terminologie taalkunde Flashcards

1
Q

ablaut

A

klinkerwisseling (bij sterke werkwoorden)

zoals in Ned. vind, vond
in Lat. ago, egi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

accent

A

hoofdklemtoon in een woord (beginaccent vs vrij of variabel accent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

adstraattalen

A

buurtalen (niet-dominant taalcontact)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

affix

A

gebonden morfeem (dwz niet los voorkomend)

men onderscheidt prefixen (ver- in verlopen), inficen en suffixen (-ig in ellendig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

affricaat

A

combinatie van een occlusief en een fricatief met (vrijwel) identieke plaats van articulatie

vb: /ts,pf/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

agglutinerende talen

A

morfologisch taaltype waarbij de woorden bestaan uit een opeenvolging van morfemen met elk één specifieke informatie

vb Turks, Hongaars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

alfabetisch

A

schriftsysteem waarbij elk teken (idealiter) één klank uitdrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alveolair

A

klank gevormd met de tong tegen de bovenste tandkas (alveolum)

vb: /d,t,n,l/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

analytisch

vs: synthetisch

A

het weergeven van functies door perifrastische structuren (voorzetselconstructie vs casus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

apocope

A

verlies van een korte eindklinker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aspect

A

wijze waarop het verloop van een handeling wordt gepresenteerd (in een werkwoordsvorm) voltooid vs onvoltooid, duur enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aspriatie

A

de ademstroom waarvan een klank vergezeld kan gaan

vb: aangeblazen explosieven
/bh/ /dh/ /gh/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

assibilatie

A

klankverandering waarbij een occlusief verandert in een affricaat of een sibilant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

assimilatie

vs dissimilatie

A

klankverandering waarbij klinkers of medeklinkers zich aanpassen aan klanken in hun omgeving

vb: bakzeil uitgesproken als bakseil
zakdoek als zagduk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

attrition

A

slijtingsproces van talen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

basiswoordvolgorde

A

woordvolgorde die gebruikt wordt in onafhankelijke mededelende zinnen met nominale subjecten en objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bilabiaal

A

klank gevormd door contact van beide lippen

vb: /m,p,b/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

casus

A

naamval

nominatief: subject
accusatief: lijdend voorwerp
datief: meewerkend voorwerp
genitief: bezitsrelatie (en andere)
vocatief: naamval van de aangesproken persoon
ablatief: drukt het waardoor, waaruit, waarmee uit (bijwoordelijke bepalingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

casussysteem

A

taalsysteem waarbij de functies aangeduid worden door woorduitgang (flexie)

vb: het Latijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

causatief

A

werkwoorden of structuren die uitdrukken dat een handeling een andere handeling als gevolg heeft

vb: leggen= doen liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

cetumtalen

A

Indo-Europese talen, die in tegenstelling tot Satemtalen, het onderscheid tussen palataal-velaren en velaren verloren hebben, waarbij de uitslag een velaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cluster

A

opeenvolging van twee of meer medeklinkers (consonantcluster)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

clusterreductie

A

reductie (simplificatie) van een consonantcluster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

