Thema 1 - Basisconcepten Flashcards

1
Q

Waarom wordt wetenschap beoefend?

A

Methode om te leren over de realiteit.
Menselijke ideeën over de realiteit zijn vaak verstoord door ons geheugen en informatieverwerking, de wetenschap biedt systematische methodes van informatieverzameling en verwerking om de realiteit in kaart te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de empirische onderzoekscyclus? Uit welke fases bestaat ze?

A

Empirisch onderzoek is onderzoek waarbij data worden verzameld.
Het systematisch proces van wetenschappelijk onderzoek bestaat uit 5 fases:
1. Onderzoeksvraag formuleren
2. Studie ontwerpen
3. Data verzamelen
4. Data analyseren
5. Rapporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn dubieuze onderzoekspraktijken?

A

Het fingeren of falsificeren van data is een groot vergrijp. Bij dubieuze onderzoekspraktijken gaat het meestal om kleinere zaken zoals:
* Het selectief rapporteren van variabelen of condities in een studie.
* Flexibiliteit bij de data-analyse: op basis van de uitkomsten van de data-analyse besluiten om wel of niet een extra variabele in de analyse te betrekken of om bepaalde afwijkende scores wel of niet in de dataset te laten.
* Selectiviteit of flexibiliteit bij het opstellen van de hypotheses: op basis van de uitkomsten van het onderzoek bepaalde hypotheses achterwege laten of achteraf aanpassen zodat deze beter aansluiten bij de gevonden resultaten.
* flexibiliteit bij de dataverzameling: op basis van de resultaten besluiten om extra data te verzamelen – omdat voorlopige data-analyse nog niet de gewenste effecten laat zien – of juist eerder te stoppen met de dataverzameling – omdat voorlopige data-analyse al het gewenste effect laat zien.

–> een probleem van veel dubieuze onderzoekspraktijken is dat de fasen van de empirische onderzoekscyclus te flexibel worden opgevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Preregistratie

A

Het vastleggen van
- de onderzoeksvraag
- de onderzoeksopzet
- de methode van dataverzameling en -analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Full disclosure

A

Er wordt volledige openheid gegeven over het onderzoeksproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan publication bias ertoe leiden dat een deel van het psychologisch en onderwijskundig onderzoek niet goed repliceerbaar is?

A

Publication bias = het fenomeen dat het gemakkelijker is om onderzoek te publiceren dat WEL een effect laat zien, dan onderzoek dat GEEN effect laat zien.
Oorzaak: Journals vinden onderzoek dat effecten aantoont interessanter om te publiceren dan onderzoek dat geen effecten laat zien. –> Onderzoekers zijn zich hiervan bewust en zijn vervolgens geneigd om artikelen die geen effecten laten zien niet eens op te sturen naar een tijdschrift ter publicatie.

Publication bias wordt ook wel het file-drawer-probleem genoemd omdat onderzoek dat geen effecten laat zien in de kast blijft liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kunnen dubieuze onderzoekspraktijken ertoe leiden dat een deel van het psychologisch en onderwijskundig onderzoek niet goed repliceerbaar is?

A

Bij dubieuze onderzoekspraktijken beïnvloeden de gewenste uitkomsten van het onderzoek (al dan niet bewust), de methode, analyse en rapportage van het onderzoek.
–> Door deze flexibiliteit en/of selectiviteit zal het onderzoek vaker in een effect (van het een of ander) resulteren.

Bij replicatieonderzoek, waarbij voorafgaand aan de replicatiepoging duidelijk wordt vastgelegd hoe het onderzoek zal worden opgezet en hoe dit zal worden geanalyseerd, wordt deze flexibiliteit en selectiviteit in methode, analyse en rapportage van het onderzoek tegengegaan. –> Regelmatig zal dan blijken dat het originele onderzoek niet gerepliceerd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn variabelen en welke functies kunnen ze hebben?

A

Iets dat kan worden gewijzigd of gevarieerd, zoals een kenmerk of waarde.

Door systematisch variabelen te variëren en het effect op andere variabelen te meten, kan men bepalen of veranderingen in de ene leiden tot veranderingen in de andere variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn constructen?

A

Psychologische variabele, een theoretisch begrip dat niet direct observeerbaar is, zoals bvb attitude tov milieu, betrokkenheid, intelligentie.

Om constructen te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van operationalisaties om werkelijkheid en construct met elkaar te verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn operationalisaties?

A

Operationalisaties van een variabele maken het construct concreet en tastbaar. Ze vormen de vertaling van de definitie van een construct naar een meetinstrument of een manipulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn meetinstrumenten?

