thema 1 Flashcards
een gezonde leefomgeving (RIVM)
is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is.
De biosociale benadering in de definitie van gezondheid door de WHO
gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, emotioneel en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of gebrek. kritiek: volledige gezondheid is bijna onmogelijk op alle 2 de domeinen tegelijkertijd. En gezondheid is dynamisch, fluctueert in de tijd en in verschillende situaties.
Nieuwe definitie van ‘positieve gezondheid’ geformuleerd in de lijn met de positieve psychologische trends tegen medicaliseren van de samenleving.
gezondheid is het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven.
het regenboogmodel van gezondheid
- het individu: leeftijd, sekse, genetische (constitutinele) en leeftijdsfactoren.
- de sociale omgeving: familie, vrienden, buren en collega’s.
- algemene sociaaleconomische, culturele en omgevingsomstandigheden.
het health field concept
omvat 4 factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid:
- leefstijl: individueel gezondheid gerelateerd gedrag (persoonlijke beslissingen, waarover het individu controle heeft).
- Menselijke biologie/genetische aanleg (zowel fysiek als mentaal)
- Organisatie van de gezondheidszorg: de kwaliteit en toegankelijkheid
- (fysieke en sociale) omgeving: de persoonlijke omgeving (alle zaken die verband houden met de gezondheid buiten het menselijk lichaam, waarover het individu weinig of geen controle heeft).
verschillende niveaus (micro, meso, macro)
Macro: sociaal, economisch, cultureel en fysieke omgeving
Meso: werk- en leefomstandigheden
Micro: gedrag en genetische aanleg
ANGELO-model
een bekend model dat verschillende soorten omgevingen toepast op macro en micro niveau. Het angelo-model is ontwikkeld als raamwerk voor het begrijpen van de obesogene omgeving: omgevingen die het gemakkelijk maken om ongezond te eten en een zittende levensstijl te hebben.
- physical environment
- economic environment
- political environment
- socio-cultural environment
5 verschillende gezondheid gerelateerde actiegebieden volgens Ottowa-charter
- het opbouwen van een gezond openbaar beleid (public policy)
- het versterken van gemeenschapsacties (community action)
- ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden (skills)
- Heroriëntatie van gezondheidsgedrag op preventie van ziekte en bevordering van gezondheid.
- het creëren van ondersteunende omgevingen.
Interventiestrategieën: 6 overtuigingsmechanismen volgens cialdini
consensus: vb: meer dan één miljoen mensen gingen je voor
schaarste: vb: geldig zolang de voorraad strekt
consistentie en commitment: vb: wie a zegt moet ook b zeggen, we doen het samen
wederkerigheid: vb: voor wat hoort wat
autoriteit: vb: rolmodel of arts ter bekrachtiging
sympathie: vb: kijkje nemen achter de schermen om gunfactor te krijgen
theoretisch model; mindmap ‘individu en omgeving’
- individual: genetische aanleg, medische conditie, persoonlijkheid
- social setting: woon- en werkplekken en scholen die van invloed zijn op het individu.
- fysieke, politieke en economisch context.
4 typen omgevingsfactoren
- de fysiologische omgeving (direct: chemische en biologische factoren, water, lucht, bodem, klimaat, oorlog, natuurrampen en indirect: groene omgeving).
- de bebouwde omgeving (definitie: fysieke ontwerp, landgebruikspatronen en transportsystemen)
- de voedselomgeving
- de psycho-sociale culturele omgeving.
sallis en glanz identificeren verschillende niveaus van voedselomgevingen
- gemeensschapomgeving (community): de plaatsen waar eten kan worden verkregen
- consumentenomgeving (ook wel ‘within-store-omgeving): waar een persoon aan wordt blootgesteld bij het kopen van eten.
- organisatorische omgeving: toegankelijk voor kleine groepen (werk, scholen).
- informatieve omgeving: informatie over voedingsmiddelen of in advertenties
built environment/ de bebouwde omgeving:
is een fysiek ontwerp van een gemeenschap, inclusief gebouwen, het landgebruik, het transportsysteem en recreatieve functies.
de wereldwijde aanbevelingen voor fysieke activiteiten voor volwassenen (WMO)
- minstens 150 minuten matige lichamelijke activiteit of minstens 75 minuten krachtige lichamelijke activiteit per week.
- activiteit moet worden uitgevoerd in een periode van ten minste 10 min.
- voor extra gezondheidsvoordelen moeten volwassenen matige fysieke activiteit tot 300 minuten per week, of intensieve fysieke activiteiten met 150min per week uitvoeren.
- spierversterkende activiteiten (met grote spiergroepen) op 2 of meer dagen per week.
de wereldwijde aanbevelingen voor fysieke activiteiten voor volwassenen (WMO)
- minstens 150 minuten matige lichamelijke activiteit of minstens 75 minuten krachtige lichamelijke activiteit per week.
- activiteit moet worden uitgevoerd in een periode van ten minste 10 min.
- voor extra gezondheidsvoordelen moeten volwassenen matige fysieke activiteit tot 300 minuten per week, of intensieve fysieke activiteiten met 150min per week uitvoeren.
- spierversterkende activiteiten (met grote spiergroepen) op 2 of meer dagen per week.
Volgens de SDT bepalen psychologische behoeften en de soort motivatie wat de uitkomst is voor lichamelijke activiteit
- Autonomie
- competentie
- verbondenheid