thema 2, deel 3 Flashcards

de atmosfeer

1
Q

5 sferen in de atmosfeer
+ hoogte

A
  • troposfeer ( 0-10 km)
  • stratosfeer (10-50 km)
  • mesosfeer (50-85 km)
  • thermosfeer + ionosfeer (85-500 km)
  • exosfeer (500- 100 000 km)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

temperatuur in alle sferen

A

troposfeer: 15°C tot -55°C
stratosfeer: -55°C tot 0°C
mesosfeer: 0°C tot -90°C
thermosfeer + ionosfeer: -90°C tot 2000°C
exosfeer: niet van toepassing (def. van temp. is niet geldig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken troposfeer

A
  • weersfeer
  • leefbaar
  • 21% zuurstof, 78% stikstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken stratosfeer

A
  • ozonlaag (15-25km)
  • omzetten UV naar warmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken mesosfeer

A
  • weinig zuurstof
  • meteoren regens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kenmerken thermosfeer (+ionosfeer)

A
  • warmst
  • ionosfeer met poollicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kenmerken exosfeer

A

overgang ruimte:
- zeer ijle lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de dampkring word onderverdeelt in verschillende…

A
  • sferen
  • pauzes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de temperatuur in een sfeer…

A

stijgt / daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de temparatuur in een pauze…

A

blijft constant hoog of laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een isotherm

A

de temperatuur blijft constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gemiddelde luchtdruk op zeeniveau?

A

1013 hPa (hectopascal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe verandert de luchtdruk met de hoogte?
+ waarom?

A

luchtdruk neemt af met hoogte
- atmosfeer erboven neemt af in dikte -> drukt minder door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe word ozon gevormd?

A
  • UV stralen splitsen O2 moleculen -> O
  • als O botst met O2 -> O3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer zomersmog?

A

bij zonnige dagen teveel ozon in de lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer wintersmog?

A

stoffen van verkeer / industrie blijven hangen tijdens de winter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kan ozon ook worden afgebroken (hoe)

A

ja, UV straling splitst O3 in O en O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat tast de ozon laag aan?

A

CFK’s
( chloor, fluor, koolstof verbinding )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waar bevind zich het grootste gat in de ozonlaag?

A

in Antarctica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom spreken we over het bedreigend en beschermend ozon?

A

te veel ozon
- ademhalingsschade
- mogelijks oogziekten

te weinig ozon
- meer inkomende zonnestralen
- meer kans op huidkanker (melanoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gevolg tekort aan stratosferisch ozon?

A

minder bescherming tegen schadelijke UV straling
-> huidkanker (melanoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ander woord huidkanker

A

melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer spreken we van smog?

A
  • smoke + fog
  • als de lucht sterk verontreinigd is door minstend 1 van de volgende stoffen:
    1) ozon (O3)
    2) fijn stof (PM10)
    3) zwaveldioxide (SO2)
    4) stikstofdioxide (NO2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waar ligt de bedreigende ozon?
hoeveel % van de totale ozon?

A

troposfeer
10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waar ligt de beschermende ozon?
hoeveel % van totale ozon?

A

stratosfeer
90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

N2
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • 78% van de aardse atmosfeer
  • noodzakelijk voor plantengroei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

stofdeeltjes
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • verstrooien veel zonlicht- vormen condensatiekernen nodig voor wolkenvorming
  • afkomstig van winderosie, vulkanisme en verbranding van meteorïden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

C02
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • houd de temperatuur vast - broeikaseffect
  • gebruikt door planten voor fotosynthese - verhoogd door ontbossing, verbranding van fossiele brandstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

O3
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • absorbeert UV straling van de zon
  • vernietigd door CFK’s (stratosfeer) - reageert met luchtvervuiling (troposfeer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

waterdamp
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • wolkenvorming en neerslag - reflecteert veel zonlicht in de vorm van ijs
  • wordt soms opgeslagen als sneeuw en ijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

zwaveldioxide en methaan
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • veroorzaakt zure regen
  • industrie, verkeer en elektriciteitscentrales
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

02
- weer en klimaat
- functies oorsprong

A
  • belangrijkste gas van de atmosfeer (ademhaling)
  • komt vrij door fotosynthese - vermindert door ontbossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

belangrijkste feiten over de aartse atmosfeer:

