tentamen vragen Flashcards

1
Q

Met welke van deze volgende ziektes is dit bloedbeeld te zien: Hb 4.1 mmol/l, trombocyten 325 x 109/l,
leucocyten 6.0 x 109/l

(i) Acute lymfatische leukemie (ii) Acute Myeloïde Leukemie (iii) Auto-immuun
hemolytische anemie (iv) Chronische Myeloïde leukemie
A

Auto-immuun hemolytische anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met welke van deze volgende ziektes is dit bloedbeeld te zien: Hb 4.7 mmol/l, trombocyten 3 x 109/l,
leucocyten 65 x 109/l

(i) Acute lymfatische leukemie (ii) Acute Myeloïde Leukemie (iii) Auto-immuun
hemolytische anemie (iv) Chronische Myeloïde leukemie
A

Acute Myeloïde Leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welke van deze volgende ziektes is dit bloedbeeld te zien: Hb 5.6 mmol/l, trombocyten 2 x 109/l,
leucocyten 6.0 x 109/l

(i) Acute lymfatische leukemie (ii) Acute Myeloïde Leukemie (iii) Auto-immuun
hemolytische anemie (iv) Chronische Myeloïde leukemie
A

Acute lymfatische leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met welke van deze volgende ziektes is dit bloedbeeld te zien: Hb 7.8 mmol/l, trombocyten 560 x 109/l,
leucocyten 340 x 109/l

(i) Acute lymfatische leukemie (ii) Acute Myeloïde Leukemie (iii) Auto-immuun
hemolytische anemie (iv) Chronische Myeloïde leukemie
A

Chronische Myeloïde leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke drie van onderstaande karakteristieken horen ALLEEN bij een allogene stamceltransplantatie en dus NIET bij een autologe stamceltransplantatie? (3)
Graft versus host ziekte
Neutropenie
Stamcellen van de patiënt zelf
Stamcellen van een donor
Voorafgegaan door hoge dosis chemotherapie
Voorafgegaan door lage dosis chemotherapie

A

Graft versus host ziekte, Stamcellen van een donor, Voorafgegaan door lage dosis chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een 65-jarige vrouw met de ziekte van Waldenström presenteert zich bij de huisarts in verband met wazig zien en traag denken. Zij is de laatste jaren niet
bij haar hematoloog op controle geweest omdat zij zich wel goed voelde.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten?
M-proteïne
Infectie
Hypercalciëmie
Leucocytose

A

M-proteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een jonge vrouw met een systemische lupus erythomatosis die een veganistisch dieet volgt blijkt een Hb van 6.5 mmol/l te hebben met een normaal
trombocyten- en leucocytenaantal. Het MCV is 110 en het reticulocytenaantal is zeer sterk verhoogd. Het haptoglobinegehalte is verlaagd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
IJzergebreksanemie door een voedingsdeficiëntie
Myelodysplasie
Vitamine- B12- deficiëntie
Hemolyse door auto-antistoffen

A

Hemolyse door auto-antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een jonge vrouw van 25 jaar heeft al enkele maanden een zwelling in de hals welke langzaam groter wordt. U denkt dat het wellicht lymfklierkanker
(lymfoom) zou kunnen zijn.
Aan welk type lymfoom is dit meest waarschijnlijk en wat doet u om een diagnose te verkrijgen?
U denkt aan Hodgkin lymfoom en u laat een lymfeklier verwijderen voor histologisch onderzoek
U denkt aan Burkitt lymfoom en u laat een lymfeklier verwijderen voor histologisch onderzoek
U denkt aan Burkitt lymfoom en u doet laboratoriumonderzoek
U denkt aan Hodgkin lymfoom en u doet laboratoriumonderzoek

A

U denkt aan Hodgkin lymfoom en u laat een lymfeklier verwijderen voor histologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een 55 jarige man heeft na een val op ski-vakantie hevige pijn onder in de rug. De röntgenfoto toont een inzakkingsfractuur op niveau L4 en
osteoporose.De huisarts overweegt de diagnose multipel myeloom en verwijst de patiënt naar de hematoloog. Er worden inderdaad monoclonale
plasmacellen in het botbiopt gevonden.
Welke onderzoeken zijn nodig om vast te stellen dat dit gaat om een symptomatisch multipel myeloom waarvoor behandeling gestart moet worden?
Afbeeldend onderzoek van het skelet, hemoglobine, beenmergonderzoek
M-proteïne, afbeeldend onderzoek van het skelet, nierfunctie
Beenmergonderzoek, M-proteïne , hemoglobine
Afbeeldend onderzoek van het skelet, hemoglobine, nierfunctie, calciumgehalte

A

Afbeeldend onderzoek van het skelet, hemoglobine, nierfunctie, calciumgehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

U ziet op de polikliniek een man van 75 jaar met een acute myeloïde leukemie. Zijn Hb is 6.4 mmol/l , trombocyten 3 x 109/l, leucocyten 20 x 109/l,
neutrofiele granulocyten 0.3 x 109/l. Hij is gestart met behandeling en meldt dat hij al enige dagen rillerig is, maar hij voelt zich niet ziek. Zijn temperatuur
is 38.7. Welke vervolgstappen zijn geïndiceerd?
bloedkweken afnemen, antibiotica meegeven en hem die week nog terugzien om te kijken of het beter gaat
bloedkweken afnemen, hem opnemen en starten met breedspectrum antibiotica intraveneus
bloedkweken afnemen, een X thorax laten maken en hem over 2 dagen terug laten komen voor de uitslagen
hem opnemen ter observatie en bij voortduren van de koorts aanvullend onderzoek inzetten (bloedkweken, X thorax)

A

bloedkweken afnemen, hem opnemen en starten met breedspectrum antibiotica intraveneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke bevindingen worden gevonden bij BCR-ABL
mutatie van de volgenden: (i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) gelelectroforese en immunofixatie (iv) polymerase kettingreactie
(PCR)

A

polymerase kettingreactie

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke bevindingen worden gevonden bij M-proteïne
mutatie van de volgenden: (i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) gelelectroforese en immunofixatie (iv) polymerase kettingreactie
(PCR)

A

gelelectroforese en immunofixatie (iv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bevindingen worden gevonden bij sferocyten
mutatie van de volgenden: (i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) gelelectroforese en immunofixatie (iv) polymerase kettingreactie
(PCR)

A

bloeduitstrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke bevindingen worden gevonden bij t(8:21)
mutatie van de volgenden: (i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) gelelectroforese en immunofixatie (iv) polymerase kettingreactie
(PCR)

A

cytogenetisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een patiënt met sikkelcelziekte heeft naast acute crise kans op lange termijn complicaties ten gevolge van recidiverende infarcering en chronische
hemolyse.
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
Pulmonale hypertensie is geen lange termijn complicatie van patiënten met sikkelcelziekte die alleen chronisch hemolyseren.
Pulmonale hypertensie is een lange termijn complicatie en om die reden wordt iedere 3 jaar een echografie van het hart verricht.
Pulmonale hypertensie is een lange termijn complicatie en om die reden wordt iedere 2 jaar een thoraxfoto verricht.

A

Pulmonale hypertensie is een lange termijn complicatie en om die reden wordt iedere 3 jaar een echografie van het hart verricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
Welke drie van onderstaande bevindingen en/of diagnosen zijn te vinden bij een patiënt met een vitamine-B12-deficiëntie?
Auto-immuun gastritis
Coeliakie
Leucopenie en trombopenie
Leuco-erytroblastair bloedbeeld
Megaloblastair bloedbeeld
Microcytair, hypochroom bloedbeeld
A

Auto-immuun gastritis, Leucopenie en trombopenie, Megaloblastair bloedbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke van onderstaande combinaties kan een milde trombocytose geven?
Chronische myeloïde leukemie en een infectie
Status na splenectomie en diffuse intravasale stolling
Portale hypertensie en ijzergebrek
Acute myeloïde leukemie en essentiële trombocytose

A

Chronische myeloïde leukemie en een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een 45-jarige man presenteert zich op de eerste hulp met motorische uitval van zijn rechterarm en -been.
Er blijkt sprake van een ischemisch Cerebro Vasculair Accident (CVA). Het bloedbeeld toont: Hb 14.5 mmol/l, Ht 0.71, trombocyten 380 x 109/l, en
leucocyten van 13.5 x 109/l
Welke van onderstaande beweringen is NIET juist?
Bij deze man zou er sprake kunnen zijn van een polycythemia vera
JAK2 mutatie moet worden bepaald
Bij deze man is meest waarschijnlijk sprake van een chronische myeloïde leukemie
Een myeloproliferatieve ziekte moet worden uitgesloten

A

Bij deze man is meest waarschijnlijk sprake van een chronische myeloïde leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een 74-jarige vrouw met multipel myeloom is gisteren uitgegleden in de badkamer en heeft sindsdien pijn vanuit de rug die uit straalt naar het linker been.
Zij kan er niet goed op staan en heeft een doof gevoel aan de laterale zijde van het bovenbeen.
Welk onderzoek kan echt niet tot morgen wachten?
Een MRI van de wervelkolom en het bekken verrichten
Een PET-scan verrichten
Het M-proteïne bepalen
Het calcium bepalen

