

A

Cognitie oftwel het denken. => hij noemt het nu ook de sociaal cognitieve benadering in plaats van de sociaal leren benadering.

96
Q

Wat is het Ego en wat is het doel van het Ego in Freuds theorie?

A

Het bewuste rationele deel van de persoonlijkheid die de impulsen vanuit het Id ombuigen in acceptabel gedrag en wanneer het Super-Ego gevormd is het geweten en de eisen van de externe omgeving.

97
Q

Voor aspect van menselijke ontwikkeling gebruikte John Bowbly zijn observaties van imprinting om deze beter te begrijpen?

A

De relatie tussen een baby en zijn primaire verzorger en de uiteindelijke hechting. Bepaalde signalen van de baby - lachen, babbelen, grijpen, huilen, - zijn ingebouwde sociale signalen om de verzorger te stimuleren om voor de baby te zorgen.
De hechting is een langurdig prces die aldus Bowlby levenlange consequenties voor menselijke realties heeft.

99
Q

Welke generatie groeide op met nieuwe technologieën zoals kabeltelevisie en videospelletjes?

A

Generatie X/sleutelkinderen

100
Q

Wat is er verandering in Bandura’s sociaal cognitieve benadering ten opzicht van zijn vroegere sociaal leren benadering?

A
  • kinderen worden steeds selectiever in wat ze imiteren - ze ontwikkelen persoonlijke standaarden voor gedrag en een gevoel van self-efficay door het obsereven van anderen die zichzelf prijzen en/of straffen en door feedback op hun eigen handelen. - ze selecteren rolmodellen op basis van deze persoonlijke standaardaarden
100
Q

Wat is imprinting?

A

Het volggedrag van sommige jonge vogels die ervoor zorgen dat ze dicht in de buurt van de moeder blijven en daardoor gevoed worden en beschermt worden tegen gevaar. Het gebeurt tijdens een zeer vroege periode en als de moeder niet aanwezig is gebeurt het bij hetgeen wat daar het dichtste bij in de buurt komt.

101
Q

Wie ontwierp het historisch experiment waarbij Albert geleerd werd om bang te zijn voor een zitte zachte knuffelrat?

A

John Watson

103
Q

Welke generatie is tolerant ten opzichte van andere culturen?

A

Generatie Z

105
Q

Welke generatie maakte de sterke opkomst van het aantal echtscheidingen mee?

A

Generatie X

107
Q

Wat is de procedure van een onderzoek?

A

De manier waarop de studie is uitgevoerd en de data is verzameld.

109
Q

Welke theorie staat centraal tijdens de ouderdom?

A

Integriteit versus wanhoop.

111
Q

Verloopt de ontwikkling vloeiend of stapsgewijs?

A

Beide.

113
Q

Welke generatie is geboren tussen 1995 en 2010?

A

Generatie Z

114
Q

Wat zijn de kritieken op Vygotsky’s theorie?

A

Door de nadruk op sociale ervaringen te leggen

verwaarloosde hij de biologische kant van ontwikkeling.

Hij erkende wel het belang van erfelijkheid en rijping van de hersenen, maar heeft dat niet meegenomen in zijn beschrijving van cognitieve verandering in zijn socioculturele theorie.

115
Q

Waar gaan stapsgewijze theorie bij de ontwikkling vanuit?

A

Van stadia, kwalitatieve veranderingen in denken, voelen, gedragingen die karakteristieke perioden van ontwikkeling inhouden. Ze gaan ervan uit dat iedereen zich ontwikkeld volgens de zelfde volgorde.

116
Q

Wat kun je zeggen over de sociale/persoonlijke ontwikkeling tijdens de middelbare leeftijd (40-60 jaar)?

A
  • Mensen maken de balans op, wegen wat ze bereikt hebben af tegen een ‘sociale’ klok en worden zich bewust van hun sterfelijkheid.
  • De middelbare leeftijd is gewoonlijk kalm en bevredigend! (=> Hoezo midlifecrisis!)
  • Persoonlijkheidstrekken veranderen relatief weinig.
  • Huwelijksgeluk is vaak groot.
  • Familierelaties kunnen knap lastig zijn.
  • Visie op carrière verschuift van buiten naar binnen. Ben ik tevreden of ontevreden? Steeds meer mensen beginnen een nieuwe carrière.
117
Q

Welke toepassingsvraag kan vanuit de ontwikkelingswetenschap beantwoord worden?

