Tentamen KP Flashcards

1
Q

Noem de pijler van gezondheid?

A

-meedoen
-dagelijks functioneren
-kwaliteit van leven
-zingeving
-mentaal welbevinden
-lichaamsfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) definieerde gezondheid ooit als….

A

een toestand van een
compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, en niet slecht de afwezigheid van ziekte of gebrek’.
Gezondheid is niet alleen lichamelijke gezondheid maar ook geestelijk.
Nieuwe definitie: ‘gezondheid is het vermogen zich aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Hier staat de mens centraal en niet de ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zes dimensies van positieve gezondheid

A

Lichaamsfuncties: gezond voelen, fitheid, klachten en pijn, slapen, conditie, bewegen
Mentaal welbevinden: onthouden, concentreren, communiceren, vrolijk zijn, jezelf accepteren,
omgaan met verandering, gevoel van controle.
Zingeving: zinvol leven, levenslust, idealen willen bereiken, vertrouwen hebben, accepteren,
dankbaarheid, blijven leren.
Kwaliteit van leven: genieten, gelukkig zijn, lekker in je vel zitten, balans, je veilig voelen, hoe je
woont, rondkomen met je geld
Meedoen: sociale contacten, serieus genomen worden, samen leuke dingen doen, steun van
anderen, erbij horen, zinvolle dingen doen interesse in de maatschappij
Dagelijks functioneren: zorgen voor jezelf, je grenzen kennen, kennis van gezondheid, omgaan met tijd, omgaan met geld, kunnen werken, hulp kunnen vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf hoe de maatschappij met psychopathologie omgaat.

A

De manier waarop de maatschappij omgaat met psychopathologie varieert sterk afhankelijk van culturele, sociale, en politieke factoren. ( stigma, zorg en behandeling, wet en regelgeving, onderwijs, culturele aspecten )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als er iets mis is met iemand is dat over 4 gebieden welke?

A

Als er iets mis is met iemand is dat over 4 gebieden. Mentaal, lichaam, sociale en zingeving. Dat raakt allemaal aan het psychisch functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is psychopathologie:

A

Psychopathologie is het wetenschappelijke onderzoek naar en de studie van psychische stoornissen en afwijkend gedrag. Dit omvat de oorzaken, ontwikkeling, symptomen en behandelingen van deze stoornissen. Er moet lijden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het verschil uitleggen tussen een classificatie en een indicatie.

A

classificatie: verwijst naar het categoriseren van psychische stoornissen of problemen op basis van gestandaardiseerde criteria en systemen zoals de DSM of ICD dat is de internationale classificatie of diseases)
Doel: het doel is symptomen en gedragingen te ordenen.

Indicatie: betreft het bepalen welke behandeling of interventie het meest geschikt is voor een bepaald client of groep op basis van hun specifieke klachten en omstandigheden.
doel is om passend en effectief behandeling te kiezen om de klachten te verminderen of op te lossen.
vb CGT gaan toepassen bij angststoornis terwijl misschien medicatie weer bij de ander past

Diagnostiek: is proces van onderzoeken, beoordelen en analyseren van psychische toestanden een client om een gedetailleerde diagnose te stellen. Bv je gaat vragenlijst en test doen. doel is dat je diepgaand begrip gaat krijgen van de problemen van de client

Kort:
Classificatie ordent symptomen in standaartcategorieen.
Indicatie: bepaalt welke behandeling meest geschikt is.
Diagnostiek: onderzoekt en beoordeelt om tot een gedetailleerde diagnose te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Syndroom =

A

Een groep symptomen die statistisch vaak samen voorkomen zonder dat bekend is of en wat ze in oorzakelijke zin met elkaar te maken hebben..
Pas als je weet dat ze allemaal uitingen zijn van eenzelfde, gemeenschappelijke onderliggende oorzaak, mag je het een ‘stoornis’ noemen
En als je dan ook nog eens begrijpt ‘hoe’ het een tot het ander leidt, heet het een diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen classificatie en diagnostiek?