A
  • leverancier van zuurstof en andere belangrijke gassen
  • bepaalt weer en klimaat op aarde
  • maakt het leven op aarde mogelijk door:
    1) bescherming meteorietinslagen
    2) natuurlijk broeikaseffect (temp aarde gem = 15°C)
    3) bescherming UV stralen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

besluit aardse atmosfeer:

A

de atmosfeer fungeert als zuurstofleverancier en schild

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoe word onze aarde verwarmd?
(stappen)

A

1) zonne energie bereikt ons
2) weggereflecteerd door
- gassen in de atmosfeer
- wolken en stof
- reflectie op her aardoppervlak
3) geabsorbeerd door
- aardoppervlak
- broeikasgassen
- wolken
4) kaatst straling terug in vorm van infrarode straling
5) groot gedeelte word terug naar de aarde gekaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is het broeikaseffect

A

infrarode straling word terug uitgestraald naar de aarde via gassen in de atmosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

belangrijkste broeikasgassen:

A
  • waterdamp (H2O)
  • koolstofdioxide (CO2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

visuele beelden (van de aarde) geven info over:

A
  • reflectie en absorptie van zonlicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

infrarode beelden (van de aarde) geven info over:

A
  • temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

kan de mens de stralingsbalans verstoren?

A

ja, door:
- samenstellingen in de atmosfeer te wijzigen
- aardoppervlak te wijzigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

2 soorten broeikaseffect

A
  • natuurlijk broeikaseffect
  • versterkt broeikaseffect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

leg het natuurlijk broeikaseffect uit:

A
  • broeikasgassen werken als serre
  • laten zonlicht door
  • houd de warmte ‘gevangen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

de broeikasgassen: (5)

A
  • waterdamp
  • koolstofdioxide
  • methaan
  • distikstofoxide
  • ozon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

leg het versterkte broeikaseffect uit:

A
  • meer broeikasgassen in atmosfeer
  • houden extra warmte vast -> temp. stijgt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

activiteiten die het broeikaseffect versterken:

A
  • gebruik van fossiele brandstoffen in fabrieken, energiecentrales…
  • ontbossing
  • we houden veel dieren voor vlees en zuivel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

koudste plek op aarde

A

de zuidpool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

warmste plek op aarde?

A

Death Valley, USA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoe dichter een plaats bij de zee gelegen is (maritiem)…
hoe verder een plaats van de zee gelegen is (continentaal)…

A

… hoe gematigder het verschil in zomer en winter temperatuur
… hoe groter het verschil tussen zomer en winter temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

waarom speelt de invalshoek van zonnestralen een rol in temperatuur (2 redenen)

A

1) hoe schuiner de invalshoek, hoe groter het opp. dat word beschenen door eenzelfde stralenbundel-> kouder

2) bolvorm-> afstand van lichtstralen= langer
-> kouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat is luchtdruk?

A

het gewicht van lucht per m2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat verklaart het verschil in temperatuur van seizoen to seizoen?

A

door de aardrevolutie verandert de culuminatiehoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

waarom is het kouder in de bergen?

A
  • meer afstand van warmtebron
  • ijlere lucht warmt trager op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

ander woord voor
- zeeklimaat
- landklimaat

A
  • maritiem klimaat
  • continentaal klimaat
49
Q

andere woorden voor hogedrukgebied:

A
  • maxima
  • anticyclonen
50
Q

andere woorden voor lagedrukgebied

A
  • minima
  • cyclonen
  • depressies
51
Q

wat doet winden ontstaan?

A

verschillen in luchtdruk

52
Q

lucht gaat van … drukgebieden naar … drukgebieden

A

van hoge naar lage drukgebieden

53
Q

leg de luchtcirculatiecel uit (fases)

A

fase 1)
luchtdruk warmt sneller op op plaats B
-> volume neemt toe

fase 2)
hogere luchtlagen: drukevenwicht tussen warme B (overdruk) en koude A (onderdruk)
op hoge hoogte vloeit lucht van warm (B) naar koud (A)

fase 3)
daardoor is er een grotere druk in gebied A (hogedrukgebied) en een kleinere druk in gebied B (lagedrukgebied)
-> luchtverplaatsing van A naar B (wind)

54
Q

door welk effect word de wind omgebogen?

A

door het corioliseffect

55
Q

leg de verplaatsing van lucht in het NH en ZH uit

A

NH: stormen (lagedrukgebied) draaien in tegenwijzersin
- van H naar L afbuiging naar rechts

ZH: stormen (lagedrukgebied) draaien in wijzersin
- van H naar L afbuiging naar links

56
Q

wat ondervind er ook een afwijking omwille van het corioliseffect?