A

Een MRI van de wervelkolom en het bekken verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
Waar wordt vitamine B12 geresorbeerd?
Duodenum
Terminale Ileum
Colon
Maag
A

Terminale Ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De behandeling van het lokaal uitgebreid cervixcarcinoom of carcinoom van het hoofdhalsgebied bestaat vaak uit chemoradiatie.
Waarom wordt tijdens de bestraling dan gelijktijdig chemotherapie gegeven?
om metastasen op afstand te voorkomen
om de lokale werking te optimaliseren
om de behandelduur te verkorten
om de lokale bijwerkingen te beperken

A

om de lokale werking te optimaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Voor welke twee aandoeningen is immuuntherapie met checkpointinhibitors een veelbelovende nieuwe therapeutische optie op basis van fase-3-studies?
blaaskanker
nierkanker
prostaatkanker

A

blaaskanker

nierkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een 62-jarige man komt bij de oncoloog op het spreekuur nadat hij hersteld is van een hemicolectomie links in verband met een coloncarcinoom.
PA-onderzoek toonde een matig gedifferentieerd adenocarcinoom met doorgroei tot in de muscularis propria, radicaal verwijderd.
In 3 van de 15 lymfklieren werden metastasen aangetoond. Derhalve een T2N1M0 coloncarcinoom.
Voor de operatie was er een volledige colonoscopie en CT uitgevoerd, waarbij alleen de tumor in het colon descendens zichtbaar was.
Wat is het aangewezen beleid?
CEA prikken en als dat verhoogd is (>5), chemotherapie
Palliatieve chemotherapie omdat er sprake is van een ongeneeslijk gemetastaseerde ziekte
Adjuvante chemotherapie om de kans op terugkeer van ziekte te verkleinen
3-maandelijkse follow-up visits

A

Adjuvante chemotherapie om de kans op terugkeer van ziekte te verkleinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk antwoord is juist?
Wanneer in een familie een erfelijke oorzaak is vastgesteld voor dikke darmkanker is het belangrijk de precieze plaats en aard van de mutatie in het
gen te kennen, want familieleden moeten, als zij willen weten of ze een verhoogd risico hebben op darmkanker, juist op die mutatie worden onderzocht
Er zijn verschillende erfelijke aanlegfactoren voor dikke darmkanker bekend, die allemaal een autosomaal dominant overervingspatroon vertonen
Mutaties in de Lynch-genen veroorzaken een hoog risico op mammacarcinoom
Erfelijke aanlegfactoren voor dikke darmkanker komen zelden voor: minder dan 1: 50.000 van de Nederlandse populatie is drager

A

Wanneer in een familie een erfelijke oorzaak is vastgesteld voor dikke darmkanker is het belangrijk de precieze plaats en aard van de mutatie in het
gen te kennen, want familieleden moeten, als zij willen weten of ze een verhoogd risico hebben op darmkanker, juist op die mutatie worden onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
Waar is het hand-voetsyndroom een bijwerking van?
gemcitabine
doxorubicine / epirubicine
etoposide
capecitabine / 5-FU
A

capecitabine / 5-FU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
Wanneer iemand compleet hulpbehoevend is, niet voor zichzelf kan zorgen en volledig bedgebonden is, heeft deze persoon een performance score van
WHO 0
WHO 1
WHO 2
WHO 3
WHO 4
A

WHO 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke van de onderstaande stellingen over palliatieve sedatie is WAAR?
Na palliatieve sedatie is melding en toetsing verplicht
Wanneer een patiënt overlijdt na palliatieve sedatie, is er sprake van een natuurlijke dood
Er dient bij palliatieve sedatie altijd een weloverwogen verzoek van de patiënt te zijn
Palliatieve sedatie is irreversibel

A

Wanneer een patiënt overlijdt na palliatieve sedatie, is er sprake van een natuurlijke dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de belangrijkste behandeling van patiënten met een gemetastaseerd melanoom?
Radiotherapie
Immunotherapie
Chemotherapie

A

Immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke stelling m.b.t. de ‘dakpantechniek’ is juist?
Elk stuk nieuwe informatie:
wordt zo ingekleed met als doel heftige emoties van de patiënt te beperken
begint met het herhalen van een deel van de vorige informatie
wordt afgesloten met de inventarisatie of er vanuit de patiënt vragen zijn over de gegeven informatie
sluit in onderwerp nauw samen aan met de vorige informatie

A

begint met het herhalen van een deel van de vorige informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
Als een ongeneeslijk zieke patiënt zijn leefgewoontes gaat bijstellen vanuit de hoop toch beter te worden is deze reactie volgens Kubler-Ross (1969) te
beschrijven als:
marchanderen
woede
depressie
ontkenning
A

marchanderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij een acute myeloïde leukemie zijn sommige chromosomale afwijkingen geassocieerd met een goede prognose. Een goede morfoloog kan dat reeds
door de microscoop zien; te weten een AML-M4eo en een APL (acute promyelocyten leukemie). Dit zijn respectievelijk monocytaire leukemie met
aberrante eosinofielen en promyelocytenleukemie met takkenbossen.
Welke chromosomale afwijking hoort bij een acute promyelocyten leukemie?
Een inversie 16
Een translocatie 9;22
Een translocatie 15;17

A

Een translocatie 15;17

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Combineer het bloedbeeld met de ziekte die dit bloedbeeld kan geven:
Hb 3.7 mmol/l, trombocyten 12 x 109/l,
leucocyten 65 x 109/l
(i) Acute Myeloïde Leukemie (ii) Auto-immuun hemolytische anemie (iii) Chronische
Myeloïde leukemie (iv) Polycythemia vera

A

(i) Acute Myeloïde Leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Combineer het bloedbeeld met de ziekte die dit bloedbeeld kan geven:
Hb 7.8 mmol/l, trombocyten 480 x 109/l,
leucocyten 260 x 109/l
(i) Acute Myeloïde Leukemie (ii) Auto-immuun hemolytische anemie (iii) Chronische
Myeloïde leukemie (iv) Polycythemia vera

A

Chronische

Myeloïde leukemie (iv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Combineer het bloedbeeld met de ziekte die dit bloedbeeld kan geven:
Hb 4.1 mmol/l, trombocyten 280 x 109/l,
leucocyten 4.3 x 109/l
(i) Acute Myeloïde Leukemie (ii) Auto-immuun hemolytische anemie (iii) Chronische
Myeloïde leukemie (iv) Polycythemia vera

A

Auto-immuun hemolytische anemie (iii)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Combineer het bloedbeeld met de ziekte die dit bloedbeeld kan geven:
Hb 11.2 mmol/l, trombocyten 480 x 109/l,
leucocyten 11.0 x 109/l
(i) Acute Myeloïde Leukemie (ii) Auto-immuun hemolytische anemie (iii) Chronische
Myeloïde leukemie (iv) Polycythemia vera

A

Polycythemia vera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
Welk verschijnsel past het MINST bij een net gediagnosticeerd multipel myeloom:
dwarslesie
lymfadenopathie
nierinsufficiëntie
hypercalciëmie
A

lymfadenopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

en vrouw van 28 jaar presenteert zich met algehele malaise, hoofdpijn en wat traag zijn, dyspnoe en hematomen. Zij heeft een Hb van 4.5 mmol/l ,
trombocyten van 2 x 10E9/L (normaal) en leucocyten van 118x10E9/L (verhoogd), en dit blijken bij microscopisch onderzoek voornamelijk myeloide
blasten.
Van welke van onderstaande problemen met bijbehorende oplossingen kan bij haar sprake zijn?
Anemie waarvoor wisseltransfusie moet plaatsvinden
Hyperviscositeit waarvoor plasmaferese moet plaatsvinden
Leucostase waarvoor leukaferese moet plaatsvinden

A

Leucostase waarvoor leukaferese moet plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Een 27-jarige vrouw presenteert zich bij de huisarts met een snel (in 2 weken) in grootte toenemende klier in de hals. Er zijn tevens enkele klieren in de
lies palpabel. Bij biopsie blijkt er sprake van een lymfoom. De CT-scan van de thorax is normaal.
Welke van onderstaande lymfomen is het meest waarschijnlijk?
Hodgkin-lymfoom
Primair mediastinaal B-cel-lymfoom
Een indolent B cel non-Hodgkin lymfoom
Diffuus grootcellig B-cel-lymfoom

A

Diffuus grootcellig B-cel-lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarom hebben kinderen met Acute Lymfatische Leukemie (ALL) een betere prognose dan volwassenen met ALL?
Kies twee redenen: (2)
omdat de biologische kenmerken ALL tussen kinderen en volwassenen verschillen
omdat er veel vaker meningeale localisatie van de ziekte aanwezig is bij volwassenen
omdat kinderen een andere behandeling krijgen
omdat kinderen minder vaak infecties hebben

A

omdat de biologische kenmerken ALL tussen kinderen en volwassenen verschillen
omdat kinderen een andere behandeling krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q
Waar wordt ijzer geresorbeerd?
Colon
Maag
Duodenum
Terminale Ileum
A

Duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat verstaat men in de oncopathologie onder ‘anaplasie’?
Afwezigheid van differentiatie van de tumorcellen
Autonome, ongereguleerde groei van tumorcellen
Transformatie naar maligniteit
Aanwezigheid van meer dan één differentiatierichting van tumorcellen

A

Afwezigheid van differentiatie van de tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Tumoren zijn monoclonaal. Wat wordt hiermee bedoeld?
De cellen van een tumor tonen alle hetzelfde genotype, al verschillen ze in fenotype
Een tumor is afkomstig van één enkele getransformeerde cel
De cellen van een tumor tonen alle hetzelfde fenotype, al verschillen ze in genotype
Een tumor ontstaat uit cellen met alle hetzelfde differentiatietype

A

Een tumor is afkomstig van één enkele getransformeerde cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Oncogene RAS mutaties leiden tot een afwijkend RAS eiwit.
Wat is de essentie van de afwijking van dit eiwit?
Het bindt irreversibel aan groeifactor-receptoren
Het kan niet proteasomaal afgebroken
Het is altijd in de GTP-gebonden, actieve vorm
Het heeft het vermogen verloren, de MAPK pathway te activeren

A

Het is altijd in de GTP-gebonden, actieve vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarvoor is de aanwezigheid van een HSR (homogeneously staining region) in een chromosome spread indicatief?
Voor de aanwezigheid van…
een amplificatie
een deletie
een mitotische catastrofe
een chromosomale inversie of translocatie
telomere insufficiëntie

A

een amplificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q
Een tumor in het hoofdhalsgebied betreft meestal een:
lymfoom
sarcoom
adenocarcinoom
plaveiselcelcarcinoom
A

plaveiselcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Een 45-jarige patiënt wordt binnengebracht op de Spoedeisende Hulp in verband met acuut opgetreden buikpijn rechts in de buik, met tevens
misselijkheid en braken.
Een CT-scan laat het beeld van een ontstoken gebied in het rechter onderkwadrant van de buik zien en de patiënt ondergaat een spoed appendectomie.
Tijdens de operatie blijkt er sprake te zijn van een obstructieve laesie in het coecum. Vriescoupe-onderzoek bevestigt de aanwezigheid van hooggradig
adenocarcinoom en een hemicolectomie rechts en lymfeklierdissectie worden uitgevoerd.
Histopathologisch onderzoek toont een stadium III T3N2 coloncarcinoom met 5 van de 10 lymfeklieren positief voor maligne cellen. Postoperatieve CTscan
toont geen aanwijzingen voor afstandsmetastasen.
Wat is nu de meest aangewezen postoperatieve behandeling?
chemotherapie
radiotherapie
observatie
chemotherapie en radiotherapie

A

chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
Welke tumormarkers zijn vaak verhoogd bij testiscarcinoom?
CEA en CA-15.3
CA-19.9 en CEA
PSA en AFP
AFP en B-HCG
A

AFP en B-HCG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Stellingen:
1) Een voorwaarde voor euthanasie is dat er wordt voldaan aan de opgestelde zorgvuldigheidseisen. Een van die eisen is dat het euthanasie verzoek
wordt beoordeeld door een onafhankelijke arts.
2) Bij euthanasie wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van de combinatie van hoge dosis morfine en midazolam intraveneus.
stelling 1 en 2 zijn beide juist
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist
stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

A

stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Een 70-jarige vrouw is volledig bedlegerig door een dwarslaesie ten gevolge van botmetastasen van een mammacarcinoom.
Zij heeft een grote decubituswond op haar stuit, waaraan zij veel pijn heeft, ondanks het gebruik van paracetamol.
Waar is hier sprake van?
nociceptieve pijn
doorbraakpijn
neuropatische pijn

A

nociceptieve pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welk antwoord is niet juist
Ipilimumab en nivolumab zijn checkpoint remmers
Nivolumab is effectiever dan ipilimumab bij het gemetastaseerde melanoom
Tumor responsen na immunotherapie kunnen pas laat komen
Ipilimumab heeft minder bijwerkingen dan een behandeling met anti-PD1 antilichamen

A

Ipilimumab heeft minder bijwerkingen dan een behandeling met anti-PD1 antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Zet de volgende solide tumoren op volgorde van % 5 jaarsoverleving.
Begin met de vorm van kanker met de laagste 5-jaarsoverleving en eindig met de hoogste 5-jaarsoverleving: colon, long, mamma, melanoom, pancreas

A
pancreas
long
colon
mamma
melanoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Er komt een 60-jarige man met gemetastaseerd niercelcarcinoom bij jou, de oncoloog, op het spreekuur, je wilt graag een (i) adjuvante (ii)
palliatieve behandeling starten.
Maar je weet dat bij niercelcarcinoom (i) chemotherapie (ii) immunotherapie niet effectief is, dus je kiest voor (i) chemotherapie.
(ii) immunotherapie.

A

palliatieve, chemotherapie, immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van ileus bij patiënten met kanker in de terminale fase?
obstipatie of faecale impactie
electrolytstoornissen
peritonitis carcinomatosa
obstructie van de darm door de primaire tumor

A

peritonitis carcinomatosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Als een terminale patiënt zijn ziekte ontkent dient de arts als richtlijn deze ontkenning te:
exploreren
stimuleren
doorbreken

A

exploreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q
Bij een patiënt is de diagnose multipel myeloom gesteld.
Welke combinatie van vier bepalingen/onderzoeken moet plaats vinden om te beoordelen of behandeling gestart moet worden? (4)
beenmergonderzoek
calcium
Hb
M-proteïne
nierfunctie
skeletfoto's
A

􀁺 calcium
􀁺 Hb
􀁺 nierfunctie
􀁺 skeletfoto’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Een 20-jarige vrouw presenteert zich op de eerste hulp met pijn rechts boven in de buik. Dit blijkt te berusten op galstenen. Haar moeder had ook al
galstenen op jonge leeftijd en ze vertelt dat om die reden de milt is verwijderd.
Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor de klachten bij patiënte en haar moeder?
auto-immuun trombopenie
vitamine-B12-deficiëntie
sferocytose
foliumzuurdeficiëntie

A

sferocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Trombopoieteine wordt geproduceerd in …
de nieren
de nieren en de lever
de lever
de nieren, de lever en beenmerg stromale cellen

A

de nieren, de lever en beenmerg stromale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Een jonge Italiaanse vrouw is bekend met een milde vorm van beta-thalassemie. Zij is zwanger van een Ghanese man. Bij de aanstaande vader is nooit
laboratoriumonderzoek verricht.
Wat is de meest ernstige aandoening die een kind voortkomend uit deze ouders kan krijgen? (i) kind krijgt een beta-thalasssemia minor (ii)
kind krijgt een HbS-beta thalassemie (iii) kind krijgt HbH ziekte (iv) kind krijgt hydrops foetalis .
Wat is het juiste onderzoek om een indicatie te krijgen over de kans hierop? (i) Diagnostiek naar hemoglobinopathie bij vader (ii)
Gendiagnostiek bij vader en moeder (iii) Prenatale diagnostiek bij het kind .

A

kind krijgt een HbS-beta thalassemie, Diagnostiek naar hemoglobinopathie bij vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Een 68 jarige man consulteert de huisarts wegens een sinds enige maanden bestaande pijnloze zwelling in de hals. Bij lichamelijk onderzoek vindt de
huisarts enkele vergrote lymfeklieren in de hals van 1-1.5 cm en ook een paar licht vergrote klieren in de beide oksels en liezen. De CT scan toont geen
afwijkingen in de thoraxholte maar wel enkele vergrote klieren in het abdomen. In de differentiaal diagnose zet hij onder meer een lymfoom.
Welk lymfoom is het meest waarschijnlijk?
Burkitt lymfoom
Folliculair non hodgkin lymfoom
Hodgkin lymfoom

A

Folliculair non hodgkin lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Bij een 25-jarige vrouw is een acute leukemie gediagnosticeerd. Ze is met haar eerste kuur begonnen. Ze gaat achteruit, krijgt koorts, en wordt
toenemend respiratoir insufficient.
Welke van onderstaande punten is NIET belangrijk in de overweging of ze op de intensive care zou moeten worden opgenomen?
De tijd die het nog duurt voor ze mogelijk neutrofiele granulocyten zou kunnen hebben.
De verwekker van de pneumonie en of hier goede behandeling voor beschikbaar is.
De leeftijd van patiente.
Het feit dat ze naast de leukemie geen comorbiditeit heeft en voor diagnose fit was en veel sportte.