A

Hoe kan je iemand leven verbeteren?

119
Q

Welke generatie is optimistisch

A

Generatie Y

121
Q

Wat zijn aandachtspunten voor de defintie van levenslooppsychologie?

A
  1. Ontwikkeling vindt plaats gedurende het hele leven, van de conceptie tot de dood.
  2. Ontwikkeling speelt zich al op verschillende domeinen: lichamelijk/biologisch, cognitief, sociaal, emotioneel en deze domeinen staan met elkaar in verband.
  3. Ontwikkeling is een natuurlijk herkenbaar menselijk proces.
  4. Ontwikkeling kan worden beschreven in termen van stabiliteit en in termen van adaptie (aanpassing) aan wisselende contexten.
122
Q

Wat is de belangrijkste kennis die de ontwikkelingscognitieveneurowetenschap heeft voortgebracht?

A
  • De eerste 5 jaar zijn de hersenen zeer plastisch, maar het blijft plastisch (in mindere mate) gedurende de rest van het leven. - Identificatie van ervaringen die de hersenontwikkeling op verschillende leeftijden helpen of ondermijnen. - De hersengeralateerde oorsprong van leer- en gedragsstoornissen - Bijdragen aan het ontwikkelen van effectieve interventies.
123
Q

Wat zijn de belangrijke namen binnen etiologie?

A

Konrad Lorenz en Nikco Tinbergen

124
Q

Welk van de 3 type invloeden zorgt er in het bijzonder voor dat een levenspad uniek is?

A

De niet-normatieve invloeden

125
Q

Wat is een sensitieve periode?

A
  • De optimale tijd om bepaalde capaciteiten te verwerven.
  • Het individu is op dat moment bijzonder receptief voor omgevingsinvloeden.
  • Ontwikkeling kan ook nog later plaatsvinden, maar is dan wel veel moeilijker.
127
Q

In welke periode is bij vrouwen ostoporose een factor van belang bij het krimpen?

A

In zowel de middelbare leeftijd als bij ouderdom (vanaf 40 jaar).

128
Q

Gaat Piaget uit van een graduele of stapsgewijze benadering? Leg uit.

A

Piaget gaat uit van een stapsgewijze benadering. Kinderen gaan door 4 stadia die gekarakteriseerd worden door zich van elkaar onderscheidende manieren van denken.

129
Q

Wat is een gevoel van self-efficacy?

A

Het geloof dat de eigen vermogens en karakteristieken zullen helpen om succesvol te zijn.

130
Q

Waarom is sensitieve periode een betere omschrijving als kritieke periode bij de menselijke ontwikkeling?

A

Ondanks dat het op een latere periode veel moeilijker is om bepaalde aspecten, zoals taal, te leren, is het later wel mogelijk. Volgens de definitie van de kritieke periode kan dat niet. BIj een sensitieve periode wordt ervan uitgegaan dat er een bepaalde optimale tijd is om bepaalde capaciteiten te verwerven en dat het individu dan bijzonder receptief is voor omgevingsinvloeden. De grenzen daarvan zijn minder strikt en ontwikkeling kan ook nog later plaatsvinden, maar is dan wel veel moeilijker.

131
Q

Welke deel van Vygotsky’s theorie wordt door onderzoek gestaafd?

A

Mensen in alle culteren ontwikkelen sterke kanten die specifiek is voor hun cultuur.

132
Q

Wat streeft evolutionaire ontwikkelingspsychologie na?

A

Het begrijpen van de adaptieve waarde van soortbrede cognitieve, emotionele en sociale competenties en de verandering die deze competenties doormaken bij het ouder worden.

133
Q

Gaat Vygotsky’s theorie alleen over kinderen, of ook over volwassenen?

A

Het kan toegepast worden op alle leeftijden. Het centrale thema is dat culturen bepaalde taken selecturen voor hun leden. De sociale interactie waarmee die taken omgeven zijn leiden tot competenties die essentieel zijn voor succes in een bepaalde cultuur.