A

Classificatie
Wat?
Algemene kennis nodig
Groepen
Beschrijvend
Geeft richting aan de hv

Diagnostiek
Hoe?
Specifieke kennis nodig
Individu
Verklarend
Meerdere factoren in de context betrokken
Is ESSENTIEEL voor gepaste hv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat geef je in de GGD?

A

Je geeft in de ggz geen diagnose maar een classificatie. Diagnose geeft aan wat je plan wordt. Bij classificatie doe je dit nog niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Weet wat er wordt bedoeld met syndroom, symptoom, ziekte

A

Symptoom
is een kenmerk/verschijnsel of teken van een ziekte/aandoening.
Symptomen zijn belangrijke aanwijzingen voor artsen bij het stellen van diagnoses/syndroom

Syndroom
groep samenhangende symptomen die vaak samen voorkomen en een bepaald patroon vormen.

Een syndroom is dat je een aantal symptomen hebt, die heel vaak samen voorkomen. Een vast groepje kernsymptomen. Dat je bv van de 8 er 5 moet hebben, of van de 12 er 7 moet hebben.

Ziekte
Het ontstaan, beloop en proces is bekend. Een ziekte is een abnormale toestand van het lichaam of van een orgaan, die wordt gekenmerkt door specifieke symptomen en vaak ook door afwijkingen in lichaamsfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diagnose, binnen de ggz worden er geen diagnoses gesteld.

A

Een diagnose is het proces door de psycholoog / psychiater van het identificeren van een ziekte, aandoening, stoornis of letsel door het analyseren van de symptomen en tekenen die een patiënt vertoont, evenals door het uitvoeren van verschillende tests en onderzoeken.
Diagnostiek betreft het beschrijven en vaststellen van een psychische stoornis op basis van de klachten en problemen en symptomen die de patiënt ervaart en de verschijnselen die de clinicus vaststelt. Naast een beschrijving van de symptomen bevat een diagnose nog meer elementen: de fase van ontwikkeling van het ziektebeeld (bijvoorbeeld eerste keer dat symptomen zich voordoen, of een terugval na eerdere episode), complicaties, andere stoornissen of aandoeningen die van invloed zijn op de stoornis (comorbiditeit), factoren die hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de stoornis en factoren die van invloed zijn op het beloop van de stoornis, functies die verstoord zijn en de beperkingen die hieruit voortvloeien in het dagelijks functioneren op verschillende levensgebieden (werk, wonen, sociale relaties) en tot slot factoren die van invloed zijn op het al dan niet aanslaan van de behandeling. Een diagnose heeft vaak de aard van hypothesen die in de loop van de tijd kunnen worden bijgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Classificatie=

A

Het ordenen van menselijke gedragingen, ervaringen, belevingen of eigenschappen en onderbrengen in een klasse of typologie. Je geeft in de ggz geen diagnose maar een classificatie. Diagnose geeft aan wat je plan wordt. Bij classificatie doe je dit nog niet.
Classificatie= ordenen en indelen van stoornis. DSM-5 is een classificatiesysteem waarmee we betrouwbaar de symptomen van patiënten kunnen rangschikken.
Classificeren = in feite het bij elkaar zetten van symptomen die statistisch vaak samen voorkomen.
Classificatie gaat over symptomen: we hebben afgesproken de combinatie van deze symptomen noemen we zo (naam stoornis). Classificatie is dus een onderdeel van de diagnose.

  • Doel: Een classificatie is bedoeld om verschillende ziekten, stoornissen of aandoeningen systematisch in te delen en te categoriseren. Het helpt bij het organiseren van informatie over ziektes en het creëren van een gemeenschappelijke taal voor professionals.
  • Toepassing: Classificaties worden gebruikt om diagnoses te stellen op basis van een gestandaardiseerd systeem.
    Classificeren is het toewijzen van een psychische stoornis aan een beschreven categorie. DSM-5 is een classificatiesysteem waarmee we betrouwbaar de symptomen van patiënten kunnen rangschikken. Het geeft categorieën en criteria voor toewijzing aan die categorieën.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Indicatie=

