Thema 2 : Boodschappen doen Flashcards
ander
other
de appel (appels)
the apple
de banaan (bananen)
the banana
bijna
almost
de boodschappen
the groceries
doen
to do
dus
so
het eten
the food
het fruit
the fruit
de groente
the vegetable
de kip
the chicken
kopen
to buy
de list
the list
het lijstje
the small list
men
to make
de markt
the market
meer
more
of
or
praten
to talk
de rijst
the rice
de supermarkt
the supermarket
thuis
at home
de tomaat (tomaten)
the tomato
de vis
the fish
het vlees
the meat
we
we
de wortel (wortels)
the carrot
de aardappel
the potato
de aardappels
the potatoes
alsjeblieft
please (informal)
alstublieft
please (formal)
anders
else
daag
bye
dan
then
het ei
the egg
de eieren
the eggs
fijn
nice
goed
good
de gram
the gram
hoeveel
how much
iets
something
jammer
too bad
de kaas
the cheese
kijken
to look
de kilo
the kilo
mevrouw
madam
mogen
to be allowed to (to may)
nee
no
pinnen
pay by card
de verkoper
the seller
voor
for
zeggen
to say
altijd
always
de bakker
the baker
het brood
the bread
de buurt
the neighbourhood
dinsdag
Tuesday
duur
expensive
goedkoop
cheap
halen
to get
hier
here
horen
listen
kennen
to know
meestal
usually
demiddag
the afternoon
natuurlijk
of course
de ochtend
the morning
soms
sometimes
de straat
the street
veel
many
ver
far
vers
fresh
vragen
to ask
wanner
when
wel
well (on the other hand)
welk
which
zaterdag
Saturday
zien
to see
de chips
the potato chips
denken
to think
dicht
closed
fietsen
to ride a bike
half
half
het internet
the internet
de keuken
the kitchen
laat
late
leeg
empty
liggen
to lie (sleeping lie)
maandag
Monday
open
open
de openingstijden
the opening hours
`s avonds
in the evening
`s middags
in the afternoon
`s morgens
in the morning
`s nachts
at night
`s ochtends
in the morning (early)
snel
fast
tot
until
uur
o`clock
weten
to know
de zak
the bag