A

De leeftijd van patiente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Een vrouw van 28 jaar komt en vertelt last te hebben van hoofdpijn. Haar vriend zegt dat ze wat trager denkt dan anders en soms wat in de war is. Bij het
lichamelijk onderzoek ziet u als huisarts een bleke vrouw, met hematomen over het gehele lichaam. Het neurologisch onderzoek (hersenzenuwen,
reflexen en kracht) toont geen specifieke afwijkingen, maar u vindt haar ook wat traag in haar antwoorden. Zij ademt snel, ongeveer 28 maal per minuut.
Het laboratroiumonderzoek toont een Hb van 4.5 mmol/l (verlaagd), trombocyten van 2 x 109/L (verlaagd) en leucocyten van 118 x 109/L (verhoogd). De
leucocyten blijken bij microscopisch onderzoek voornamelijk myeloide blasten te zijn.
Wat is de oorzaak van haar klachten en hoe is dat te verhelpen?
Hyperviscositeit waarvoor transfusie van trombocyten
Anemie en een transfusie van rode bloedcellen
Anemie en een wisseltransfusie
Hyperviscositeit waarvoor plasmaferese moet plaatsvinden
Leucostase en leukaferese
Leucostase en plasmaferese

A

Leucostase en leukaferese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke van onderstaande medicijnen wordt gebruikt in de behandeling voor patiënten met een myelofibrose?
Imatinib
Ruxolitinib
Rituximab

A

Ruxolitinib

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Genamplificatie, leidend tot overexpressie van het gen, is een belangrijk oncogeen mechanisme. Bij welke twee van onderstaande genen speelt
amplificatie vaak een rol, en welke tumor wordt (mede) daardoor veroorzaakt?Genamplificatie speelt vaak een rol bij (i) APC (ii) BRAF
(iii) NMYC (iv) RB en speelt dan een rol bij het ontstaan van (i) coloncarcinoom (ii) melanoom (iii) neuroblastoom

A

NMYC, neuroblastoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is het Warburg effect in tumorcellen?
Verlies van gevoeligheid voor groei-inhiberende signalen.
Onvermogen, de celcyclus te stoppen in geval van DNA-schade.
Expressie van matrix metalloproteïnasen, leidend tot invasieve groei en metastasering.
Hoge glucoseopname en actieve glycolyse, ook in de aanwezigheid van voldoende zuurstof voor oxidatieve fosforylering.

A

Hoge glucoseopname en actieve glycolyse, ook in de aanwezigheid van voldoende zuurstof voor oxidatieve fosforylering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Een 45-jarige vrouw wordt behandeld met chemoradiatie vanwege een cervixcarcinoom. Na de derde kuur krijgt zij last van oorsuizen en heeft zij het
gevoel dat zij ‘op watten loopt’. Ook moet zij opgenomen worden vanwege nierfunctieverslechtering.
Welk chemotherapeuticum wordt hier gelijktijdig met de bestraling gegeven?:
Cyclofosfamide
Cisplatin
Paclitaxel
Doxorubicine

A

Cisplatin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke bewering is juist over adjuvante chemotherapie?
wordt gegeven bij grote mammacarcinomen om de tumor te verkleinen zodat er mammasparend geopereerd kan worden
wordt gebruikt als “radiosensitizer” om zo radiotherapie effectiever te maken
wordt gegeven aan patiënten met gemetastaseerde ziekte om symptomen te verminderen en het leven te verlengen
wordt onder andere aan patiënten met coloncarcinoom gegeven om de kans op metastasen te verminderen

A

wordt onder andere aan patiënten met coloncarcinoom gegeven om de kans op metastasen te verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q
Voor welke aandoening(en) is immuuntherapie in combinatie met angiogeneseremmers een veelbelovende nieuwe therapeutische optie op basis van fase
3 studies? selecteer ja of nee
Blaaskanker (ja/nee)
nierkanker ja/nee
prostaatkanker ja/nee
A

nee, ja, nee

68
Q

Om voor palliatieve sedatie in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moet er onder andere sprake zijn van een
refractair symptoom.
Wat is een refractair symptoom?
Een ernstig symptoom dat tot ondraaglijk lijden leidt bij de patiënt.
Een ernstig symptoom als uiting van een terminale ziekte.
Een ernstig symptoom, waarvoor geen effectieve behandeling (meer) is.

A

Een ernstig symptoom als uiting van een terminale ziekte.

69
Q
Welk opioïd dat wordt toegepast in de medicamenteuze behandeling van pijn bij kanker is beschikbaar in verschillende snelwerkende toedieningsvormen?
buprenorfine
hydromorfon
fentanyl
morfine
methadon
oxycodon (oxycontin/oxynorm)
A

fentanyl

70
Q

Een 73-jarige patiënte met een pulmonaal gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom wordt behandeld met 1e lijns palliatieve chemotherapie en komt na de
eerste 3 chemokuren bij de oncoloog op de poli voor de uitslag van de CT-scan.
De scan laat in vergelijking met de uitgangs-CT-scan een afname van de longlaesie in de linker bovenkwab zien van 20 versus 22mm en een afname van
een laesie in de rechter onderkwab van 52 versus 60mm.
Wat is de objectieve respons bij deze patiënt?
partiele remissie
complete respons
stabiele ziekte

A

stabiele ziekte

71
Q

Een patiënt bij wie net de diagnose Chronische Myeloïde Leukemie is vastgesteld heeft een sterk verhoogd leucocytenaantal van 80x109/l.
Wat zal er in de perifere differentiatie met name zichtbaar zijn?
myeloïde voorlopercellen
myeloïde blasten
lymfocyten
lymfoïde blasten

A

myeloïde voorlopercellen

72
Q
Erytropoietine wordt geproduceerd in
de nieren en de lever
de nieren, de lever en beenmerg stromale cellen
de nieren
de lever
A

de nieren en de lever

73
Q

Een 54-jarige man wordt opgenomen met een acute myeloide leukemie. Hb 4.7 mmol/l
Trombocyten 65 x109/L, leucocyten 22 x109/L, neutrofiele granulocyten 0.1 x109/L
Hij heeft koorts, 39 graden, en een infiltraat op de thorax. Verder heeft hij geen klachten.
Wat bedreigt hem het meest?
decompensatie cordis in verband met anemie
resistente infectie in verband met neutropenie
bloedingen bij trombopenie

A

resistente infectie in verband met neutropenie

74
Q
Welke bevindingen (links) worden gevonden bij welk onderzoek (rechts)?
BCR-ABL mutatie:
(i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) immuunfenotypering (iv) polymerase ketting reactie (PCR)
A

polymerase ketting reactie (PCR)

75
Q
Welke bevindingen (links) worden gevonden bij welk onderzoek (rechts)?
T(15;17):
(i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) immuunfenotypering (iv) polymerase ketting reactie (PCR)
A

cytogenetisch onderzoek

76
Q
Welke bevindingen (links) worden gevonden bij welk onderzoek (rechts)?
CD20 positiviteit:
(i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) immuunfenotypering (iv) polymerase ketting reactie (PCR)
A

immuunfenotypering

77
Q
Welke bevindingen (links) worden gevonden bij welk onderzoek (rechts)?
sferocyten:
(i) bloeduitstrijk (ii) cytogenetisch onderzoek (iii) immuunfenotypering (iv) polymerase ketting reactie (PCR)
A

bloeduitstrijk

78
Q
Bij welke drie van onderstaande problemen kan een trombocytose ontstaan. (3)
acute bloeding
ernstige infectie
ijzergebrek
splenectomie
splenomegalie
A

ernstige infectie
ijzergebrek
splenectomie

79
Q

Hairy cell leukemie wordt zo genoemd omdat de cellen er “harig” uit zien; niet glad met filamenteuze uitstulpsels.
Deze bewering is
onjuist
juist

A

juist

80
Q

Activerende mutaties van het RAS gen worden aangetroffen in veel maligne tumoren en leveren een bijdrage aan één van de acht ‘hallmarks of cancer’.
Welke?
Het vermogen van de tumorcellen om…
ongelimiteerd te blijven delen
te delen bij afwezigheid van groeifactoren
invasief te groeien en te metastaseren
apoptose-inductie te vermijden of te blokkeren

A

te delen bij afwezigheid van groeifactoren

81
Q

Oncogene mutaties van het RAS-gen zijn vrijwel altijd (i) amplificaties (ii) puntmutaties (iii) translocaties die leiden tot (i)
accumulatie (ii) verhoogde kinase-activiteit (iii) verlies van GTP-ase activiteit van het gecodeerde RAS eiwit.