135
Q

Waar kun je baby boomers in onderverdelen?

A

Hippies en Yuppies

136
Q

Wat kenmerkt de baby boomer generatie?

A

Geboren na WO II in een toenemende optimistische en financieel stabiele wereld. Getuige van belangrijke sociale veranderingen, zoals, de vrouwen beweging, civiele rechten beweging, Vietnam vredes beweging etc. Toegenomen welvaart leidde tot toegenomen consumptie. Gekarakteriseerd door idealisme en competitie.

138
Q

Waarom waren de Baby Boomers met zoveel?

A
  • Vanwege de grote Depressie in de jaren dertig hebben veel mensen het huwelijk en ouderschap uitgesteld - Door het beëindigen van WO II stichten de teruggekomen soldaten een gezin. - Door de economische groei konden gezinnen groter worden en er meer kinderen, korter op elkaar geboren worden binnen een gezin. - Mensen trouwden jonger en ook deze jonge gezinnen werden vroeg ouders. - Na een oorlog wordt de wens om kinderen te krijgen vergroot. Het geeft hoop dat menselijk leven blijft voort bestaan ook na het verlies van zovele.
140
Q

Wat kenmerkt generatie Y?

A
  • Geboren in een wereld met toenemende inter-regionalen en inter-cummunity conflicten
  • Opkomst van digitale technologieën zoals email en sms
  • Optimistsich, comformabel met technologie, stijlbewust en trouw aan merken
141
Q

Door wie is generatie Z opgevoed?

A

Door generatie X

143
Q

Door wie werden de huissleutelkinderen opgevoed?

A

de VROEGE baby boomers

144
Q

Wat was voor Baby Boomers lastig op school?

A

Omdat ze met zovele waren, waren de klassen behoorlijk vol. Individuele erkenning was daardoor lastig om te krijgen.

145
Q

Over welke gebieden verzamelde Halle en Gesell informatie?

A

Fysieke prestaties, sociaal gedrag en persoonlijkheidskarakteristieken.

146
Q

Wat kun je zeggen over de cognitieve ontwikkeling tijdens de ouderdom (60-overlijden)

A

-Tot het 80e jaar is cognitieve achteruitgang minimaal. Door training en oefening kunnen cognitieve vaardigheden op peil blijven. - Het kortetermijngeheugen en herinneringen uit specifieke levensfasen kunnen vervagen. Andere delen van het geheugen blijven grotendeels inact.

147
Q

Hoe moet je “normatief” in bijvoorbeeld, normatief leeftijdsgebonden en normatief historische invloeden, zien?

A

Het heeft de betekenis van vaak voorkomend. Bij leeftijdsgebonden houdt het in dat deze ongeveer gelijktijdig voorkomen bij een aantal individuen in eenzelfde cultuur of subcultuur in dezelfde leeftijdsgroep. Bij historische invloeden betekend het dat de meeste leden van een generatie ermee te maken krijgen.

149
Q

Welke generatie zag een toename in interregionale en inter-community conflicten?

A

Generatie Y

150
Q

Wat kenmerkt kinderen die veerkrachtig blijken te zijn?

A

Een sterke verbinding met een competente, betrokke volwassenen.

151
Q

Welke perspectieven binnen de ontwikkelingspsychologie focussen op de context voor ontwikkeling?

A
  • Ethologie en evolutionaire ontwikkelingspsychologie - Vygotsky’s socioculturele theorie - Ecologische systeem theorie
152
Q

Welke generatie kreeg te maken met toegenomen welvaart en consumptie?

A

de Baby Boomers

153
Q

Waar zorgde Binet’s intelligentietest voor?

A
  • Succesvol voorspellen van schoolsucces - Interesse in individuele verschillen in ontwikkeling.
154
Q

Hoe keken ouders van Baby Boomers aan tegen hun kinderen?

A

Het meest langdurige voordeel van hun volwassen leven.

154
Q

Wat houdt het informatie processing perspectief in?

