tentamenvragen Flashcards

1
Q

Je bent kinderarts en krijgt op de poli een ziek kind van 4 jaar, dat veel last blijkt te hebben van bacteriële darminfecties. Je besluit verder onderzoek te laten doen naar
immuunglobulinen (Ig).

Naar welk Ig isotype moet in het bijzonder gekeken worden en waarom?

A

IgA, omdat dit isotype een belangrijke rol speelt bij de afweer bij mucosale oppervlakten. (2p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niet alleen in serum, maar ook in externe secreten komen immunoglobulinen voor. Het isotype dat het meest in externe secreten voorkomt, is secretoir IgA. Secretoir
IgA verschilt op een aantal punten van IgA dat in serum aanwezig is.

Noem twee punten waarop secretoir IgA verschilt van IgA dat in serum
aanwezig is.

A
  • Secretoir IgA is een dimeer (dus heeft 4 Ag-bindingsplaatsen ipv 2).
  • Secretoir IgA heeft een J-keten.
  • Secretoir IgA bevat een secretoire component.
  • Secretoir IgA is beter beschermd tegen afbraak door enzymen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het proces van plaquevorming in arteriën (atherosclerose) vertoont kenmerken van een chronische ontsteking, waarbij macrofagen en lymfocyten op specifieke locaties
accumuleren in de vaatwand. Op deze locaties hopen zich gemodificeerde
lipoproteïnen, en m.n. geoxideerd LDL op.

Noem twee factoren in de vaatwand die essentieel zijn voor het bevorderen
van de plaquevorming.
Let op: hierin verschillen aangedane delen van de vaatwand dus van niet-
aangedane delen

A
  • activatie van het endotheel / productie van cytokinen die het endotheel activeren (1p)
  • expressie van adhesiemoleculen door endotheelcellen (1p)
  • productie van chemokinen die immigratie van monocyten en T-lymfocyten bevorderen (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Je bent als coassistent werkzaam bij een huisarts. Op het spreekuur komt een
80-jarige man, die een week eerder een blindedarmoperatie heeft ondergaan. De man heeft een kennis die na een operatie een wondinfectie heeft gekregen. Om die reden vraagt hij of zijn operatiewond is ontstoken. Hij heeft géén koorts of
pijnklachten. De huisarts vraagt of je kweken wilt afnemen. Je ziet een rustig litteken zonder uitvloed of zwelling. Je neemt vlakbij het litteken met een wattenstok een huidkweek
af. Drie dagen later is de kweekuitslag bekend. Er is Staphylococcus aureus gekweekt.
Je bespreekt dit met de huisarts.

1 Heeft de patiënt een wondinfectie? (1p)
2 Heeft de patiënt een behandeling nodig? (2p)

A
  1. De patiënt heeft geen wondinfectie, want er zijn geen symptomen (1 pt)
  2. Nee, want er is geen sprake van een wondinfectie (1 pt). S. aureus is kolonisant van de huid en behoeft in dit geval
    geen behandeling. (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Je bent huisarts en superviseert een coassistent die een 10-jarige jongen heeft gezien met hevige acute keelpijn, koorts, algehele malaise, hoofdpijn en hoesten. Bij lichamelijk onderzoek zag hij een matig zieke, snotterige jongen met een lichaamstemperatuur van 38.9 graden Celsius, met een rode pharynxboog zonder exsudaat. Verder viel een conjunctivitis op. Er waren géén vergrote lymfeklieren
voelbaar in de hals. In de differentiaal diagnose van de coassistent staan een virale bovenste luchtweginfectie en een acute bacteriële tonsillitis.

Is het waarschijnlijk dat hier sprake is van een acute bacteriële tonsillitis?

A

Nee, vanwege hoesten, snotterig zijn, en conjunctivitis -> past beter bij viraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom veroorzaken DNA-virussen veel vaker een latente infectie dan RNA-virussen?

A
  • Omdat een DNA-virus meestal geïncorporeerd wordt in het genoom (DNA) van de gastheercel (2p)
  • voor de replicatie van het virus en daardoor vervolgens aanwezig blijft in die cellen (1p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In het schema van Baltimore zijn twee groepen virussen met een +ssRNA genoom.

Waarom worden deze verschillend ingedeeld? (2p)

A

De manier waarop ze mRNA maken verschilt: -ssRNA intermediair of -ssDNA en dsDNA intermediair. (2p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tijdens de replicatie van een virus ontstaan willekeurig mutaties in het genoom.