A

aanbeveling/aanwijzing dat een bepaalde behandeling of interventie geschikt is.
Het is een plan wat gemaakt wordt voor de client.
Indicatie: Onder indicatiestelling verstaan we de vaststelling van de aard en/of de intensiteit van de behandeling die naar het gezamenlijke oordeel van de professional en de patiënt op basis van de diagnostiek, de beschikbare behandelingsmogelijkheden en de wensen en voorkeuren van de patiënt het meest aangewezen is.
* Een indicatie is een aanwijzing of reden waarom een bepaalde behandeling, test of medische interventie noodzakelijk is. Het is gericht op het bepalen van de meest geschikte behandeling voor een specifieke patiënt.
* Toepassing: Indicaties worden gebruikt door artsen en andere gezondheidswerkers om beslissingen te nemen over behandelingsplannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Syndroom =

A

Een groep symptomen die statistisch vaak samen voorkomen zonder dat bekend is of en wat ze in oorzakelijke zin met elkaar te maken hebben..
Pas als je weet dat ze allemaal uitingen zijn van eenzelfde, gemeenschappelijke onderliggende oorzaak, mag je het een ‘stoornis’ noemen
En als je dan ook nog eens begrijpt ‘hoe’ het een tot het ander leidt, heet het een diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

GGZ geeft men een….

A

Je geeft in de ggz geen diagnose maar een classificatie. Diagnose geeft aan wat je plan wordt. Bij classificatie doe je dit nog niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

met een syndroom wordt je wel of niet geboren

A

met een syndroom wordt je geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stoornissen ontwikkelen…

A

stoornissen ontwikkelen pas in de puberteit of zelfs pas ver in de adolescentie periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

symptoom =

A

Een symptoom is een teken of indicatie van een ziekte, stoornis, verwonding, of ander gezondheidsprobleem dat door een persoon wordt ervaren of waargenomen. Symptomen kunnen betrekking hebben lichamelijke sensaties zoals pijn, jeuk, vermoeidheid, of duizeligheid tot veranderingen in fysiologische functies zoals een verhoogde hartslag, ademhalingsproblemen, of spijsverteringsproblemen. Ook kunnen symptomen betrekking hebben op cognitieve of emotionele aspecten, zoals geheugenproblemen, stemmingswisselingen, of angst. Symptomen zijn belangrijke aanwijzingen voor artsen bij het stellen van diagnoses en het bepalen van de juiste behandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

doel en wat DSM5 =

A

DSM – poging tot eenduidigheid en studie

Doel: eenheid brengen in de vele interpretaties van diagnoses.

  • DSM-I 1952 leger VS In Amerika in het leger is er een systeem ontwikkeld om de geestesziekte te classificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bio=psychosociaal model=

A
  • bio-psychosociaal model → Hier moeten gezondheidsproblemen worden benaderd vanuit 3 invalshoeken.
  • biologische, psychische en een sociale invalshoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  • DSM-5: poging om..
A
  • DSM-5: poging om de betrouwbaarheid te laten toenemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoem beknopt de opzet van de DSM5

A

Sectie I
gebruiksaanwijzing, uitleg en verantwoording
Sectie II
beschrijving van de categorieën en de stoornissen
Sectie III
in deze sectie zijn onderwerpen en stoornissen opgenomen die verder onderzoek behoeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Herstel beweging en de essentie ervan.
Herstelbeweging,

A

Herstelbeweging, heeft als doel iets te veranderen.
Is een benadering binnen de geestelijke gezondheidszorg die zich richt op het herstel en de empowerment van mensen met psychische aandoeningen.
(Het is een aanpak in de geestelijke gezondheidszorg die mensen met psychische problemen helpt beter te worden en sterker te staan).

Deze beweging legt de nadruk op persoonlijke groei, zelfbeschikking, en het maximaliseren van de levenskwaliteit, in plaats van uitsluitend te focussen op het verminderen van symptomen. Zinvol bestaan met of zonder aandoening.
-Leren leven met lijden, leven met je aandoening. Lijden hoort bij het leven.
4 fasen: overweldigd door -, worstelen met -, leven met -, leven voorbij de aandoening

Aspecten van herstel: herstel van gezondheid,functioneel herstel, maatschappelijk herstel, persoonlijk herstel.
Pijlers van gezondheid: meedoen, dagelijks functioneren, kwaliteit van leven, zingeving, mentaal welbevinden, lichaamsfuncties. (Persoonlijke benadering: wat is er met je gebeurt. Wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid?
Wat heb je nodig? Waar wil je naar toe?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Iets van de kennis van de Biologische kant weten.