A

De “mind” kan net als een computer gezien worden als een symbool-manipulerend systeem waardoor informatie stroomt. Vanaf de input (informatie wordt aan de zintuigen gepresenteerd) wordt informatie gecodeerd, getransfeerdmeerd en georganiseerd wat tot een output (gedragsrespons) leidt.

156
Q

Wat kenmerkt generatie Z?

A
  • terrorisme en bezorgheid over het milieu
  • gebruik van gadgets en digitale technologie zoals internet en sociale media
  • Verstand van technologie
  • (via de viruele wereld) globaal verbonden,
  • flexibel en slim
  • tolerant ten opzichte van ander culturen.
157
Q

Wat kun je zeggen over de cognitieve ontwikkeling van de jongvolwassenheid (20-40 jaar)?

A

Het denken wordt flexibeler en subjectiever. Het is gericht op vaardig probleemoplossen.

Intelligentie wordt gebruikt voor langetermijndoelen als carrière, gezin en samenleving.

Belangrijke gebeurtenissen tijdens de jongvolwassenheid hebben mogelijk invloed op de cognitieve ontwikkeling.

158
Q

Wie wordt ook wel de voorvader van de ontwikkelingspsychologie genoemd?

A

Charles Darwin (1809-1882)

159
Q

Wat is het doel van het Id in Freuds theorie?

A

Het is de bron van basis biologische noden en wensen.

160
Q

Wat is kenmerkend voor de collectieve identiteit van Baby Boomers?

A

De zoektsoch naar persoonlijke betekenis, zelfuitdrukking en sociale verantwoordelijkheid.

161
Q

Waar richt de socioculturele theorie zich op?

A

Deze focused op hoe een culuur wordt overgredragen naar de volgende generatie.

163
Q

Wat houdt de operante conditionerings theorie in?

A

De frequentie van een gedrag kan toenemen door bekrachtigers (voedsel, prijzen, vriendelijke glimlach). Het kan afnemen door straf, zoals afkeuring en het afpakken van privileges.

164
Q

Wat doet ontwikkelingscognitieveneurowetenschapen?

A

Het onderzoeken van de relatie tussen veranderingen in de hersenen en de ontwikkeling van cogntieve processen en gedragspatronen.

165
Q

Wat zijn de kritiekpunten op de theorie van Piaget?

A
  • Hij onderschat de competentie van jonge kinderen. Wanneer de taken meer relevant zijn voor hun dagelijks leven komt hun begrip veel dichterbij die van oudere kinderen. - De uitvoering op typische Piagetaanse problemen kan verbeterd worden door training wat twijfel zaait of ontdekkend leren echt beter is als onderwezen worden door een volwassene. - Hij heeft onvoldoende aandacht voor sociale en culturele invloeden op de ontwikkeling. - Hij stelt ten onrechte dat er geen belangrijke cognitieve veranderingen plaatsvinden na de adolescentie.
167
Q

Wat is een theorie?

A

Een ordelijke, geïntegreerde groep van uitspraken die gedrag beschrijven, verklaren en voorspellen. Die wetenschappelijk geverifieerd kan worden.

169
Q

Welke generatie is sterk individualistisch en skeptisch ten opzichte van autoriteit

A

Generatie X/sleutelkinderen

170
Q

Uit welke psychosociale stadia bestaat het model van Erikson en met welke leeftijd en psychoseksuele stadia van Freud corresponderen die?

A

Basis vertrouwen vs wantrouwen => 0 - 1 jaar => Oraal Autonomie vs schaamte en twijfel => 1-3 jaar => Anaal Inititiatief vs schuldgevoel => 3-6 jaar => Fallisch Industrie vs inferieur => 6-11 jaar => Latent Identitijd vs rolverwarring => Adolescentie => Genetiaal Intimiteit vs isolatie => Vroege volwassenheid Generativiteit vs stagnatie => Midden volwassenheid Integriteit vs wanhoop => Late volwassenheid

171
Q

Wanneer ontstaat het Super-Ego?

A

Tussen de 3 en 6 jaar.

173
Q

Wat is multi-directionaal?

A

Zowel in tijd als domein is ontwikkling multi-directionaal. Iedere periode laat zowel groei als afname/verlies zien.

