Termen verhaalanalyse Flashcards
Fabel
Het verhaal in zijn logische, chronologische samenhang.
Sujet
De manier waarop het fabel wordt verteld.
Open einde
Het verhaal heeft geen duidelijke/definitieve conclusie en na het einde heeft de lezer nog steeds het gevoel dat het niet is afgesloten en dat er meer aan het verhaal is dat gewoon niet verteld is.
Gesloten einde
Alles is duidelijk afgesloten en geconcludeerd. De lezer heeft niet het gevoel dat er iets mist.
Intern motief
Een terugkerend element in een verhaal.
Leidmotief
Iets heeft van zichzelf geen symbolische betekenis maar komt meerdere keren terug in het verhaal.
Extern motief
Iets dat zich ook buiten het verhaal voordoet. Dit kan abstract zijn zoals liefde, oorlog, etc., of klassiek zoals het oedipusmotief.
Oedipusmotief
Het hoofdpersoon haat zijn vader en wilt heel geliefd zijn bij zijn moeder.
Stof
Het hele verhaal op zich dat meerdere keren kan worden gebruikt (door verschillende schrijvers). Ook wel de materie.
Toespeling/allusie
De schrijver verwijst slechts naar een stof of motief, maar gebruikt het niet in zijn eigen verhaal.
Held(in)
Iemand die zelf de loop van de gebeurtenissen bepaalt.
Antiheld(in)
Iemand die wordt bepaald door zijn omgeving.
Type
Een personage waarvan ofwel slechts één karaktertrek is gegeven, ofwel de karaktertrekken tot karikatuur zijn gemaakt.
Verteltijd
Tijd die het duurt om een verhaal te vertellen.
Vertelde tijd
Tijd die in het verhaal besproken/verteld wordt, inclusief anachronieën.