thema 2 Flashcards

1
Q

door wie is de tree of life samengesteld?

A

Carl Woese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke drie domeinen bevat de tree of life?

A
  • bacteriën
  • archaea
  • eukaryoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorkomen bacteriën

A

bomen, darmen, huid,..

-> overal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grootte en bouw bacteriën

A

1 tot 10 µm, eencellig, prokaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voeding bacteriën

A

auto - en heterotrofen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorkomen archaea

A

bodem, darmen, oceanen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

grootte en bouw archaea

A

1 tot 10 µm, ééncellig, prokaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voeding archaea

A

auto - en heterotrofen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorkomen eukaryoten

A

dieren, planten en fungi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

grootte en bouw eukaryoten

A

12 tot > µm, één -of meercellig, eukaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voeding eukaryoten

A

auto -en heterotroof (rijk dieren + fungi)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerk prokaryoot

A

geen kernmembraan rond het DNA aanwezig -> los in plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerk autotroof

A

maakt zelf voedsel aan -> rijk planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kenmerk heterotroof

A

andere organismen nodig om zich te voeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

auto/heterotroof? rijk planten

A

autotroof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

auto/heterotroof? rijk dieren

A

heterotroof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

auto/heterotroof? rijk fungi

A

heterotroof

18
Q

kenmerk archea

A

andere samenstelling van celmembraan dan de bacteriën

19
Q

kenmerk eukaryoot

A

er is een kenmembraan rond het erfelijk materiaal aanwezig

20
Q

classificeren

A

rangschikken en ordenen van zaken volgens bepaalde kenmerken of criteria

21
Q

volgorde classificatieniveaus

A
  • domein
  • rijk
  • stam
  • klasse
  • orde
  • familie
  • geslacht
  • soort
  • ras (ondersoort)
22
Q

domeinen gerangschikt van OUD naar JONG

A

bacteriën - archaea - eukaryoten

23
Q

op welk vlak verschillen dieren van fungi?

A

dieren hebben geen celwand, fungi wel

24
Q

welke domeinen bevatten een celwand?

A

archaea en bacteriën

25
wat bevat de celbouw van de fungi?
- celwand - celmembraan - cytoplasma - kern met kernmembraan - DNA
25
wat bevat de celbouw van de dieren?
- celmembraan - cytoplasma - kern met kernmembraan - DNA
26
wat bevat de celbouw van planten?
- celwand - celmembraan - cytoplasma - kern met kernmembraan - DNA - bladgroenkorrels
27
wat bevat de celbouw van bacteriën?
- celwand - celmembraan - celplasma - DNA
28
op welk vlak verschilt archaea van bacteriën?
andere chemische samenstelling van het celmembraan
29
bevat een prokaryote cel een celkern?
nee
30
bevat een eukaryote cel een celkern?
ja
31
cyclus van virussen stap 1
het virus benaderd de gastheercel
32
cyclus van virussen stap 2
- virus hecht zich vast aan gastheercel | - virus spuit viraal DNA in gastheercel
33
cyclus van virussen stap 3
viraal DNA zit in gastheercel (cytoplasma)
34
cyclus van virussen stap 4
viraal DNA mengt zich met gastheer DNA in kern van gastheercel
35
cyclus van virussen stap 5
gastheercel maakt nieuwe virussen aan en barst open
36
voorbeeld virussen
- griep - covid - hiv-virus
37
zijn virussen levende wezens?
nee
38
waarom zijn virussen geen levende wezens?
- geen eigen stofwisseling - gastheer nodig voor voortplanting - bevat geen cellen
39
hoe kan je besmet geraken met een virus?
hoesten, handdruk, praten
40
behandeling virus?
geen antibiotica, uitzieken, vaccination