A

De bedoeling van een meetinstrument is om op consistente wijze een variabele (zoals de mate van extraversie of neiging tot nadenken) te kwantificeren, oftewel te representeren in een datareeks van getallen. Het is hierbij uitdrukkelijk niet de bedoeling dat er iets wordt beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn meetwaarden?

A

De mogelijke waarden die behaald kunnen worden bij een operationalisatie.

De resulterende datapunten (bijvoorbeeld getallen) worden geregistreerd. Zo’n reeks datapunten (datareeks) afkomstig van hetzelfde meetinstrument wordt een variabele genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn manipulaties?

A

Door het manipuleren van variabelen in (quasi-)experimenteel onderzoek kan onderzocht worden of er een causaal verband bestaat tussen twee variabelen, oftewel, of een verandering in de ene variabele een verandering in de andere variabele veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een meetmodel?

A

Een meetmodel visualiseert hoe een variabele via stimuli of items wordt geoperationaliseerd.
* De variabelen of constructen worden weergegeven in ovalen.
* De stimuli of items die het construct operationaliseren (bijvoorbeeld de vragen op een vragenlijst) vormen de indicatoren die in rechthoeken worden weergegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een reflectief meetmodel?

A

In een reflectief meetmodel lopen er lijnen van het construct (= delatente variabele) naar de indicatoren.
De richting van de pijl is hier belangrijk:
* Als de pijl van het construct naar de indicatoren loopt: het construct (bijvoorbeeld mate van neiging tot nadenken) bepaalt hoe op de indicatoren wordt gescoord (antwoorden op de Need for Cognition Scale).
* Als de pijl van de indicator naar het construct loopt: de stimulus wordt aangeboden om het construct te beïnvloeden (manipulatie).

Bij manipulaties worden deelnemers vaak aan slechts één stimulus blootgesteld, in tegenstelling tot meetinstrumenten die vaak uit meerdere items bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

De mate waarin een meting bij herhaling telkens hetzelfde resultaat oplevert. Hoe meer de 2de meting afwijkt, hoe minder betrouwbaar het meetinstrument.

17
Q

Wat is een meetfout?

A

Externe factoren die de uitkomst van een meting beïnvloeden.

Dit is complementair aan betrouwbaarheid: Naarmate er minder meetfout is, is een meting betrouwbaarder, en vice versa.

18
Q

Wat is validiteit?

A

Validiteit of geldigheid is de mate waarin een test meet wat deze zou moeten meten.
Bij het onderzoeken van de validiteit wordt gekeken naar de mate waarin de resultaten van een test en het te meten verschijnsel met elkaar overeenkomen.

19
Q

Wat zijn de 2 benaderingen om te
bepalen of meetinstrument valide is?

A
  1. Causale opvatting van validiteit: het construct bestaat én de verschillen tussen (of binnen) mensen op het construct leiden tot verschillende uitkomsten.
    Bij de causale opvatting van validiteit wordt er vanuit gegaan dat je pas goed kunt nagaan of een meetinstrument valide is, als je weet hoe een meetinstrument werkt, dus als je weet welke processen worden aangesproken die uiteindelijk in een bepaalde testscore resulteren.
  2. Constructvaliditeit: er wordt gekeken in hoeverre interpretaties van testscores ondersteund worden door theorie en empirisch bewijs voor het gebruik van een test.
    Binnen de opvatting van constructvaliditeit wordt voorbijgegaan aan de vraag of het construct (dat het meetinstrument zou moeten meten) überhaupt bestaat. Ook wordt niet uitgezocht hoe het meetinstrument werkt, dus de manier waarop verschillen tussen mensen in het construct zouden leiden tot verschillende scores op het meetinstrument.
20
Q

Wat zijn de voor en nadelen van constructvalidering?

A

Voordeel constructvalidering: validiteit relatief makkelijk te onderzoeken. Voldoende om deelnemers een aantal andere meetinstrumenten voor te leggen en de samenhang tussen de scores
op deze meetinstrumenten en het meetinstrument van interesse te bepalen.

Nadeel constructvalidering: deze samenhang met andere testscores of uitkomstmaten biedt geen inzicht in of het meetinstrument daadwerkelijk het construct meet dat het zou moeten meten.
Als je wilt weten of een meetinstrument het construct van interesse meet, is toch de causale opvatting van validiteit nodig, waarbij wordt uitgezocht hoe een meetinstrument werkt.

21
Q

Wat zijn voorbeelden van andere soorten validiteit?