A

puntmutaties, verlies van GTP-ase activiteit

82
Q

Tumoren kunnen geassocieerd zijn met virussen.
Welke van onderstaande combinaties is juist?
humaan papillomavirus (HPV) – levercelcarcinoom
hepatitis B virus (HBV) – Kaposi sarcoom
humaan immunodeficiëntie virus (HIV) – cervixcarcinoom
Epstein-Barr-virus (EBV) – nasopharynxcarcinoom

A

Epstein-Barr-virus (EBV) – nasopharynxcarcinoom

83
Q

Een 45-jarige man wordt behandeld met chemoradiatie vanwege een rectumcarcinoom. Na de tweede kuur krijgt hij last van hevige diarree en
misselijkheid. Bij lichamelijk onderzoek heeft hij een temperatuur van 39.5 graden Celsius en rode verkleuring van de handpalmen. Ook blijkt er in het
bloedonderzoek sprake van neutropenie en nierfunctieverslechtering.
Welk chemotherapeuticum wordt hier gelijktijdig met de bestraling gegeven ?:
Capecitabine
Cisplatin
Cyclofosfamide
Paclitaxel

A

Capecitabine

84
Q

HPV-geassocieerde hoofd-halstumoren worden toenemend bij jongere patiënten gezien.
Zij presenteren zich doorgaans met (i) grotere (ii) kleinere lymfklieruitzaaiingen en zijn (i) gevoeliger (ii) minder gevoelig voor
therapie

A

grotere, gevoeliger

85
Q

Bleomycine is een veelgebruikt middel in de behandeling van het testiscarcinoom.
Wat is een beruchte bijwerking waarop je als behandelend arts alert moet zijn?
alopecia
neuropathie
longfibrose
cardiotoxiciteit

A

longfibrose

86
Q

Welk antwoord is juist?
ipilimumab en nivolumab zijn remmers van de neoplastische vascularisatie
tumorrespons na immunotherapie kan pas laat optreden
ipilimumab is effectiever dan nivolumab bij het gemetastaseerde melanoom
anti-PD1 antilichamen hebben evenveel bijwerkingen als ipilimumab

A

tumorrespons na immunotherapie kan pas laat optreden

87
Q
Welke behandeling is niet zinvol bij een invasief blaascarcinoom?
radiotherapie
intravesicale spoelingen
intraveneuze chemotherapie
radicale cystectomie
A

intravesicale spoelingen

88
Q

Wanneer is het gemiddelde effect van behandeling met abiraterone (+ prednison) op de overleving van patiënten met prostaatkanker het grootste?
bij patiënten met een recent gediagnosticeerd gemetastaseeerd castratie-sensitief prostaatcarcinoom (HSPC)
bij patiënten met een castratie-resistent prostaatcarcinoom (CRPC)

A

bij patiënten met een recent gediagnosticeerd gemetastaseeerd castratie-sensitief prostaatcarcinoom (HSPC)

89
Q

Op basis van welke genetische tumor eigenschappen zou de oncoloog een behandeling met een monoclonaal antilichaam tegen de epidermal growth
factor receptor aan een patiënt met uitgezaaide darmkanker kunnen aanbieden?
FGFR2 wild type
EGFR-mutatie
HER2neu amplificatie
RAS wild type

A

RAS wild type

90
Q
Welk percentage van de chemotherapie behandelplannen worden aangepast op basis van het CGA (comprehensive geriatric assessment) bij ouderen
met kanker?
< 5%
5-20%
20-50%
> 50%
A

20-50%

91
Q

Een 75-jarige man met een naar de botten gemetastaseerd prostaatcarcinoom meldt zich op de spoedeisende hulp met tintelingen in zijn rechter been en
moeilijker lopen. Mictie en defaecatie verlopen ongestoord. Hij heeft veel pijn.
Wat is het eerst aangewezen radiologisch onderzoek?
botscan
MRI-wervelkolom
PET-CT
CT-thorax/abdomen
röntgenfoto van de lumbale wervelkolom, bekken en rechter been

A

röntgenfoto van de lumbale wervelkolom, bekken en rechter been

92
Q

Welke stelling is juist:
De meest voorkomende oorzaak van een ileus bij patiënten met kanker in de palliatieve fase is peritonitis carcinomatosa
De behandeling van een ileus bij patiënten met kanker in de palliatieve fase vindt altijd plaats in het ziekenhuis
De diagnose ileus wordt gesteld op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek, aangevuld met een buikoverzichtsfoto
Alle bovenstaande antwoorden zijn juist

A

De meest voorkomende oorzaak van een ileus bij patiënten met kanker in de palliatieve fase is peritonitis carcinomatosa

93
Q

Bij pijn bij kanker kunnen interventies worden toegepast wanneer medicamenteuze behandeling ontoereikend is of onacceptabele bijwerkingen geeft.
Welke interventie kan worden toegepast bij pijn pijnklachten in de bovenbuik bij pancreascarcinoom?
Plexus coeliacusblokkade
Plexus hypogastricusblokkade
Spinaalcatheter

A

Plexus coeliacusblokkade

94
Q

Een 36-jarige patiënt heeft een coloncarcinoom in het coecum, dat niet is gemetastaseerd. U besluit een gedeelte van de dikke darm te
verwijderen. Welke bewering is juist?
A De operatie van deze patiënt is hetzelfde wanneer er M. Crohn in de ileocoecaal overgang aanwezig is.
B Deze patiënt moet een ileostoma krijgen.
C Het is belangrijk voor de prognose van deze patiënt dat er bij de dikke darm voldoende lymfklieren worden verwijderd.
D Vanwege zijn leeftijd besluit u uit voorzorg de hele dikke darm te verwijderen, alleen het rectum niet

A

C Het is belangrijk voor de prognose van deze patiënt dat er bij de dikke darm voldoende lymfklieren worden verwijderd.

95
Q

Patiënten metgemetastaseerd melanoom behandelen we tegenwoordig met immunotherapie, in de vorm van checkpoint-remmers.
Welke van onderstaanden is GEEN checkpoint-remmer?
A nivolumab
B pembrolizumab
C trastuzumab
D ipilimumab

A

C trastuzumab

96
Q

Plaats in het tekstvak het nummer horende bij het begrip welke in de stelling is weggelaten:
1 = ja
2 = nee
Voor welke van onderstaande aandoening(en) is behandeling met angiogeneseremmers één van de standaardbehandelingen?

prostaatkanker 1/2
blaaskanker 1/2
nierkanker 1/2

A

2, 2, 1

97
Q

Indien er sprake is van een gelokaliseerd prostaatcarcinoom kan de uroloog een radicale prostatectomie uitvoeren. Welke organen worden dan
standaard verwijderd?
A Prostaat, (een gedeelte van) zaadblaasjes (vesiculae seminales) en lymfeklieren
B Prostaat en (een gedeelte van) zaadblaasjes (vesiculae seminales)
C Alleen de prostaat

A

B Prostaat en (een gedeelte van) zaadblaasjes (vesiculae seminales)

98
Q
Wat is brachytherapie?
A Bestraling van de handen
B Bestraling van zeer diep gelegen tumoren
C Inwendige bestraling
D Bestraling in enkele grote porties
A

C Inwendige bestraling

99
Q
Een patiënt ontwikkelt klachten die bij analyse blijken te berusten op hypercalciaemie. De oorzaak blijkt een occult longcarcinoom te zijn: het
carcinoom produceert een eiwit, PTHrP, dat structureel en functioneel lijkt op bijschildklierhormoon. Waarvan is deze combinatie van afwijkingen
een voorbeeld?
A cachexie
B stadium IV maligniteit
C paraneoplastisch syndroom
D paradoxale maligniteit
E tumorprogressiesyndroom
A

C paraneoplastisch syndroom

100
Q

Wat zijn sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van erfelijke darmkanker bij een patiënt?
1. Optreden van darmkanker op jonge leeftijd; onder de leeftijd van 50 jaar
2. Optreden van twee primaire darmtumoren in één patiënt
3. Aanwezigheid van uitzaaiingen
4. Een afwijkende weefseltest (MSI-high tumor)
A 1, 2 en 4 zijn juist
B 1, 2, 3, 4 zijn juist
C 1 en 2 zijn juist
D 1 en 4 zijn juist

A

A 1, 2 en 4 zijn juist

101
Q

Welke van onderstaande beweringen is/zijn juist over adjuvante chemotherapie bij colorectaal carcinoom (CRC)?
Bewering 1.
In de beslissing tot het geven van adjuvante chemotherapie wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het coloncarcinoom en rectumcarcinoom.
Bewering 2.
Adjuvante chemotherapie voor CRC is geïndiceerd bij patiënten met stadium III coloncarcinoom.
Bewering 3.
Adjuvante chemotherapie bij CRC bestaat uit 5FU en oxaliplatin gecombineerd met bevacizumab (een monoclonale antistof die bindt aan VEGF
(vascular endothelial growth factor)
A bewering 1
B bewering 2
C bewering 3
D geen van de bovenstaande beweringen is juist
E alle bovenstaande beweringen zijn juist

A

B bewering 2

102
Q

Een man van 25 jaar van Griekse afkomst presenteert zich op de eerste hulp met een Hb van 5 mmol/l. Hij vertelt recent naar India op vakantie te
zijn geweest en anti-malaria profylaxe te hebben gebruikt. Zijn urine is rood gekleurd. Hij is niet ziek, heeft geen koorts of rillingen. De
familieanamnese vermeldt dat in de familie af en toe ook “aanvallen van bloedarmoede” voorkomen. Het trombocyten- en leukocytenaantal is
normaal. Het aantal reticulocyten is verhoogd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A sikkelceltrait
B G6PD deficiëntie
C auto-immuunhemolyse

A

B G6PD deficiëntie

103
Q

Plaats in de tekstvakken de nummers horende bij de begrippen die in de stelling zijn weggelaten.
In het eerste tekstvak dient te worden gekozen uit:
1 = oncogen
2 = tumorsuppressorgen
In het tweede tekstvak uit:
3 = dominant
4 = recessief
Familiair retinoblastoom wordt veroorzaakt door een mutatie in een 1/2 en erft autosomaal 3/4 over.