174
Q

Hoe wordt het Super-Ego gevormd?

A

Door interactie met de ouders die willen dat kinderen zich conformeren aan de waarden van de maatschappeij.

176
Q

Wat kun je zeggen over de sociale/persoonlijke ontwikkeling van de jongvolwassenheid (20-40 jaar)?

A
  • Het aangaan van intieme relaties wordt uiterst belangrijk. Volwassen relaties worden wellicht deels bepaald door de hechtingsstijl tijdens de kindertijd.
  • Huwelijk en kinderen (hoewel stressvol) leiden tot verdere ontwikkeling.
  • Dat kan op echtscheidingen uitlopen met nieuwe stress.
  • Identiteit is grotendeels gedefiniëerd in termen van werk.
177
Q

Wat zijn de belangrijkste kritieken op het behaviorisme en de sociaal leren theorie?

A
  • Een te starre houding op het belang van omgevingsinvloeden. De fysieke en sociale wereld van mensen bestaat uit meer dan alleen verklaard kan worden door onmiddelijke bekrachtiging, bestraffing en het nadoen van gedrag. - Een onderschatting van de bijdrage die mensen zelf kunnen hebben aan hun eigen ontwikkeling. (Alleen Bandura, die in zijn latere theorie ook het cognitieve meeneemt geeft daarmee mensen een actieve rol in hun eigen leerproces).
178
Q

Door wie werd generatie Y opgevoed?

A

de LATE baby boomers

179
Q

Wat zijn de stadia van Freuds psychoseksuele theorie en op welke leeftijdsperiode hebben deze betrekking?

A

Oraal => 0-1 jaar Anaal => 1-3 jaar Fallisch => 3-6 jaar Latent => 6-11 jaar Genitiaal => Adolescentie

180
Q

Wat zijn de verschillen in visie tussen levenslooppsychologie en klassieke ontwikkelingspsychologie over ontwikkelingsbepalende determinanten?

A

Klassieke ontwikkelingspsychologie stelt dat biologische rijpingsfactoren in de vroege levensfase in grote mate de verdere levensloop van de mens bepalen. De levenslooppsycholoog stelt dat ook na die vroege jaren er zich ontwikkelingen en veranderingen voordoen. Deze zijn eerder het gevolg van eerdere toevallige factoren of factoren uit de sociale, culturele en historisch context. Er ligt daardoor een groter accent op de onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid van natuurlijke ontwikkelingspatronen bij levenslooppsychologen. Discontinuïteit, interindividuele verschillen en verschillen in eindstadium worden als belangrijke kenmerken van de menselijke levensloop gezien. Klassieke ontwikkelingspsychologen hebben vooral interesse voor de algemene wetmatigheden in de (vroeg)menselijke ontwikkeling. Levenslooppsychologen hebben aandacht voor het bijzondere, het unieke van een individuele levensloop. Hij vraagt zich af hoe de algemene ontwikkelingspsychologische wetmatigheden samen met de verschillende sociale, culturele en historische invleoden de individuele levensgeschieddenis hebben vormgegeven.

181
Q

Waarom is de psychoanalystische theorie nu niet meer zo van belang?

A
  • Door de nadruk op de klinische gevalsstudie te houden en niet naar andere methoden te willen kijken raakte ze geïsoleerd. - Sommige psychoanalytische ideëen zijn zo vaag dat het erg moeilijk of zelfs onmogelijk is om ze empirisch te testen.
183
Q

Beschrijf het verloop van niet-normatieve invloeden gedurende de levensloop in de mate waarop deze meer en minder belangrijk zijn.

A

De invloed van niet-normatieve determinanten neemt lineair toe met de leeftijd om dan tijdens de ouderdom te stagneren.

184
Q

Wie was het meest invloedrijk voor de sociaal leer theorieën?

A

Albert Bandura

185
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen Erikson en Freud?

A

Volgens Erikson moet normale ontwikkeling begrepen worden in relatie tot de cultuur waartoe iemand behoort.

186
Q

Hoe verzamelde Piaget zijn onderzoeksdata?