A

de oceaanstromingen

57
Q

how word de hoeveelheid waterdamp die in de lucht aanwezig is genoemd?

A

absolute vochtigheid

58
Q

verband tussen temperatuur en max hoeveelheid waterdamp

A
  • exponentieel verband
  • hoe warmer de lucht, hoe meer waterdamp die kan bevatten
59
Q

wanneer vinde er condensatie plaats in de luchtlagen

A
  • lucht koelt af voorbij het dauwpunt
  • bij aanhoudende verdamping
60
Q

3 voorwaarden wolkenvorming

A

1) consdensatiekernen in de troposfeer
2) waterdamp in de troposfeer (H2O)
3) afkoeling van vochtige lucht

61
Q

nimbo betekenis

A
  • neerslag
62
Q

cumulus betekenis

A
  • gestapeld
63
Q

stratus betekenis

A
  • gelaagd
64
Q

alto betekenis

A
  • hoog
65
Q

cirrus

A
  • krullen van het haar
66
Q

alle hoge wolken

A
  • cirrostratus
  • cirrocumulus
  • cirrus
67
Q

alle middelhoge wolken

A
  • altostratus
  • altocumulus
68
Q

lage wolken

A
  • stratus
  • stratocummulus
  • nimbostratus
69
Q

wolken met verticale ontwikkeling

A
  • cumulonimbus
  • cumulus
70
Q

wat zijn condensatiekernen

A

kleine stofdeeltjes/ zoutkristalletjes waarop waterdruppeltjes (ijskristallen) zich vastzetten

71
Q

wanneer krijg je mist

A

waterdroppels gaan op condensatiekernen bij de grond

72
Q

het weer in een hogedrukgebied en lagedrukgebied

A

hoog = mooi weer
laag = slecht weer

73
Q

benaming van de lagedrukgordel aan de evenaar

A

intertropische convergentiezone

74
Q

beschrijg drukgebieden op de aarde

A
  • hoog (noordpool)
  • laag
  • hoog
  • laag (midden)
  • hoog
  • laag
  • hoog (zuidpool)
75
Q

3 luchtcirculatiecellen van N naar evenaar

A
  • Polaire cel
  • Ferrel cel
  • Hadley cel
76
Q

drukgordels bestaan uit

A

drukkernen

77
Q

de intertropische convergentiezone ligt niet altijd pal op de evenaar omwille van:

A

de verschuiving van de zenitale zonnestand met de seizoenen

78
Q

in juli verschuift de ITC naar het…
in januari verschuift de ITC naar het…

A

juli = noorden
januari = zuiden

79
Q

veel regen ter hoogte van de evenaar benaming

A

zenitale regens

80
Q

vochtige lucht vanuit de zee in Zuid-Oost Azie

A

de moesson winden

81
Q

druk rond de keerkringen:
-> zorgt voor … lucht

A
  • hoge druk
  • dalende droge lucht
82
Q

3 grote klimaten
+ kenmerken

A

Polaire/ koude klimaten
- boven poolcirkels
- schuine zoninval -> weinig opwarming

gematigde klimaten
- tussen poolcirkels en keerkringen
- N europa is natter dan Z europa

warme klimaten = de tropische zone
- tussen de keerkringen
- loodrechte zoninval
- passaten & moessonwinden

83
Q

de verschillen in neerslag zijn een gevolg van…

A

de ligging van de drukgebieden
( laag = regen )

84
Q

klimaat word bepaald door:

A

meteorologische parameters zoals:
- temperatuur
- vochtigheid
- druk
- wind
- neerslag

85
Q

waar worden de meeste metingen gedaan in Belgie?
+ 2 andere

A

KMI
Koninklijk Meteorologische Instituut
- waarbalon, weersatelieten

86
Q

3 symbolen op weerkaart:

A

Hoge druk = H
Lage druk= L
witte lijn = isobaren (lijnen van gelijke druk)

87
Q

3 soorten FRONTEN op een weerkaart

A
  • blauwe lijn (driehoekjes) = koude front
  • rode lijn (rode halve cirkels = warmtefront
  • paarse lijn (driehoek en cirkel) = occlusiefront
88
Q

halve cirkels en driehoekjes geven … aan van de fronten

A

de richting waarin ze zich voortbewegen

89
Q

een isobaar

A

een lijn die alle plaatsen met dezelfde luchtdrukwaarde verbind

90
Q

een maximum

A

plaats met hoogste luchtdrukwaarde in een hogedrukgebied
(anticycloon)