A

De hersenstam is het contactpunt naar alles in je lijf. Daar zit het limbische systeem. (2 dingen) en daarboven zit het bovenbrein de neocortex. Het bovenbrein heeft 4 delen:
- temporaal
- Frontaal
- Oxypetalum
- middenkwab
Kleine hersenen=motor van je spieractiviteiten.
Er zit een brug tussen li en re hersenhelft zodat beide met elkaar kunnen communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Amigdela =

A

Amigdela = amandelkern is je stress hoofdkwartier. Daar wordt aangegeven als er iets mis is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Prefrontale cortex=

A

Prefrontale cortex= belangrijk voor je emoties en het benoemen ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe werken de hersenen?

A

Hoe werken de hersenen? Er worden voortdurend verbindingen gemaakt. Cel met lange staart die bijv in verbinding staat met een deel van je lichaam. Cel kern waar veel contact is met omgeving. In de cel vindt prikkeloverdracht plaats. Synaps = een overdracht. Neurotransmitter = signaal stofjes.
De verbindingen in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Panksepp =

A

Panksepp = gedragswetenschapper, hij wilde echt weten hoe het zit met de emoties. Wat gebeurt er als ik een prikkel geef bij een dier in het onderbrein. Hij probeerde die banen in kaart te brengen. Bij mensen prikte hij ook banen aan (bij hersenoperaties) Hij kon daardoor terug horen wat ze ervaarden, daardoor 7 dingen ontdekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

7 emotiesystemen opnoemen

A

7 emotiesystemen
- Zoeken
- Lust
- Zorgen. (zorggedrag)
- Woede (agressie)
- Angst (bang zijn)
- Hechtingspaniek (dit heeft te maken met bescherming zoeken)
- Spel (stoeien) heeft ook te maken met hiërarchie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

stress proces opnoemen

A

Stress
* Adrenaline
* Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as
* Twee wegen (onder- en bovenbrein):
* onbewust via amandelkern ‘quick and dirty’
* bewust via de (prefrontale) cortex, langzaam en analytisch

gevolg van adrenaline is de vlucht, vecht, bevries reactie
signaal (harde knal, rook) -> je brein gaat op twee manieren waarnemen
ogen/nadenken -> bovenbrein
snelste manier -> onderbrein (amandelkern) -> schrikreactie (gevaar!) -> die kan dan meteen beginnen met de eerste reactie (vlucht, vecht, bevries). Pas later ga je nadenken en kun je een keuze maken, is het vals alarm? Schok kan wel 20 min duren voor het weer kalm is -> reactie van adrenaline in je bloed.
bloed moet weg uit je buik/huid -> je urine laten lopen, kou/lichte huid -> je vast voorbereiden op de vluchtreactie. Wat je lichaam doet is geen afwijking, maar een gezonde reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

DMS5 iets over vertellen

A
  • Een classificatiesysteem om psychische stoornissen te kunnen diagnosticeren. Eerste DSM 1952.
  • Gaandeweg alleen beschrijving van symptomen.
  • DSM wordt gebruikt in de Geestelijke Gezondheidszorg (artsen, psychiaters en psychologen)
  • Doel: eenheid brengen in de vele interpretaties van diagnoses.
  • De DSM en het er op lijkende ICD-10 (WHO)is de standaard in de wereld. ICD-11 wordt van kracht op 1-1-2022
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Voor- en nadelen van de DSM-5 classificatie opnoemen en consequenties voor het professioneel handelen.