Bij welke virussen treden relatief makkelijk mutaties op en door welk achterliggend mechanisme wordt dit veroorzaakt? (3p)

A
  • Mutaties in het genoom van een virus ontstaan tijdens de replicatie at random.(1p)
  • RNA virussen (zoals retrovirussen) hebben door het ontbreken van
    proof-reading een grotere mutatie frequentie dan DNA virussen (zoals herpesvirussen). (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

U=U (undetectable = untransmissable), of ook wel N=N (niet detecteerbaar = niet overdraagbaar) of O=O (ondetecteerbaar =
onoverdraagbaar) genoemd, is een concept binnen de HIV behandeling.

  1. Leg in maximaal 40 woorden uit wat U=U betekent. (2p)
  2. Leg in maximaal 40 woorden uit wat U=U betekent voor de individuele patiënt. (2p)
A
  1. U=U betekent dat als er bij een patiënt met HIV onder adequate behandeling geen virus in het bloed aantoonbaar is, deze patiënt het virus niet kan
    overdragen aan zijn (sexuele) partner(s). (2p)
  2. Voor het individu houdt dit in dat patiënt met zijn/haar partner onbeschermd sexueel contact kan hebben en dat een stel (M/V) op natuurlijke wijze
    zwanger kan worden (onafhankelijk van de HIV status van de partner). (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem twee cruciale verschillen in de pathogenese van deze twee coronavirussen ten opzichte van SARS-CoV-2 - het virus
dat de huidige pandemie veroorzaakt - die een inzet van vaccins bij SARS en MERS niet noodzakelijk maakte? (4p)

A
  1. MERS repliceert in de lagere luchtweg en SARS2 in de bovenste luchtweg waardoor er geen efficiënte verspreiding van MERS-CoV optrad (2 pt)
  2. SARS veroorzaakt eerst klinische verschijnselen en virus piekt dan later waardoor isolatie van patiënten werkt. SARS 2 virus replicatie piekt voor
    klinische verschijnselen en isolatie van positieve individuen niet effectief is (2 pt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chronische infectie met HBV of HCV is een risicofactor voor de ontwikkeling van hepatocellulair carcinoom (HCC).

Welk van deze twee virussen geeft bij chronische infectie de grootste kans op ontwikkeling van HCC, en waarom?

A
  • HBV, (1p)
  • want HBV kan zowel via een directe (HBV integreert, HBx eiwit is viraal oncogen) (1p)
  • als indirect route (1p)
  • voor HCC ontwikkeling zorgen en
    HCV alleen via de indirecte route (1p) van voortdurende ontstekingsreactie en weefselregeneratie HCC induceren. (max. 4p)

extra info: HCV integreert niet in gastheer genoom en er is geen bewijs voor pro-oncogene effecten HCV eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De laatste paar jaar is een aantal bacteriële exotoxinen enorm in de belangstelling gekomen vanwege hun werkingsmechanisme; deze
exotoxinen worden tegenwoordig superantigenen genoemd.
Wat kenmerkt de pathogenese van toxische shock door superantigenen?

Vul de juiste woorden in op de genummerde open plaatsen.
Directe verbinding van exotoxine aan het ……1……. molecuul op de ……2…… cel maakt binding mogelijk aan specifieke gebieden van de van
de Vβ-keten van de …..3…. , waardoor activatie en vervolgens proliferatie plaatsvindt van hele families van specifieke Vβ positieve ….4…….

A
  1. MHC OF MHC klasse II
  2. antigeen-presenterende
  3. T-lymfocytenreceptor of T-celreceptor
  4. T-lymfocyten of T-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De vorming van biofilms is een belangrijke stap in het ontstaan van infecties.

  1. Noem drie voorbeelden van locaties waar biofilms gemakkelijk kunnen ontstaan. (3p)
  2. Noem twee voordelen die een biofilm biedt voor het micro-organisme. (2p)
A

a. Alle plekken met kunstmateriaal, bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter, evenals chronische beschadigingen van barrières, zoals
decubituswonden, en longen van patiënten met CF (3p)

b. bescherming tegen fagocytose, bescherming tegen antibiotica, uitwisseling van genetisch materiaal (2p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TLR5 herkent flagelline en komt tot expressie op het basale, maar niet op het apicale oppervlak van darmepitheelcellen. Zie bijgaande
afbeelding. Groen weergegeven is TLR5.

  1. Leg uit waarom expressie van TLR5 op het apicale oppervlak van darmepitheelcellen niet wenselijk zou zijn. (2p)
    Beschrijf je antwoord in maximaal 20 woorden
  2. Leg uit waarom expressie van TLR5 op het basale oppervlak van darmepitheelcellen juist wel wenselijk is. (2p)
    Beschrijf je antwoord in maximaal 25 woorden
A
  1. Afwezigheid van TLR5 op het apicale oppervlak voorkomt activatie door normale microbiota in de darm. OF: Aanwezigheid van TLR5 op het apicale
    oppervlak van darmepitheelcellen zou zorgen voor activatie door normale microbiota in de darm. (2p)
  2. Aanwezigheid van TLR5 op het basale oppervlak maakt herkenning van flagel-houdende, pathogene bacteriën mogelijk die door de epitheelbarrière zijn
    gebroken. (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tonsillen (‘amandelen’) vormen de lymfoïde organen van de neus-keelholte. Qua opbouw zijn ze vergelijkbaar met andere lymfoïde organenndie direct aan het maag-darmkanaal zijn gelegen.