code-switching

A

alterneren van talen binnen een gesprek (ganse zin of één enkel woord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
codificatie
vastleggen van normen
26
cognaten
woorden of vormen waartussen een etymologisch verband bestaat
27
comparatief
vergrotende of vergelijkende trap
28
congruentie
overeenstemming van woorden binnen een zin die een syntactische relatie onderhouden vb: congruentie in geslacht, getal en naamval tussen substantieven en adjectieven of congruentie in getal en persoon tussen onderwerp en gezegde
29
consonant
medeklinker
30
contactlinguïstiek
studie van taalcontact in al haar vormen
31
contacttalen
nieuwe talen die voortkomen uit een contactsituatie
32
creool
een pidgintaal die uitgegroeid is tot een moedertaal
33
data
empirische taalgegevens waarop de taalkundige steunt voor zijn beschrijvingen en analyses
34
primaire data
zelfkennis, corpora en veldwerk
35
secundaire data
bestaande beschrijvingen
36
dentaal
klank gevormd door afsluiting of vernauwing bij de tanden
37
dentaalpreteritum
productief model voor de Germaanse verleden tijd (voor zwakke werkwoorden) met gebruik van een dentale medeklinker vb: ik speelDe, I playeD
38
depalatalisatie
het tegenovergestelde van palatalisatie
39
diachronie
studie van taalstructuren door de tijd heen
40
diachroon
met betrekking tot taalverandering door de tijd heen tijdsgebonden taalvariatie
41
diafasie
situatiegebonden taalvariatie
42
diaglossie
term gebruikt door P. Auer waarmee hij het creëren van tussenvormen tussen de standaardtaal end e dialecten bedoelt (niet te verwarren met de algemeen aanvaarde term diglossie)
43
dialect
taalvariëteit die door isoglossen van andere taalvariëteiten onderscheiden wordt wordt zowel voor een geheel van taalvariëteiten als voor de verschillende subvariëteiten gebruikt vb: Gents als (sub)dialect van het Oostvlaams -> van het Nederlands... Men onderscheidt ook sociolecten (taalvariëteit die door sociologische isoglossen onderscheiden worden vb: mannen- vs vrouwentaal en idiolecten (individuele taalvariëiteiten)
44
dialectcontinuüm
aangrenzende dialecten die min of meer vloeiend in elkaar overlopen vb: Westromaans of Continentaal Westgermaans dialectcontinuüm
45
diamesie
mediumgebonden taalvariatie gesproken vs geschreven taal
46
diatopie
geografische taalvariatie
47
diastratie
sociale taalvariatie
48
diftong
tweeklank een combinatie van twee klinkers in één lettergreep vb: ei in eik
49
diftongering
de evolutie van een monoftong naar een tweeklank vb: Lat porta -> Sp puerta tegenovergestelde van monoftongering
50
diglossie
de situatie waarbij een gemeenschap twee talen of taalvariëteiten gebruikt afhankelijk van de communicatieve functie (= functionele specialisatie van de gebruikte talen)
51
diminutief
verkleinwoord
52
dissimilatie
klankverandering waarbij identieke of nauwverwante klinkers of medeklinkers minder op elkaar lijken vb Nl lepel vs dial. leper
53
dochtertaal
taal die uit een oudere taal is ontstaan (de moeder)
54
doublet
twee verschillende vormen met gemeenschappelijke etymologische voorsprong vaak verschillend betekenissen erfwoord vs leenwoord
55
dualis
flexievorm die het aantal twee inhoudt
56
elisie
het wegvallen van klanken vb: t is me wa
57
enclise
postpositie bijvoorbeeld van het lidwoord
58
endoglossie
inheemse standaardtaal, gegroeid uit de dialecten
59
epenthese
inlassing van een of meerdere klanken in een woord of samenstelling zonder dat daarvoor een etymologische reden is
60
equivalence constraint
bij code-switching: het respecteren van de grammaticaliteitsnormen van beide talen
61
erfwoord
woord dat al in het oudste taalstadium aanwezig was vs leenwoord
62
erfwoordenschat
basiswoordenschat aanwezig in het oudste taalstadium
63
ervaarder
entiteit die een emotionele toestand ondergaat (mens of dier)
64
etymologie
studie van het historisch taalkundig verband tussen woorden en de vormen waaruit ze ontstaan zijn
65
exoglossie
geïmporteerde standaardtaal
66
experiencer
ervaarder
67
flecterende talen
morfologisch taaltype waarbij de grammaticale functies worden uitgedrukt door toevoeging van morfemen aan de stam (verbuiging en vervoeging) vaak bevat één enkel morfeem diverse informatie ook fusionerende talen genoemd
68
flexie
verbuiging en vervoeging