A

Voordelen
Hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Communicatiemiddel tussen hv
Research is verbeterd
* ordening aanbrengen, soort telefoonboek.
* Je doet het om onderzoek te doen, zodat je 1 taal hebt om psychische aandoeningen te beschrijven.
* Beschrijvend maken wat je ziet en hoort en dat is de manier waarop je het eens wordt met elkaar.
* Het biedt richtlijnen voor behandelingen die effectief kunnen zijn bij specifieke stoornissen.
* Biedt een gemeenschappelijke taal op het gebied van geestelijke gezondheid.
* Het kan helpen bij het opstellen van behandelplannen

Nadelen
Slechte vitaliteit -> vooral constructvalideit
Koppeling hulpverlening
Koppeling verzekering
Koppeling psychofarmaca
* Mogelijke belangenverstrengeling bij commissie die verantwoordelijk is voor de nieuwe indeling DSM.
* De angst dat de lat om een diagnose te krijgen in de DSM-5 lager is, teveel mensen zou hier dan wel eens aan voldoen.
* De DSM houdt weinig rekening met de culturele context. (bijv homofilie)
Over Medicaliseren, risico voor Overdiagnosis. (de lat is laag gelegd voor een diagnose)
* Er is altijd toch een verschil van inzicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Consequenties voor het professioneel handelen DSM

A

Consequenties voor het professioneel handelen:
* een risico dat normaal gedrag ten onrechte als pathologisch wordt beschouwd. Dit kan leiden tot overdiagnose en onnodige medicatie of behandelingen, waardoor patiënten het stigma van een diagnose dragen zonder dat dit noodzakelijk is.
* De DSM-5 is grotendeels gebaseerd op gedragsmatige symptomen en niet op biologische markers. Dit kan leiden tot subjectieve interpretaties van symptomen, wat de consistentie en betrouwbaarheid van diagnoses kan verminderen.
* Veel stoornissen in de DSM-5 hebben overlappende symptomen, wat het moeilijk maakt om duidelijke en onderscheidende diagnoses te stellen.
(staat onder kop nadelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Consequenties voor het professioneel handelen DMS (voordelen)

A

Consequenties voor het professioneel handelen:
* Zorgprofessionals kunnen consistent en betrouwbaar diagnoses stellen.
* Dit verbetert de communicatie tussen professionals en zorgt voor een coherente zorgplanning.
* Het gebruik van de DSM heeft ingrijpende gevolgen voor het professionele handelen van zorgverleners. Het biedt duidelijke voordelen zoals standaardisatie, betere communicatie en ondersteuning bij behandelplanning, maar brengt ook uitdagingen en verantwoordelijkheden met zich mee. Zorgverleners moeten zich bewust zijn van zowel de voordelen als de beperkingen van de DSM om optimaal en ethisch verantwoord gebruik te maken van dit instrument in hun praktijk.
( stond onder voordelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

DSM staat voor…

A

DSM staat voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders:
Het diagnostisch en statistisch handboek van psychiatrische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Verschillen DSM-IV en DSM-5 (grote lijnen)

A
  • Assenstelsel DSM-IV is er niet meer
  • Het is de bedoeling dat in DSM-5 er meer beschrijving bij gegeven wordt. Bijvoorbeeld welke factoren de stoornis in stand houden, of het ziekte-inzicht en de motivatie van de patiënt? Is er sprake van comorbiditeit en suïcidaliteit, wat is de invloed van leeftijd, geslacht en cultuur, hoe hoog is de lijdensdruk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Kritiek DSM-5

A
  • Ook deze versie houdt te weinig rekening met de culturele context.
  • Mogelijke belangenverstrengeling bij commissie die verantwoordelijk is voor de nieuwe indeling DSM.
  • De angst dat de lat om een diagnose te krijgen in de DSM-5 lager is, teveel mensen zou hier dan wel eens aan voldoen.
  • kritische artikel DSM-5:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de belangrijkste kritiekpunten op DSM-5?

A
  • Een van de kritiekpunten is dat de classificaties in DSM-5 weinig tot geen relatie hebben met de door de patiënt ervaren problemen en daardoor ook weinig informatie geven over de behandelbehoefte. Dit komt omdat het hier gaat om classificaties van psychiatrische beelden en niet om een diagnose.
  • Een tweede veelgehoord kritiekpunt is dat de DSM-5 bijdraagt aan medicalisering van normaal gedrag. Omdat veel mensen zich herkennen in de lijstjes van criteria voor een classificatie wordt al makkelijk beweerd dat iedereen dan een stoornis heeft. Dit is echter niet het geval. DSM-5 stelt dat classificatie pas aan de orde is wanneer een behandelbehoefte is vastgesteld, op basis van het lijden van de patiënt en de impact van de klachten op het dagelijks functioneren. Veel van het commentaar op DSM-5 berust op misverstanden over wat DSM-5 is en de wijze waarop het classificatiesysteem wordt toegepast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Van de volgende stoornissen de belangrijkste kenmerken, de wijze van diagnostiek en mogelijke behandelingen opnoemen:
* Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen met name ASS

