terminologie taalkunde Flashcards
ablaut
klinkerwisseling (bij sterke werkwoorden)
zoals in Ned. vind, vond
in Lat. ago, egi
accent
hoofdklemtoon in een woord (beginaccent vs vrij of variabel accent)
adstraattalen
buurtalen (niet-dominant taalcontact)
affix
gebonden morfeem (dwz niet los voorkomend)
men onderscheidt prefixen (ver- in verlopen), inficen en suffixen (-ig in ellendig)
affricaat
combinatie van een occlusief en een fricatief met (vrijwel) identieke plaats van articulatie
vb: /ts,pf/
agglutinerende talen
morfologisch taaltype waarbij de woorden bestaan uit een opeenvolging van morfemen met elk één specifieke informatie
vb Turks, Hongaars
alfabetisch
schriftsysteem waarbij elk teken (idealiter) één klank uitdrukt
alveolair
klank gevormd met de tong tegen de bovenste tandkas (alveolum)
vb: /d,t,n,l/
analytisch
vs: synthetisch
het weergeven van functies door perifrastische structuren (voorzetselconstructie vs casus)
apocope
verlies van een korte eindklinker
aspect
wijze waarop het verloop van een handeling wordt gepresenteerd (in een werkwoordsvorm) voltooid vs onvoltooid, duur enz.
aspriatie
de ademstroom waarvan een klank vergezeld kan gaan
vb: aangeblazen explosieven
/bh/ /dh/ /gh/
assibilatie
klankverandering waarbij een occlusief verandert in een affricaat of een sibilant
assimilatie
vs dissimilatie
klankverandering waarbij klinkers of medeklinkers zich aanpassen aan klanken in hun omgeving
vb: bakzeil uitgesproken als bakseil
zakdoek als zagduk
attrition
slijtingsproces van talen
basiswoordvolgorde
woordvolgorde die gebruikt wordt in onafhankelijke mededelende zinnen met nominale subjecten en objecten
bilabiaal
klank gevormd door contact van beide lippen
vb: /m,p,b/
casus
naamval
nominatief: subject
accusatief: lijdend voorwerp
datief: meewerkend voorwerp
genitief: bezitsrelatie (en andere)
vocatief: naamval van de aangesproken persoon
ablatief: drukt het waardoor, waaruit, waarmee uit (bijwoordelijke bepalingen)
casussysteem
taalsysteem waarbij de functies aangeduid worden door woorduitgang (flexie)
vb: het Latijn
causatief
werkwoorden of structuren die uitdrukken dat een handeling een andere handeling als gevolg heeft
vb: leggen= doen liggen
cetumtalen
Indo-Europese talen, die in tegenstelling tot Satemtalen, het onderscheid tussen palataal-velaren en velaren verloren hebben, waarbij de uitslag een velaar is
cluster
opeenvolging van twee of meer medeklinkers (consonantcluster)
clusterreductie
reductie (simplificatie) van een consonantcluster
code-switching
alterneren van talen binnen een gesprek (ganse zin of één enkel woord)