69
foneem
klank die een woordonderscheidende functie heeft
70
fonetiek
de studie van de productie, de fysische eigenschappen en de verwerking van de klanken door de hoorder
71
fonologie
studie van het klanksysteem van een taal
72
fricatief
klank waarbij de lucht met schurend of sissend geluid door een vernauwing van het mondkanaal gaat vb: /f,s/
73
futhark
runenalfabet
74
genus
grammaticaal geslacht
75
glosse
verklaring van een woord
76
golftheorie/golfmodel
theorie die taalveranderingen ziet als golven die zich over een gebied verspreiden: niet alle golven gaan dezelfde kant uit of komen even ver (alternatief voor het strakke stamboommodel)
77
grammaticalisatie of grammaticalisering
proces waarbij een lexicale constructie in de loop der tijd als zelfstandig grammaticaal of syntactisch element gaat fungeren en daarbij haar oorspronkelijke betekenis grotendeels verliest
78
incorporerend of polysynthetisch
morfologisch taaltype, met lange en complexe woorden (mengeling van agglutinatie en flexie) vb: eskimo
79
infix
tussenvoegsel, sybtype van affix
80
ingvaeonisme
specifieke kenmerken van de Noordzee-Germaanse groep (volkeren die in het Latijn ingvaeones werden genoemd)
81
isoglosse
een lijn op een geografische kaart die een taalgebied afgrenst op basis van een gemeenschappelijk linguïstisch kenmerk (meestal fonetisch, maar soms ook lexicaal, morfologisch of syntactisch vb: grens tussen appel en apfel bij uitbreiding wordt de term gebruikt ivm met het linguïstische kenmerk zelf
82
isglossenbundel
een paar isoglossen die op dezelfde plats of zeer dicht bij elkaar lopen
83
isolerende talen
morfologisch taaltype waarbij de woorden bestaan uit een enkel morfeem (zonder uitgangen) de grammaticale functies worden uitgedrukt door de woordvolgorde of het lexicon (vb: chinees)
84
klankwet
systematische klankovereenkomsten tussen talen
85
koiné
letterlijk gemeenschappelijke taal, ruim verspreid, meestal uitgegroeid uit een dialect
86
kwantiteit
de lengte of duur van de klanken vb: lang vs kort
87
L1
eerste of moedertaal (bij taalcontact of taalverwerving)
88
L2
tweede taal (bij taalcontact of taalverwerving)
89
labiaal
lipklank
90
labiodentaal
klanken waarbij de onderlip tegen de boventanden wordt geplaatst zoals /f/
91
labio-velair
complexe medeklinkers die uit een bilabiale en een velare articulatieplaats bestaan in het PIE waren er 3 /kw/ /gw/ /gwh/
92
laryngaal
klank die in het strottenhoofd gerealiseerd wordt
93
leenvertaling
ontlening waarvan de delen vervangen zijn door alternatieven in de eigen taal
94
leenwoord
woord ontleend aan een andere taal (in een later stadium van de ontwikkeling)
95
lenitie
proces waarbij klanken op een minder krachtige manier worden gerealiseerd
96
lexicon
woordenschat
97
lingua franca
overkoepelende communicatietaal (gebruikt als de eigen talen wederzijds niet of moeilijk verstaanbaar zijn)
98
linguistic area
zie Sprachbund
99
locatief
naamval die de plaats aanduidt
100
logografisch
schriftsysteem waarbij elk teken een woord uitdrukt en oorspronkelijk ook afbeeldde vb: chinees of Egyptische hiëroglyfen
101
medeklinkerverzachting
zie lenitie
102
mengtaal
contactaal waarbij zowel de grammatica als het lexicon direct in grote brokken ongewijzigd overgenomen wordt uit de twee brontalen
103
metathese | of methathesis
verwisseling van twee of meer medeklinkers
104
monoftongering
verandering van een diftong in een monoftong (tegenovergestelde van diftongering)
105
morfeem
kleinste eenheden van een taal die betekenis dragen
106
morfologie
studie van de vorming van de woorden: men onderscheidt de woordvorming (derivatie) en de flexie
107
nasaal
klank waarbij de lucht door de neus wegstroomt
108
nasalisering
uitspraak van een klinker waarbij een deel van de lucht via de neus wegstroomt fr un heeft een genasaliseerde klinker)
109
obstruent
klank die door afsluiting (occlusief of explosief) of vernauwing (fricatief) van het mondkanaal geproduceerd wordt
110
occlusief explosief/plofklank
een medeklinker die geproduceerd wordt met een volledige obstructie ergens in het spraakkanaal /p, t, k./
111
ontlening
uit een andere taal overgenomen woord of vaste verbinding
112
palataal
klank waarbij de tong tegen het harde gehemelte (palatum) wordt geplaatst /tj/ vs /j/
113