A
  • Verstandelijke beperking
  • Communicatiestoornis
  • Autismespectrumstoornis
  • Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis
  • Specifieke leerstoornis
  • Motorische stoornis
  • Ticstoornissen
  • Andere neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Autismespectrumstoornis (ASS)

A

Autismespectrumstoornis (ASS)
Ernstige ontwikkelingsstoornis van de sociale wederkerigheid en de verbale en non-verbale communicatie die gepaard gaat met een star en beperkt repertoire van gedrag en interesses.
- Neurobiologisch: Een genetische aanleg (pre)dispositie
- Cognitief: Verstoorde informatieverwerking
* Beperkingen in de ‘theory of mind’ (TOM), Beperkingen in de centrale coherentie, Beperkingen in de uitvoerende functies
- Sensorische overgevoeligheid
Aanpassing in DSM-5 ernst en subtypes: de mate van ondersteuning.
DSM-5 ASS
A .Beperkingen in de sociale communicatie en interactie
1. Tekortkomingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid (bijvoorbeeld abnormaal contact maken of interactie)
2. Tekortkomingen in het non-verbaal communicatieve gedrag (bijvoorbeeld lichaamstaal, oogcontact)
3. Tekortkomingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties (moeite met aanpassen, fantasiespel etc.)
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten
- Aanwezig vanaf de jeugd
- Mate van ernst op A en B: :
3: Vereist zeer substantiële ondersteuning
2: Vereist substantiële ondersteuning
1: Vereist ondersteuning
Hoe erfelijk? → 35-60%, veel genen lijken betrokken, bij vrouwen minder erfelijk 13-16%, veel omgevingsfactoren (40-65%), ingewikkeld samenspel genen en omgeving.
Prevalentie 1%, M:V 4:1
Onderzoek: psychiater bij betrekken.
Behandeling: psycho-educatie, gedrags-, systeemtherapie
Oude onderverdeling
Kern autisme, PDD-NOS (DSM-IV), Syndroom van Asperger, MCDD, NLD, Stoornis van Rett (erfelijk, vrijwel alleen meisjes), Desintegratie stoornis op de kinderleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen

A

Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen
- Meer aandacht voor volwassenen
- Gecombineerd beeld
- Overwegend onoplettend beeld (ADD)
- Overwegend hyperactief-impulsief beeld (ADHD)
DSM-5 Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen, 6 symptomen (volw. 5), minimaal 6 maanden
1. Persisterend patroon (ADD)
* Onoplettendheid, Onvoldoende aandacht aan details, achteloze fouten, Moeite aandacht bij taken of spel, Lijkt niet te luisteren wanneer direct aangesproken, Volgt aanwijzingen niet op, maakt niet af, Moeite met organiseren, Vermijdt langdurige geestelijke inspanning, Raakt vaak iets kwijt, Wordt gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels, Is vaak vergeetachtig.
DSM-5 Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornissen,6 symptomen (volw. 5),minimaal 6 maanden
2. Hyperactiviteit en impulsiviteit (ADHD)
* Beweegt onrustig met handen en voeten of draait op stoel, Staat vaak op waar je moet blijven zitten, Rent vaak rond, klimt overal op, Kan moeilijk rustig spelen of ontspannen, Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door, Praat vaak excessief veel, Antwoordt voordat de vraag afgemaakt is,Heeft moeite op de beurt te wachten, Stoort anderen en dringt zich op, Voor 12e jaar aanwezig, Op meerdere levensgebieden.
ADHD en ADD
Erfelijkheid: tweelingenonderzoek 76%, complexe interactie, Staat los van intelligentie
Prevalentie: 5,3% (volw. 2,1%), 50% houdt klachten als volwassene, M/V 2:1
Kan zich voortzetten in de volwassenheid
Grotere kans op verslaving, relatieproblemen en criminaliteit.
Diagnose: 1 screening en criteria, 2 alternatieven, 3 comorbiditeit
Behandeling: Medicatie, psycho-educatie, gedrags- en systeemtherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen

A

Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen
- Positieve symptomen (wanen, hallucinaties en gedesorganiseerde spraak/gedrag)
- Negatieve symptomen (affectief vlak, initiatief verlies, terugtrekken etc.)
- Wanen (vaste overtuiging die men niet toestaat te falsificeren)
- Hallucinaties (zintuigelijke waarneming zonder externe stimulus)
- Katatonie (verstoring in de uitvoering van bewegingen)
Schizofreniespectrum (1)
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: beschreven bij de persoonlijkheidsstoornissen
- Waanstoornis
- Kortdurende psychotische stoornis
- Schizofreniforme stoornis
- Schizofrenie
- Schizoafectieve stoornis
- Psychotische stoornis door een middel of medicatie
- Psychotische stoornis door een somatische aandoening
- Katatonie bij een andere psychotische stoornis
- Katatone stoornis door een somatische aandoening
- Ongespecificeerde katatonie
Schizofreniespectrum (2) 1 maand merendeel van de tijd psychose (of behandeld) 6 maanden steeds aanwezig (positief of negatieve symptomen.

  • Waanstoornis > maand; geen schizofrenie en verder niet bizar
  • Subtypen: erotomane, grootheids-, jaloerse, achtervolgings-, somatische type
  • Prevalentie 0,2% m/v 1:1
  • Kortdurende psychotische stoornis
  • Minstens 1 dag; prevalentie 9% VS, m/v 1:2
  • Schizofreniforme stoornis (> maand en < half jaar)
  • Schizofrenie 2 symptomen, minimaal 1 positief
    Prevalentie 0,3 – 1%, m/v ?
    Schizofreniespectrum (3)
  • Schizoafectieve stoornis
  • Depressieve of manische stemmingsepisode plus wanen en hallucinaties > 2 weken zonder depressieve of manische stemmingsepisode
  • Prevalentie: 0,3%, meer vrouwen dan mannen (als gevolg van depressie)
  • Katatonie (minimaal 3)
    Stupor, Wasachtige buigzaamheid, Mutisme, Kataleptie, Negativisme, Poseren, Motorische maniërismen, Motorische stereotypen, Agitatie, Grimassen, Echolalie, Echopraxie
    Schizofreniespectrum (4)
  • Diagnostiek
  • Stadia
  • Neuropsychische model van psychose
  • Interventies
  • Herstel en rehabilitatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Stemmingsstoornisssen de sleutelbegrippen:

A

Stemmingsstoornisssen de sleutelbegrippen:
Gevoel en stemming: analoog aan buien of regenseizoen
Depressieve episode → Twee weken erg somber (depressieve stemming), geen plezier of interesse
Manische episode → Een week voortdurend en overdreven uitgelaten (prikkelbaar), (te) veel energie en slecht dagelijks functioneren
Hypomane episode → Minimaal 4 dagen manisch zonder grote beperking
* Bipolaire-stemmingsstoornissen
* Bipolaire I-stoornis
* Bipolaire II-stoornis
* Cyclothyme stoornis
* Bipolaire stoornis door middel
* Bipolaire stoornis door somatische aandoening

Bipolaire I-stoornis →
Minstens een week abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming of energie. Drie (of meer) van de volgende symptomen:
* Overtrokken gevoel van eigenwaarde
* Verminderde slaap
* Spraakzamer
* Gejaagde gedachten
* Sneller afgeleid
* Actiever (sociaal of seksueel)
* Fysiek onrustig
* Meer risicovolle activiteiten
Bipolaire II-stoornis →
Minstens één hypomane en één depressieve episode
Minstens vier achtereenvolgende dagen abnormale en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming en energie
Tijdens de periode drie (of meer):
* Opvertrokken gevoel van eigenwaarde
* Verminderde slaap
* Spraakzamer
* Gejaagde gedachten
* Sneller afgeleid
* Actiever (sociaal of seksueel)
* Fysiek onrustig
* Meer risicovolle activiteiten
Cyclothyme stoornis →
* Minstens twee jaar verschillende perioden met lichte manische- en perioden met depressieve symptomen die echter niet voldoen aan depressie, manie of hypomanie
* Bovenstaande is minstens de helft van de tijd aanwezig, nooit langer dan twee maanden afwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