A

2,3

104
Q

Plaats in de tekstvakken de nummers horende bij de begrippen die in de stelling zijn weggelaten.
In het eerste tekstvak dient te worden gekozen uit:
1 = inhibeert
2 = stimuleert
In het tweede tekstvak uit:
3 = tumorsuppressorgen
4 = oncogene
Verhoogde expressie van een bepaald miRNA levert een bijdrage aan het ontstaan van een tumor. Welk mechanisme past hierbij?
Het miRNA 1/2 de translatie van mRNA van een 3/4

A

1,3

105
Q

Progressie door het G1 checkpoint.
Zet in de juiste volgorde:
1 Inductie van expressie van Cycline D en cycline E
2 Activatie van cycline-afhankelijke kinasen
3 Fosforylering van RB
4 Release van E2Fs
5 Activatie van transcriptie van S-fase genen

A

Ze staan in de juiste volgorde

106
Q

Welke van onderstaande medicijnen wordt gebruikt in de behandeling voor patiënten met een chronische myeloide leukemie?
A Imatinib
B Rituximab
C Ruxolitinib

A

A Imatinib

107
Q

Een 72-jarige patiënte presenteert zich op de eerste hulp met vermoeidheid, verwardheid, wazig zien en benauwdheid. Ze staat onder controle in
verband met een lymfoplasmacytair lymfoom (ziekte van Waldenstrom), waarvoor tot nu toe een afwachtend beleid is gevoerd.
Wat zou er aan de hand kunnen zijn in het kader van deze ziekte en welke therapie moet daar voor ingesteld worden?
A hyperleukocytose waarvoor leukaferese
B hyperviscositeit waarvoor plasmaferese

A

B hyperviscositeit waarvoor plasmaferese

108
Q
Welke van onderstaande medicijnen wilt u een patiënt met diffuus grootcellig B cel lymfoom zeker niet onthouden?
A
imatinib
B
rituximab
C
ruxolitinib
A

B

rituximab

109
Q

Een 45-jarige man heeft recent gehoord dat hij een folliculair lymfoom, stadium IV heeft. Hij heeft geen lymfeklieren groter dan 1,5 cm, geen B
symptomen en geen cytopenieën. Hij komt bij u voor tweede mening aangezien hij nu zo snel mogelijk een allogene stamceltransplantatie wil
omdat dit de enige manier is om te genezen.
Wat is juist?
A
Hij heeft gelijk, dit is nu de enige manier om te genezen, dus als hij dat wil, ondanks de vele bijwerkingen, dan zult u dit in gang gaan zetten.
B
Hij heeft ongelijk, met een allogene stamceltransplantatie kan hij niet genezen.
C
Hij heeft gelijk dat dit momenteel de enige manier is om te genezen, toch wilt u liever afwachten, aangezien hij momenteel geen behandelindicatie
heeft.

A

C
Hij heeft gelijk dat dit momenteel de enige manier is om te genezen, toch wilt u liever afwachten, aangezien hij momenteel geen behandelindicatie
heeft.

110
Q

Een patiënt presenteert zich met een diepe neutropenie (<0.2x109/l) en een ernstige trombopenie en anemie.
Stelling.
Er is waarschijnlijk sprake van een maligne hematologische aandoening gekenmerkt door een maturatiedefect.
A
juist
B
onjuist

A

A

juist

111
Q
Bij welke twee van onderstaande kan de JAK2 mutatie worden gevonden?
A
chronische myeloide leukemie
B
chronische lymfatische leukemie
C
primaire myelofibrose
D
polycythemia vera
A

C
primaire myelofibrose
D
polycythemia vera

112
Q
Vul de juiste nummers in:
Kies bij het eerste invulvak uit:
1 - dubbelstrengsbreuken
2 - vorming van pyrimidine-dimeren
Kies bij het tweede invulvak uit:
3 - NER (nucleotide excision repair)
4 - homologe recombinatie
UV- radiatie leidt vooral tot 1/2 .
Die kunnen worden hersteld door 3/4 .
A

2 , 3

113
Q

In sommige maligne tumoren wordt verlies van expressie van MHC klasse I gezien.
Wat wordt zo voorkómen en is aldus van ‘voordeel’ voor de tumorcellen?
A
een specifieke CTL-respons tegen de tumorcellen
B
eliminatie door NK (natural killer) cellen
C
activatie van en fagocytose door macrofagen

A

A

een specifieke CTL-respons tegen de tumorcellen

114
Q

Maligne tumorcellen tonen heel vaak aerobe glycolyse (Warburg effect).
Wat is hiervan een gevolg?
A
de tumorcellen kunnen geen glycogeen synthetiseren
B
zuurstof is toxisch voor de tumorcellen
C
de tumorcellen gebruiken verhoudingsgewijs veel glucose
D
de tumorcellen hebben veel zuurstof nodig (‘oxygen addicition’)

A

A

de tumorcellen kunnen geen glycogeen synthetiseren

115
Q
Welke van onderstaande tumoren is maligne?
A
pleiomorf adenoom
B
osteoom
C
seminoom
D
matuur teratoom
E
bronchusadenoom
A

C

seminoom

116
Q
Bij een 75-jarige vrouw worden uitzaaiingen vastgesteld in lymfeklieren en botten.
Wat is gezien deze gegevens de meest waarschijnlijke primaire tumor?
A
mammacarcinoom
B
coloncarcinoom
C
ovariumcarcinoom
D
maagcarcinoom
A

A

mammacarcinoom

117
Q
Klinisch wetenschappelijk onderzoek kan worden ingedeeld in zogeheten fase I-, fase II- en fase III-onderzoek.
Wat is het eindpunt van een fase II-onderzoek?
A
de maximaal verdraagzame dosering
B
de economische haalbaarheid
C
de tumorrespons en toxiciteit
D
de overleving en bijwerkingen
A

C

de tumorrespons en toxiciteit

118
Q

Kiembaanmutaties in het MLH1 gen resulteren in een verhoogd risico op het krijgen van darmkanker.
Welke uitspraak over MLH1 is JUIST?
Normale darmcellen van mensen met een MLH1 kiembaanmutatie hebben…
A
twee kopieën van het MLH1 gen, die beiden gemuteerd zijn.
B
één kopie van het MLH1 gen en deze kopie is gemuteerd.
C
twee kopieën van het MLH1 gen, waarvan er één gemuteerd is.
D
één kopie van het MLH1 gen en deze kopie is niet gemuteerd.

A

C

twee kopieën van het MLH1 gen, waarvan er één gemuteerd is.

119
Q
Een bijwerking die bij minder dan bij 1% van de behandelde patiënten met ipilimumab/nivolumab voorkomt is
A
bijnierinsufficiënte
B
colitis
C
febriele neutropenie
D
hepatitis
A

C

febriele neutropenie

120
Q

Wat is de definitie van partiele respons bij follow-up van tumoren volgens RECIST (Response Evaluation Criteria in Solid Tumors)?
A
>30% increase of target lesions or new lesions
B
>20% increase of target lesions or new lesions
C
>30% decrease of target lesions
D
>20% decrease of target lesions

A

C

>30% decrease of target lesions

121
Q
Bij pijn bij kanker kunnen interventies worden toegepast wanneer medicamenteuze behandeling ontoereikend is of onacceptabele bijwerkingen
geeft.
Welke interventie kan worden toegepast bij pijnklachten in het onderlichaam bij botmetastasen bij prostaatcarcinoom?
A
chordotomie
B
spinaalcatheter
C
plexus hypogastricus blockade
A

B

spinaalcatheter

122
Q

Bij een jongeman van 22 jaar wordt na een orchidectomie een non-seminoom van de linker testis vastgesteld met uitzaaiingen in de longen en
lever. Er wordt gestart met chemotherapie.
Hoe heet de chemotherapie in deze setting?
A
een neo-adjuvante behandeling
B
een adjuvante behandeling
C
een curatieve behandeling
D
een palliatieve behandeling

A

C

een curatieve behandeling

123
Q

Expressie van telomerase is normaliter een eigenschap van stamcellen, maar wordt gezien in veel maligne tumoren.
Het verklaart dan één van de acht ‘hallmarks of cancer’, namelijk het vermogen van de tumorcellen om…
A te delen bij afwezigheid van groeifactoren
B apoptose-inductie te vermijden of te blokkeren
C invasief te groeien en te metastaseren
D ongelimiteerd te blijven delen

A

D ongelimiteerd te blijven delen

124
Q

De plaveiselceltumoren van het hoofd-halsgebied zijn steeds vaker geassocieerd met HPV.
A Deze HPV-geassocieerde tumoren bevinden zich voornamelijk in de mondholte.
B Deze HPV-geassocieerde tumoren bevinden zich voornamelijk in de keelholte.
C Deze HPV-geassocieerde tumoren bevinden zich voornamelijk in de tonsillen.
D Er is geen specifieke locatie voor deze HPV-geassocieerde tumoren.

A

C Deze HPV-geassocieerde tumoren bevinden zich voornamelijk in de tonsillen.