palatalisering palatalisatie
het palataal worden verschuiving van de articulatie naar het hard gehemelte vb: vak k naar tch en s
114
perifrastisch
uitdrukking van een grammaticale categorie door verschillende woorden
115
pidgin
een vereenvoudigde (contact)taal die ontstaat wanneer mensen met zeer verschillende moedertalen met elkaar willen communiceren
116
postpositie
achterzetsel
117
pluralis
meervoud
118
prefix
voorvoegsel subtype van affix
119
preteritum
verleden tijd
120
prosodie
studie van het ritme, de klemtoon en de intonatie van de stem bij het uitspreken an een zin of zinsdeel (in tegenstelling tot kleinere elementen als woorden en morfemen) betreft de gesproken taal
121
reconstructie
het beredeneerd reconstrueren van een oorspronkelijke taalvorm, meestal door systematische vergelijking van jongere taalvormen
122
referent
de entiteit waarnaar door een vorm/woord verwezen wordt
123
regiolect
tussenvariëteit tussen standaardtaal en dialecten ook tussentaal genoemd
124
register
taalgebruik dat specifiek is voor bepaalde situaties vb: hoog vs laag
125
relatieve chronologie
relatieve volgorde waarin klankwisselingen zich voordoen de tweede Germaanse klankverschuiving volgt op de eerste
126
ronding
articulatie van klinker met meer geronde lippen | labialisatie
127
satemtaal
Indo-Europese taal waarin k (in latijn centum) verandert in een s-achtige klank
128
sibilant
sisklank (fricatief of affricaat) gevormd door vernauwing van het spraakkanaal waardoor de lucht tegen de tanden geblazen wordt vb: /s, ts/
129
singularis
enkelvoud
130
sluiting
articulatie met meer gesloten spraakkanaal door de tong richting gehemelte te bewegen
131
spirantisatie
klankverandering waarbij een occlusief verandert in een fricatief of sibilant (zie ook lenitie)
132
sprachbund
geografisch gebied van drie of meer talen die gemeenschappelijke structurele kenmerken vertonen die het resultaat zijn van intens taalcontact en niet veroorzaakt zijn door genetische verwantschap vb de balkantalen (grieks, albanees, romani, bulgaars, macedonisch, roemeens en turks
133
stamboomtheorie
overzichtelijke weergave van hoe dochtertalen zich aftakken en verder ontwikkelen
134
stemloos
eigenschap van medeklinkers die zonder trilling van de stembanden geproduceerd worden ptk vs stemhebbend
135
stemhebbend
eigenschap van medeklinkers die met trilling van de stembanden geproduceerd worden bdg
136
stimulus
entiteit die een emotionele toestand veroorzaakt
137
substraattaal
niet dominante taal, die eerder werd gesproken en waarvan elementen als sporen zijn achtergebleven in de nieuwe taal (die door sprekers van de oude taal werd overgenomen)
138
suffix
achtervoegsel subtype van een affix
139
superstraat
taal die de al aanwezige taal domineert en beïnvloed
140
SVO-volgorde
de zinsvolgorde subject-verbum-object
141
syllabe
lettergreep
142
syllabisch
schriftsysteem waarbij elk teken een lettergreep uitdrukt, hetzij een klinker, hetzij een combinatie van medeklinker+klinker vb: Myceens lineair B, spijkerschrift (sumerisch, hittitisch, oudperzisch)
143
synchroon
beschouwing van de taalstructuur op een bepaald moment in de tijd
144
syncope
verlies van een klinker in het midden van een woord
145
syncretisme
samenvallen van uitgangen
146
synthetisch
manier waarop bepaalde taalfuncties door flexie worden weergegeven in tegenstelling tot analytisch waar dezelfde functie op een omschreven manier, dus door supplementaire woordvormen wordt uitgedrukt
147
taalfamilie
talen die regelmatige overeenkomsten vertonen en waarvoor een gemeenschappelijke oorsprong gepostuleerd wordt
148
taaltypologie
studie van formele en structurele overeenkomsten en verschillen tussen talen op synchroon vlak
149
umlaut
verandering van een klinker onder invloed van een andere klinker (of soms ook medeklinker)
150
universalia
absolute universalia: geldig voor alle talen (beperkt in aantal) statistische universalia: geldig voor een grote meerderheid van de talen (=tendenties) implicatieve universalia: zijn van het type als X dan Y (voorwaardelijke universalia)
151
velair
klank waarbij het achterste deel van de tong een afsluiting of vernauwing van het mondkanaal teen het zacht gehemelte (velum) maakt
152
velarisatie
het velair worden
153
vocaal
klinker
154
wrijfklank
zie fricatief