91
Q

een minimum

A

plaats met laagste luchtdrukwaarde in lagedrukgebied
( cycloon, depressie )

92
Q

wind

A

luchtverplaatsing van H naar L

93
Q

front / storing

A

zone waar koude en warme lucht met elkaar botsen

94
Q

hoe ontstaat een occlusiefront

A

als koufronten warmtefronten inhalen

95
Q

fronten worden gekenmerkt door:

A

bewolking / regen

96
Q

in luchtsoorten en wind, waarvoor staat:
- m
- c
- PL
- AL
- TL

A

m= maritiem
c= continentaal
PL= polaire lucht
AL= arctische lucht
TL= tropische lucht

97
Q

maritieme lucht is

A

vochtig

98
Q

continentale lucht is

A

droog

99
Q

polaire en arctische lucht is

A

koud

100
Q

tropische lucht is

A

warm

101
Q

waarom is maritieme lucht vochtig?

A

het neemt voortdurend waterdamp op door verdamping van het zeeoppervlak

102
Q

waarom is continentale lucht droog?

A

het komt van land waar er weinig verdamping van water is

103
Q

west- europa situeert zich in een zone waar… botst met…

A

warme lucht uit de subtropen botst met koude lucht uit de polen

104
Q

botsingszones tussen warme en koude lucht creëren een…

A

frontale depressie

105
Q

5 stappen van botsing warme en koude lucht:

A

1) koude en warme lucht stromen naast elkaar
2) door wrijving ontstaat er een knik
-> koude lucht onder warme lucht
3) begin van de draaikolk/ depressie ontstaat
4) depressie = compleet,
- lagere luchtdruk
- koufront haalt het warmtefront in
- warme sector word kleiner
5) koufront heeft warmtefront ingehaald
- occlusiefront
- wind rond lagedrukgebied = tegenwijzersin

106
Q

hoe noem je het stuk tussen het warme en kou front?

A

de warme sector

107
Q

wat is het occlusiepunt?

A

waar het koufront het warmtefront inhaalt

108
Q

waar valt het meeste regen?

A

occlusiepunt

109
Q

als een frontale depressie over belgie trekt, zal … ons eerst bereiken

A

het warmtefront

110
Q

lagedrukgebieden met bijhorende fronten veroorzaken:

A

onstabiel, wisselvallig weer

111
Q

lagedrukgebieden bevinden zich op…

A

onze gematigde breedten (60°)

112
Q

lagedrukgebieden bewegen meestal… over Europa

A

van west naar oost

113
Q

de doortocht van fronten gaat gepaard met…

A
  • grotere windsnelheden
  • bewolking
  • neerslag
114
Q

waarom is er meestal droog weer bij hoge druk?

A

grote gewicht lucht
-> niet snel verplaatsen
-> stabiele weerstoestand

115
Q

waarom verergert een hogedrukgebied vaak de luchtvervuiling?

A
  • de dalende lucht verhindert dat de vervuilde lucht opstijgt
116
Q

wat is een temperatuursinversie?

A

door een warme luchtlaag die werkt als deksel
- koude lucht stijgt niet
- uitlaatgassen blijven in onderste lagen hangen (smog)

117
Q

waarom zijn de koudste nachten nachten zonder wolken?

A

wolken houden de warmte die de aarde uitstraalt tegen / kaatsen het terug

118
Q

hogedrukgebieden veroorzaken:

A

stabiel, zonnig weer

119
Q

waarom blijven hogedrukgebieden een lange tijd boven ons hoofd hangen?

A

door de lage windsnelheden

120
Q

nadelen van hogedruk:

A
  • mist
  • luchtvervuiling
121
Q

hogedrukgebieden bevinden zich voornamelijk in de…

A

subtropen (40°)

122
Q

voor welke gegevens zorgen satelietmetingen?

A
  • communicatie: radio, internet, TV
  • observatie: bosbranden, ijskappen
  • onderzoek: ruimte
  • navigatie
  • etc.
123
Q

satelieten die op een vast punt tenopzichte van de aarde staan

A

geostationaire satelieten

124
Q

satelieten die een cirkelvormige baan om de polen beschrijven:

A

polaire satelieten

125
Q

de polaire satelieten zijn vooral geschikt voor:

A
  • details
  • de poolstreken in beeld brengen