125
Q

Welke bewering is juist over adjuvante chemotherapie?
A wordt gegeven aan patiënten met gemetastaseerde ziekte om symptomen te verminderen en het leven te verlengen
B wordt onder andere aan patiënten met coloncarcinoom gegeven om de kans op metastasen te verminderen
C wordt gegeven bij grote mammacarcinomen om de tumor te verkleinen zodat er mammasparend geopereerd kan worden
D wordt gebruikt als “radiosensitizer” om zo radiotherapie effectiever te maken

A

B wordt onder andere aan patiënten met coloncarcinoom gegeven om de kans op metastasen te verminderen

126
Q

Een man van 60 jaar komt bij u op het spreekuur en vertelt dat hij sinds enkele dagen bloed bij de urine ziet. Er zijn meerdere oorzaken van
hematurie.
Welke oorzaak is het meest waarschijnlijk en zet u daarom bovenaan in de differentiaal diagnose?
A niercarcinoom
B prostaatcarcinoom
C blaascarcinoom
D uretercarcinoom

A

C blaascarcinoom

127
Q
Wat is de gemiddelde levensverwachting van een patiënt met uitgezaaide darmkanker in meerdere organen anno 2018?
A curatie mogelijk
B 6 maanden
C 18 maanden
D 30 maanden
A

D 30 maanden

128
Q

Om voor palliatieve sedatie in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moet er onder andere sprake zijn van
een refractair symptoom.
Wat is een refractair symptoom?
A een ernstig symptoom dat tot ondraaglijk lijden leidt bij de patiënt
B een ernstig symptoom, waarvoor geen effectieve behandeling (meer) is
C een ernstig symptoom als uiting van een terminale ziekte

A

B een ernstig symptoom, waarvoor geen effectieve behandeling (meer) is

129
Q

Een 73-jarige patiënte met een pulmonaal gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom wordt behandeld met 1e lijns palliatieve chemotherapie en komt
na de eerste 3 chemokuren bij de oncoloog op de poli voor de uitslag van de CT-scan.
De scan laat in vergelijking met de uitgangs-CT-scan een afname van de longlaesie in de linker bovenkwab zien van 20 versus 22mm en een
afname van een laesie in de rechter onderkwab van 52 versus 60mm.
Wat is de objectieve respons bij deze patiënt?
A complete respons
B partiele remissie
C stabiele ziekte

A

C stabiele ziekte

130
Q
Een man van 75 jaar wordt door u gezien met een verdenking multipel myeloom.
Hij heeft een IgG paraproteine van 20 g/l, een anemie van 6,5 mmol/l, lytische lesies van de schedel op de CT van het skelet en een kreatinine van
450 micromol/l.
Welke van onderstaande is de reden hem met spoed te behandelen?
A
het IgG paraproteine
B
de anemie
C
de lytische lesies in de schedel
D
de nierinsufficientie
A

D

de nierinsufficientie

131
Q

Een patiënt van 75 jaar presenteert zich met een sinds maanden bestaand en progressief vol gevoel links boven in de buik. Hij is hierbij wat
afgevallen, maar voelt zich verder wel gezond en heeft niet veel klachten. Bij het lichamelijk onderzoek vindt u een sterk vergrote milt 14 cm
onder de ribbenboog palpabel en gegeneraliseerde lymfadenopathie. Het trombocyten aantal is normaal en hij heeft een milde anemie met een
Hb van 7,8 mmol/l met een leucocytose van 80 x 10.9/l.
Welke perifere differentiatie past het best bij bovenstaande klinische beeld?
A
vooral neutrofiele granulocyten
B
overwegend myeloblasten
C
linksverschuiving van de myeloide reeks en erytroblasten
D
overwegend lymfocyten

A

D

overwegend lymfocyten

132
Q
Er komt een 75-jarige vrouw bij de hematoloog met een agressief non-Hodgkin lymfoom. Zij heeft last van nachtzweten en op de PET-CT scan is
er verhoogde opname in lymfeklieren boven en onder het diafragma en in de wervelkolom.
Welk stadium stelt de hematoloog vast?
A
stadium 2 A
B
stadium 3 B
C
stadium 4 B
D
stadium 3 A
A

C

stadium 4 B

133
Q

Van welk combinatie wordt u zenuwachtig omdat het mogelijk ernstige hemoglobinopathie problemen voor het nageslacht kan veroorzaken?
(gezond betekent hier dat je ervan kunt uitgaan dat er geen hemoglobinopathie genen afwijkend zijn)
A
Beta thalassemie minor en drager sikkelcelziekte
B
Beta thalassemie major en gezond iemand
C
Sikkelcelziekte patiënt en gezond iemand
D
Alfa thalassemie drager en sikkelcelziekte patiënt

A

A

Beta thalassemie minor en drager sikkelcelziekte

134
Q

Familiair retinoblastoom wordt veroorzaakt door een mutatie in een tumor suppressorgen/oncogen en erft autosomaal recessief/dominant over.

A

suppressorgen, dominant

135
Q

Maligne tumorcellen tonen heel vaak aerobe glycolyse (Warburg effect).
Wat is hiervan een gevolg?
A
de tumorcellen kunnen geen glycogeen synthetiseren
B
zuurstof is toxisch voor de tumorcellen
C
de tumorcellen gebruiken verhoudingsgewijs veel glucose
D
de tumorcellen hebben veel zuurstof nodig (‘oxygen addicition’)

A

C

de tumorcellen gebruiken verhoudingsgewijs veel glucose

136
Q
In het genoom van een tumorcel wordt deletie van een chromosomale regio aangetroffen.
Welk van de onderstaande genen zou zich in dit gebied kunnen bevinden, zodat de deletie tumorgroei bevordert?
A
BRAF
B
RB
C
NMYC
D
CDK4
A

B

RB

137
Q

Het plaveiselcelcarcinoom wordt vooral gezien bij welke leeftijd en welk huidtype?
A
jonge (<30 jaar) mensen met een donkere huid
B
oudere (>70 jaar) mensen met een lichte huid
C
jonge (<30 jaar) mensen met een lichte huid
D
oudere (>70 jaar) met een donkere huid

A

B

oudere (>70 jaar) mensen met een lichte huid

138
Q
De huisarts verwijst een 65-jarige man in verband met microscopische hematurie naar de urologie voor verdere diagnostiek.
Wat is de kans op een maligniteit?
A
0-10%
B
20-30%
C
40-50%
A

A

0-10%

139
Q

Een 50-jarige patiënte met een naar de lever gemetastaseerd mammacarcinoom wordt behandeld met 1e

lijns palliatieve chemotherapie en
komt na 3 maanden bij de oncoloog op de poli voor de uitslag van de CT-scan. De scan laat in vergelijking met de uitgangs-CT-scan een
verandering van een leverlaesie in segment 6 zien van 20mm naar 26mm en een leverlaesie in segment 4 van 5mm naar 7mm.
Wat is de objectieve respons bij deze patiënt volgens RECIST-criteria?
A
complete respons
B
partiële respons
C
stabiele ziekte
D
progressieve ziekte
A

C

stabiele ziekte

140
Q

Om voor palliatieve sedatie in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan bepaalde voorwaarden.
Wat zijn deze voorwaarden?
Kies de twee juiste opties.
A
er moet sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden
B
er moet sprake zijn van een ernstig symptoom, waarvoor geen effectieve behandeling (meer) is
C
er moet sprake zijn van een geschatte levensverwachting < 2 weken
D er moet sprake zijn van instemming van een 2e

onafhankelijk arts

A

B
er moet sprake zijn van een ernstig symptoom, waarvoor geen effectieve behandeling (meer) is
C
er moet sprake zijn van een geschatte levensverwachting < 2 weken

141
Q

Welke 4 risicofactoren bij ongeneeslijk zieke patiënten kunnen leiden tot verhoogde distress?
A
slechte communicatie met de arts, in verschillende ziekenhuizen behandeld zijn, veel bijwerkingen van de behandeling, late effecten van de
behandeling
B
late effecten van eerdere behandelingen, echtscheiding achter de rug hebben, bovenmatig roken en drinken, financiële problemen
C
psychiatrisch verleden, meerdere ziekten of life-events hebben, alleenstaand zijn, jonge leeftijd
D
persoonlijkheidsstoornis hebben, euthanasiewens, echtscheiding van partner, kinderen die slecht functioneren

A

C

psychiatrisch verleden, meerdere ziekten of life-events hebben, alleenstaand zijn, jonge leeftijd

142
Q

Er komt een 60-jarige patiënt met in de voorgeschiedenis een hartinfarct, maagulcus en gemetastaseerd niercelcarcinoom op de poli. Hij heeft
onhoudbare pijn bij huidige dosering pijnstilling (oxynorm 5mg 6dd zn, oxycontin 10mg 2dd en paracetamol 1000mg 4dd). U verdubbelt de
dosering oxynorm en oxycontin, hiermee is echter de pijn na een week onvoldoende onder controle en patiënt wordt daarnaast suf en misselijk.
Wat is uw vervolgstap?
A
toevoegen NSAID
B
ophogen oxycontin/oxynorm + toevoegen anti-emeticum
C
verlagen oxycontin/oxynorm + toevoegen NSAID + toevoegen anti-emeticum
D
opioidrotatie

A

D

opioidrotatie

143
Q

Er komt een patiënt met peritoneaal gemetastaseerd cholangiocarcinoom op de poli. Hij gaat binnenkort starten met palliatief chemotherapie,
maar klaagt nu over ernstige pijn bij toiletgang (veroorzaakt door metastase aldaar). Hij gebruikt een fentanylpleister van 25mcg 1x/3 dagen en
daarnaast abstral zo nodig (gemiddeld 1-2x/dag).
Wat adviseert u ten aanzien van de pijn?
A
effect binnenkort te starten chemotherapie op pijn afwachten
B
ophogen onderhoudsdosering fentanyl icm dagelijkse pijn
C
abstral-escape preventief voor toiletgang innemen
D
abstral-escape vaker innemen, iedere keer na optreden pijn