A
  • Door zijn eigen 3 kinderen zorgvoldig te observen en alledaagse problemen aan te bieden. - Een aanpassing van de klinische methode van de analytische tot een klinisch intervieuw om het denken in de kindertijd en adolescentie te onderzoeken.
187
Q

Welke generatie is geboren tussen 1980 en 2000?

A

Generatie Y

188
Q

Welke generatie had te maken met economische onzekerheid?

A

Generatie X

189
Q

Welke theorie hechte voor het eerst belang aan de ouder-kind relatie voor de ontwikkeling?

A

De psychoseksuele theorie van Freud.

190
Q

Wanneer ontstaat het Ego?

A

In de vroege kindertijd.

191
Q

Hoe verklaren omgevingstheoretische de invloed van vreoge (negatieve) ervaringen.

A

Je komt ze nooit helemaal te boven en ze blijven van invloed gedurende je hele leven.

192
Q

Is ontwikkeling dynamisch of statisch?

A

Dynamisch. Het is een altijd doorgaand proces van conceptie tot de dood. Gevormd door een complex netwerk van biologische, psychologische en sociale invloeden.

193
Q

Wat houdt de normatieve benadering in?

A

Metingen van gedrag van grote groepen individueën zijn verzameld om leeftijdsgebonden gemiddelden te berekenen die typsiche ontwikkeling representeren.

194
Q

Welke ongewenste gewoonten en gedrag komt voor bij een stagnatie in de anale fase?

A

Zowel extreem orderlijk en smetvrees als chaotisch en vies komen voor.

195
Q

Wat is ontwikkelingswetenschap?

A

De studie die gewijd is aan het begrijpen van de constanten en veranderingen gedurende de levensloop. Het gaat om het identificeren van de factoren die constantheid en transformatie van mensen beïnvloeden, van conceptie tot de dood.

196
Q

De culturele context van ontwikkeling wordt steeds meer meegemen. Hoe?

A
  • Door culturen te vergelijken
  • Door ethinische groepen binnen culturen te vergelijken
  • Door de invloed van cultureel specefieke gebruiken en overtuigingen te onderzoeken
197
Q

Wat is de verklaring van de evolutionare psychologen voor de lange kindertijd bij mensen?

A

Zowel de grote hersenen

als de lange kindertijd

zijn nodig om zich voldoende aan te leren passen aan een toenemende complexe omgeving.

198
Q

Wanneer resultaten van een studie worden geïnterpreteerd, welke externe factoren worden dan meegenomen?

A

Relevantie theorieën en eerder onderzoek.

199
Q

Welke leeftijdsperiode heeft een superieure impact op de levensloop?

A

Géén enkele. In iedere periode vinden veranderingen plaats in het fysieke, cognitieve en emotiotionele/sociale domein.

200
Q

Hoe wordt generatie Z ook wel genoemd?

A

Digital Natives

201
Q

Wat is de onderzoeksmethode?

A

De benadering om de hypothese te onderzoeken.

Bijvoorbeeld vragenlijsten of interviews.

202
Q

Hoe zagen Hall en Gesell ontwikkeling?

A

Als een rijpingsproces; een genetisch bepaalde serie van gebeurtenissen die zich automatisch ontvouwen zoals een bloem.

203
Q

Wat zijn niet-normatieve invloeden

A

Biologische en sociale omgevingsinvloeden die sterk persoonsgebonden zijn en niet in het algemeen van toepassing op een bepaalde leeftijdsgroep of bepaald historsich tijdsvak. Het zijn met name deze factoren die elk levenspad uniek maken. Ze laten zich vaak onverwacht gelden en kunnen het leven van een individu soms een heel ander verloop geven. Bijvoorbeeld ongevallen, schieding, winnen van de hoofdprijs in de loterij.

204
Q

Wat zijn de kenmerken van generatie Alpha?

A
  • ter wereld gekomen in een tijdperk van wereldwijde economische crisis: materialisme en consumptiedrang vieren tegelijkertijd hoogtij.
  • een ongeziene vrijheid aan keuzemogelijkheden: sterk gefaciliteerd door de zich ontwikkelende technologieën en de sociale mobiliteit.
    • zelfs de ‘sky’ lijkt voor deze generatie niet meer de ‘limit’ te zijn.