A
  • Indruksvaliditeit/face validity: De mate waarin het meetinstrument de indruk geeft te meten wat het zou moeten meten na bestudering van het meetinstrument door een leek of iemand uit het vakgebied.
  • Criteriumvaliditeiti/criterion validity: De mate waarin de uitkomsten van het meetinstrument als verwacht samenhangen met een ander meetinstrument of uitkomstmaat.
  • Externe validiteit: De mate waarin de uitkomsten van een studie gegeneraliseerd kunnen worden naar een groter doelpopulatie. Wetenschappelijk onderzoek wordt vaak uitgevoerd in kunstmatige omstandigheden, zoals een laboratorium. Externe validiteit gaat in op de
    vraag in hoeverre de gevonden patronen ook buiten de onderzochte context gelden.
  • Inhoudsvaliditeit: De mate waarin de items van het meetinstrument het gehele construct omvatten.
    Impulsiviteit wordt bijvoorbeeld gezien als een multifactorieel construct. Een
    meetinstrument met goede inhoudsvaliditeit moet al die verschillende aspecten van impulsiviteit omvatten. Een meetinstrument dat impulsiviteit beoogt te meten, maar enkel items bevat over een deelaspect daarvan, bijvoorbeeld alleen over ‘sensation seeking’, heeft geen goede inhoudsvaliditeit.
22
Q

Wat is een systematische meetfout?

A

Wanneer er niet sprake is van een toevallige verstoring van het meetresultaat, maar van een systematische vertekening.
Bvb: iemand lijdt aan slapeloosheid en zal daarom standaard lager scoren op IQ test.

= bias

23
Q

Wat is een niet-systematische meetfout?

A

Toevallige invloeden op de testscore (bvb: het weer, tijdstip op de dag
of een nacht slecht slapen).
Hoe kleiner deze is, hoe betrouwbaarder de meting.

24
Q

Hoe verhoudt validiteit zich tot betrouwbaarheid?

A
  • Metingen zijn betrouwbaar als uitkomsten dicht bij elkaar liggen: niet-systematische meetfout is klein.
  • Metingen zijn valide als ze gecentreerd zijn rondom middelpunt van het dartboard: er is geen systematische meetfout.

Soms wordt in literatuur gesteld dat betrouwbaarheid een noodzakelijke voorwaarde is voor validiteit. Een instrument met lage betrouwbaarheid kan nooit valide zijn.

Betrouwbaarheid en validiteit zijn belangrijk voor de kwaliteit van de operationalisatie in een gegeven steekproef. Een meetinstrument dat in een ene populatie heel valide is, kan in een andere steekproef volkomen niet valide zijn. –> Validiteit en betrouwbaarheid moeten voor elke studie opnieuw bepaald worden.

25
Q

Wat is kwantitatief onderzoek?

A

Onderzoek waarmee aan de hand van meetinstrumenten en manipulaties
getallen worden toegekend aan variabelen. Die getallen vormen datareeks die worden geanalyseerd met statistische software.
Kwantitatief onderzoek, kwantitatieve data worden uitgedrukt in getallen, tabellen, grafieken en diagrammen. Dit type onderzoek wordt gebruikt om theorieën en hypothesen te bevestigen of te verwerpen.

  • Nadeel: vereist operationalisaties van hoge kwaliteit, wat het lang niet altijd is. Vaak niet duidelijk hoe meetinstrument precies werkt. Onderzoek houdt zich vaak bezig met bestuderen van nieuwe fenomenen.
26
Q

Wat is kwalitatief onderzoek?

A

Heeft als doel het perspectief van deelnemers te interpreteren en begrijpen.
Individuele zienswijze van deelnemer staat centraal en interviewer zal doorvragen als interview daar aanleiding toe geeft.
Bij kwalitatief onderzoek achterhaal je diepgaande informatie over motivaties, gedachten en verwachtingen van mensen.

  • Nadeel: mensen hebben beperkte mogelijkheden tot introspectie (naar binnen kijken) en zijn zich niet bewust van gebruikelijke verstoringen in de informatieverwerking. Resultaten hebben daarom beperkte geldingskracht en reikwijdte.

Kwalitatief onderzoek kan ideeën geven over hoe de wereld in elkaar zou kunnen geven.
Kwantitatief onderzoek kan die ideeën vervolgens bevestigen of ontkrachten.

26
Q

Wat is kwalitatief onderzoek?

A

Heeft als doel het perspectief van deelnemers te interpreteren en begrijpen.
Individuele zienswijze van deelnemer staat centraal en interviewer zal doorvragen als interview daar aanleiding toe geeft.
Bij kwalitatief onderzoek achterhaal je diepgaande informatie over motivaties, gedachten en verwachtingen van mensen.