A

C

abstral-escape preventief voor toiletgang innemen

144
Q

Wat zijn de juiste combinaties van tumortype en paraneoplastisch syndroom?
prostaatcarcinoom:

hypercalciëmie, SIADH (syndroom van inappropriate ADH secretie), cushing syndroom, hypoglycemie

A

hypercalciëmie

145
Q

Wat zijn de juiste combinaties van tumortype en paraneoplastisch syndroom?
carcinoïd:

hypercalciëmie, SIADH (syndroom van inappropriate ADH secretie), cushing syndroom, hypoglycemie

A

cushing syndroom

146
Q

Wat zijn de juiste combinaties van tumortype en paraneoplastisch syndroom?
hepatocellulair carcinoom:

hypercalciëmie, SIADH (syndroom van inappropriate ADH secretie), cushing syndroom, hypoglycemie

A

hypoglycemie

147
Q

Wat zijn de juiste combinaties van tumortype en paraneoplastisch syndroom?
kleincellig longcarcinoom:

hypercalciëmie, SIADH (syndroom van inappropriate ADH secretie), cushing syndroom, hypoglycemie

A

SIADH (syndroom van inappropriate ADH secretie)

148
Q

Met welke van de volgende is borstkanker geassocieerd:

UV-straling, HIV, asbest, BRCA1

A

BRCA1

149
Q

Met welke van de volgende is kaposisarcoom geassocieerd:

UV-straling, HIV, asbest, BRCA1

A

HIV

150
Q

Met welke van de volgende is melanoom geassocieerd:

UV-straling, HIV, asbest, BRCA1

A

UV-straling

151
Q

Met welke van de volgende is mesothelioom geassocieerd:

UV-straling, HIV, asbest, BRCA1

A

asbest

152
Q

colonkanker - CEA tumormarker. Ja?

A

Ja

153
Q
Een vrouw van 73 jaar heeft een naar de botten gemetastaseerd mammacarcinoom. Zij vertelt sinds een paar dagen toenemend pijn in de linker
heup te hebben. Zij heeft geen neurologische uitval. Een Röntgenfoto van de heup laat een lytische laesie zien ter plaatse van de linker
femurhals.
Wat is op lange termijn (weken) waarschijnlijk de meest effectieve pijnbehandeling?
A
pregabaline
B
dexamethason
C
morfine
D
radiotherapie
A

D

radiotherapie

154
Q

Waaruit bestaat de 1e

lijns behandeling bij een gemetastaseerd niercelcarcinoom?

A
chemotherapie + angiogenese-remmer
B
chemotherapie + immunotherapie
C
immunotherapie + angiogenese-remmer
A

C

immunotherapie + angiogenese-remmer

155
Q

Een vrouw van 53 jaar krijgt vanwege gemetastaseerd melanoom de combinatie behandeling ipilimumab/nivolumab. Zij presenteert zich op de
SEH met waterdunne diarree sinds 3 dagen, 10x per dag.
Welke oorzaak vindt u het meest waarschijnlijk?
A
chemotherapie geïnduceerde diarree
B
auto-immuun colitis
C
gezien leeftijd en therapie; infectieuze diarree

A

B

auto-immuun colitis

156
Q

Bij gemetastaseerd melanoom komen sommige patiënten in aanmerking voor BRAF/MEK remming.
Welke twee stellingen zijn juist? (2)
BRAF/MEK combinatie therapie…
A
is een doelgerichte behandeling.
B
laat pas na 12 weken afname van de tumor zien.
C
kan alleen toegepast worden bij BRAF-v600 wild type.
D
heeft als veel voorkomende bijwerking koorts.

A

A
is een doelgerichte behandeling.
D
heeft als veel voorkomende bijwerking koorts.

157
Q

Een 85-jarige vrouw met ossaal gemetastaseerd mammacarcinoom presenteert zich op de SEH met ernstige verwardheid sinds 2 dagen.
Patiënte gebruikt ondansetron, oxycodon, paracetamol en tamoxifen (anti-hormonale therapie). Zij heeft al 5 dagen geen ontlasting gehad.
Wat zijn uw eerste diagnostische/ therapeutische stappen? (kies er 1)
A
CT-abdomen, bloedkweken, antibiotica
B
labonderzoek, urinesediment, staken oxycodon, klysma
C
CT-hersenen, lumbaalpunctie, staken tamoxifen

A

B

labonderzoek, urinesediment, staken oxycodon, klysma

158
Q

Voor de systemische behandeling van kanker worden verschillende soorten chemotherapie vaak gecombineerd.
Welke drie stellingen zijn juist?
Door combinatietherapie….
A
kun je de individuele chemotherapeutica minder hoog doseren (ten opzichte van monotherapie).
B
ontwikkelen kankercellen minder snel resistentie.
C
zie je beter effect bij uitzaaiïngen in verschillende organen.
D
kunnen de verschillende middelen elkaars effect versterken.
E
is er betere penetratie in de bloed-hersen barrière.

A

A
kun je de individuele chemotherapeutica minder hoog doseren (ten opzichte van monotherapie).
B
ontwikkelen kankercellen minder snel resistentie.
D
kunnen de verschillende middelen elkaars effect versterken.

159
Q
Welke factoren spelen mee bij het afzien van chirurgische resectie bij een 75-jarige patiënt met oesofaguscarcinoom? (kies de twee juiste
antwoorden) (2)
A
alcoholgebruik
B
de leeftijd
C
gemetastaseerde ziekte
D
positieve familie-anamnese voor oesofagus- of maagcarcinoom
E
wens van patiënt
A

C
gemetastaseerde ziekte
E
wens van patiënt

160
Q

Een 52-jarige man presenteert zich met een T3N1M0 rectumcarcinoom.
Welke neo-adjuvante systemische therapie zou u voorstellen, en met welk doel?
A
chemoradiatie, met als doel minder invasieve chirurgie
B
chemoradiatie, met als doel verbetering van overleving
C
combinatie chemotherapie, met als doel kans op uitzaaiingen te verkleinen
D
combinatie chemotherapie, met als doel minder invasieve chirurgie

A

A

chemoradiatie, met als doel minder invasieve chirurgie

161
Q
Welke omgevingsfactor speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van cervixcarcinoom?
A
overgewicht
B
roken
C
HPV-virus
D
EBV-virus
A

C

HPV-virus

162
Q

Kies de juiste optie.
Oncogene mutaties van het RAS-gen zijn vrijwel altijd puntmutaties/translocaties/amplificaties die leiden tot verhoogde kinase activiteit/accumulatie/verlies van GTP-ase activiteit van het gecodeerde RAS eiwit.

A

puntmutaties, verlies van GTP-ase activiteit

163
Q

WNT signaleringsroute: zet in de juiste volgorde:
1 WNT bindt aan de WNT-receptor
2
release van β-catenine uit het destructie-complex
3
translocatie van β-catenine naar de celkern
4
transcriptie van Cycline D1 en MYC

A

Hij staat al in juiste volgorde

164
Q

Een patiënt van 84 jaar is bekend met multipel myeloom. Bij diagnose van de ziekte bleek hij zeer uitgebreide osteolytische botziekte te hebben.
Hij is gestart met melfalan, prednison en bortezomib. Zijn echtgenote vertelt dat hij de laatste dagen klaagt over pijn in de rug en ze vindt hem
verward. Bij het lichamelijk onderzoek vindt u krachtsverlies van het linkerbeen en de patiënt is inderdaad traag en verward. Het overige
neurologisch onderzoek is normaal.
Hoe dient u vervolgens te handelen?
A
U verricht een röntgenfoto van thoracale en lumbale wervelkolom om een extramedullair plasmacytoom uit te sluiten en bepaalt het calcium
gehalte.
B
U verricht een MRI om een extramedullair plasmacytoom uit te sluiten en bepaalt het M-proteïne.
C

U verricht een een röntgenfoto van thoracale en lumbale wervelkolom om een extramedullair plasmacytoom uit te sluiten en bepaalt het M-
proteine.

D
U verricht een MRI om een extramedullair plasmacytoom uit te sluiten en bepaalt het calcium gehalte.

A

D

U verricht een MRI om een extramedullair plasmacytoom uit te sluiten en bepaalt het calcium gehalte.

165
Q

Een jonge, tot voor kort gezonde man van 30 jaar blijkt een anemie te hebben: Hb 3.6 mmol/l. Het trombocyten- en leucocytenaantal is normaal.
Het MCV is 110 en het reticulocytenaantal is sterk verhoogd. Hij heeft een temperatuursverhoging tot 38 graden Celcius gemeten.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak?
A
een vitamine-B12-deficiëntie bij coeliakie
B
een auto-immuunhemolyse bij een mycoplasmapneumonie
C
een foliumzuurdeficiëntie bij veganistisch dieet

A

B

een auto-immuunhemolyse bij een mycoplasmapneumonie