Hoe is de status van de follikels in de tonsillen (vrijwel allemaal primair, zowel primair als secundair of vrijwel allemaal
secundair)? (2p)

A
  • vrijwel allemaal secundair (1p),
  • omdat er voortdurend lichaamsvreemd antigeen wordt aangevoerd via de mond- en neusholte waartegen
    immuunresponsen plaatsvinden (1p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De immuunrespons in de lever als gevolg van een chronische virale infectie heeft als doel het virus te onderdrukken / elimineren maar heeft helaas ook schadelijke gevolgen.

  1. Welke gevolgen zijn dit?
  2. Hoe komen deze gevolgen tot stand?
  3. Hoe hangen deze gevolgen met elkaar samen?
A
  1. De immuunrespons geeft schade aan de levercellen (hepatocyten).
  2. Het voortdurende proces van regeneratie als gevolg van deze schade leidt tot verlittekening van de lever (=cirrose).
  3. De verhoogde replicatie van levercellen in het regeneratie proces zorgt er voor dat mutaties zich opstapelen en deze kunnen uiteindelijk leiden tot hepatocellulair carcinoom (HCC).
17
Q

Noem drie manieren om, bij de behandeling van een virusinfectie, antivirale resistentie te voorkomen / tegen te gaan. (3p)

A
  1. Gebruik de juiste dosering en de juiste behandelduur van het geneesmiddel.
  2. Gebruik een antiviraal geneesmiddel met een hoge genetische barrière tegen resistentie.
  3. Gebruik een combinatie van antivirale geneesmiddelen zodat de genetische barrière tegen resistentie van het regime hoger wordt.
18
Q

Het influenzavaccin wordt jaarlijks aangepast op basis van de circulerende influenzavirussen.

Leg aan de hand van de genetische evolutie van het influenzavirus uit waarom het jaarlijks aanpassen van het vaccin nodig is. (3p)

A
  • Influenzavirus is gesegmenteerd RNA virus (1p)
  • bij de replicatie geen proof reading van RNA afhankelijke RNA polymerase waardoor mutaties in het virale genoom kunnen ontstaan (1p)
  • deze zogenoemde antigene drift maakt dat elk jaar het vaccin iets moet worden aangepast om voldoende bescherming te bieden (1p)
19
Q

Hepatitis B en C virussen kunnen beiden chronische hepatitis veroorzaken. Immunologische factoren, gastheerfactoren en virale factoren dragen hieraan bij.

Noem voor elk van deze drie typen factoren (immunologisch, gastheer-, viraal) één voorbeeld dat kan bijdragen aan het chronisch worden van deze infecties. (3p)

A
  • Immunologische factoren: (Impaired) interferon response; ineffectieve T cel respons
  • Gastheerfactoren: Genetische polymorfismen; leeftijd; overgewicht; co-infectie; geslacht
  • Virale factoren: Genotype/subtype; inoculum dose
20
Q

Vreemdelingen die naar Nederland komen met een beoogd verblijf van meer dan drie maanden moeten in veel gevallen verplicht een
onderzoek naar tuberculose ondergaan, de zogenoemde binnenkomstscreening.

Noem drie groepen mensen die binnenkomstscreening moeten ondergaan. Besteed in je antwoord ook aandacht aan de tbcincidentie in het land van herkomst. (4p)

A
  • (reguliere) immigranten uit landen met een tbc-incidentie van > 100 per 100.000
  • asielzoekers uit landen met een tbc-incidentie van > 50 per 100.000
  • gedetineerden uit landen met een tbc-incidentie van > 10 per 100.000 of met bepaalde risicofactoren
21
Q

Leg uit hoe besmetting met enterovirus kan leiden tot ontsteking van de hartspier. Besteed in je antwoord aandacht aan de
transmissieroute, tropisme en aan de manieren waarop schade ontstaat. Maak bij de manieren waarop schade ontstaat
onderscheid tussen directe en indirecte schade. (4p)

A
  • na feco-orale transmissie viremie (1p)
  • bindt aan receptor op hartspier (tropisme) (1p)
  • directe schade door virus (1p)
  • indirecte schade door reactie immuunsysteem (1p)