  • Nadeel: mensen hebben beperkte mogelijkheden tot introspectie (naar binnen kijken) en zijn zich niet bewust van gebruikelijke verstoringen in de informatieverwerking. Resultaten hebben daarom beperkte geldingskracht en reikwijdte.

Kwalitatief onderzoek kan ideeën geven over hoe de wereld in elkaar zou kunnen geven.
Kwantitatief onderzoek kan die ideeën vervolgens bevestigen of ontkrachten.

27
Q

Wat zijn populaties?

A

De gehele groep mensen of zaken waar je uitspraken over wilt doen.
Een steekproef is een deel van de populatie dat deelneemt aan het onderzoek.

28
Q

Waarom zijn populaties niet rechtstreeks te onderzoeken?

A

Vaak kunnen we niet alle onderzoekseenheden onderzoeken, want:
- Populatie is vaak te groot, wat onderzoek over gehele populatie onmogelijk kan maken.
- De populatie zodanig is gedefinieerd dat deze ook mensen in het verleden en de toekomst bevat.

29
Q

Wat is een steekproef?

A

Een selectie uit een totale groep of populatie. In een kwantitatief onderzoek
gebruik je een steekproef om data te verzamelen over een populatie, zonder de hele populatie te hoeven onderzoeken.

30
Q

Wat zijn probability samples?

A

Elk lid van de populatie heeft een bepaalde, bekende kans om te worden
opgenomen in de steekproef.
–> Omdat iedereen bekende kans heeft zijn uitspraken generaliseerbaar naar hele populatie (mits ze groot genoeg zijn), hoge externe validiteit.

31
Q

3 voorbeelden van probability samples

A
  • Aselecte steekproef: Iedereen heeft evenveel kans om in de steekproef te belanden, random/willekeurige steekproef.
  • Gestratificeerde aselecte steekproef: Populatie wordt eerst opgedeeld in een aantal subpopulaties aan de hand van bepaalde kenmerken die relevant zijn voor onderzoeksvariabele. Daarna uit elke subpopulatie een aselecte steekproef, waarbij verhouding tussen subpopulaties gelijk is aan totale populatie.
  • Multilevel aselecte steekproef: Als populatie is opgedeeld in groepen (scholieren in klassen en scholen). Eerst steekproef van scholen, daarna aselecte steekproef van klassen.
32
Q

Op welke 2 manieren kan toeval een verstorende factor zijn bij probability samples?

A
  • Niet systematische meetfout: elke meting wordt op toevallige wijze een beetje verstoord en geen enkele meting is dus perfect.
  • Steekproeffout: puur door toeval kunnen één of meer uitzonderlijke mensen in een steekproef belanden, hoe groter de groep hoe kleiner het verschil.
33
Q

Wat zijn non-probability samples (selecte steekproef)?

A

Je weet niet wat de kans is dat een bepaald lid van de populatie wordt opgenomen in de steekproef. Minder generaliserend t.o.v. gehele populatie.

34
Q

4 voorbeelden van non-probability samples

A
  • Convenience sampling: Deelnemers worden gekozen op basis van aantal praktische criteria. Makkelijk toegankelijk, geografische locatie, etc . Wordt niet nagedacht over welke kenmerken deelnemers moeten hebben.
  • Snowball sampling: Wordt nagedacht over welke kenmerken deelnemers moeten hebben. Wordt begonnen met aantal deelnemers en zij moeten vervolgens andere deelnemers uitnodigen die voldoen aan aantal eisen.
  • Purposive sampling: Deelnemers worden weloverwogen geselecteerd op basis van specifieke kenmerken.
  • Quota sampling: Idee en procedure van deze vorm van steekproeftrekking is vergelijkbaar met het trekken van een gestratificeerde steekproef, alleen worden selecte steekproeven toegepast op verschillende subpopulaties.
35
Q

Wat is een steekproeffout?

A

Puur door toeval kunnen één of meer uitzonderlijke mensen in een steekproef belanden. Daardoor is de steekproef minder representatief zonder dat de onderzoekers zich dat realiseren.
De steekproeffout wordt kleiner naarmate de steekproef groter wordt.

36
Q

Welke methodes om (a)selecte steekproeven te trekken zijn het meest passend voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek?

A
  • Kwantitatief onderzoek: generaliseerbaarheid heel belangrijk. Bij kwantitatief onderzoek gaat het om het verzamelen van een grote hoeveelheid numerieke data.
    –> aselecte steekproef
  • Kwalitatief onderzoek: proces is zo intensief dat vaak maar kleine steekproeven onderzocht kunnen worden. Dit type onderzoek wordt gebruikt om concepten, gedachten of ervaringen te begrijpen.
    –> selecte steekproef