stemmingsstoornissen en de sleutelbegrippen II

A
  • Depressieve-stemmingstoornissen
    deze categorieën worden onderscheiden:
    Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
    Nieuw: voorkomt bipolair diagnose bij kinderen zonder manie
  • Woede-uitbarstingen > 3x per week.
  • Prikkelbare of boze stemming > 12 maanden
  • Symptomen in 2 verschillende omgevingen
  • Aanvang tussen 6 en 18 jarige leeftijd
  • Voldoet niet aan criteria manische episode

Depressieve stoornis Tenminste vijf van de onderstaande symptomen
- Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag.
- Duidelijk verminderd(e) interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag.
- Gewichtsverlies zonder dat dieet wordt gehouden, of gewichtstoename
- Insomnia of hypersomnia
- Rusteloosheid of geremd worden.
- Vermoeidheid of verlies van energie.
- Gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoelens.
- Verminderde concentratie of besluiteloosheid.
- Terugkerende gedachten aan de dood, suïcide (of met plan).

Persisterende depressieve stoornis
sombere stemming gedurende minstens twee jaar, meer dagen wel dan niet.
Tijdens de depressiviteit: minstens twee van:
- Slechte eetlust of juist te veel eten.
- Insomnia of hypersomnia.
- Weinig energie of vermoeidheid.
- Gering gevoel van eigenwaarde.
- Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen.
- Gevoelens van hulpeloosheid.
- Nooit langer dan twee maanden achtereen afwezig
Depressieve stoornissen in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

stemmingsstoornissen en de sleutelbegrippen III

A

Premenstruele stemmingsstoornis - Minimaal 2 cycli aanwezig - Minimaal 5 symptomen:
Laatste week voor aanvang menstruatie
Labiliteit, prikkelbaarheid, somberheid, angst, verminderde interesse, concentratie, futloosheid, verandering in eetlust of slaap, overspoeld worden door emoties.
Depressieve stoornis door een middel/medicatie
- Invloed op de werking van de hersenen
- Te veel gebruik, plotseling stoppen
- Parkinson, verstoring in hormonen, infecties (Pfeiffer), imuunststeemziekten, kanker, vitamine tekort (B12)
Depressieve stoornis door een somatische aandoening
- De depressieve symptomen zijn het directe gevolg van de fysiologische effecten van een somatische (lichamelijke) aandoening.
- Er moet een duidelijk en direct verband zijn tussen de medische aandoening en het begin van de depressieve symptomen.
- Andere mogelijke oorzaken van depressie, zoals psychologische of sociale stressoren, moeten worden uitgesloten.

Behandeling depressieve stemmingstoornissen:
* Internettherapie
* Gedragstherapie
* Cognitieve (gedrags)therapie
* Interpersoonlijke psychotherapie
* Third wave (ACT, mindfulness etc.)
* Systeemtherapie
* Biologisch = zie les farmacologie
* Aandachtspunten voor de psychosociale therapeut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
  • Angststoornissen
A
  • Angststoornissen
    Bij veel psychische stoornissen komt angst kijken.
    Klinisch relevant: De persoon heeft er subjectief last van en ervaart er in het dagelijks leven ernstige beperkingen door.
    Gemeenschappelijke kenmerken:
  • Subjectief ervaren angst
  • Fysiologische reactie= datgene wat je ziet bij angst
  • Vermijdingsgedrag
  • Irrationele gedachtens
  • Algemeen: angst voor verlies van controle. (bang voor de angst zelf)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
  • Separatieangststoornis
A
  • Separatieangststoornis → Overmatige angst gescheiden te worden van huis en/of degenen aan wie men gehecht is. Wanneer zo’n scheiding daadwerkelijk plaatsvindt, volgt een heftige angstreactie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Selectief mutisme →

A

Selectief mutisme →Gedurende minstens een maand consequent niet kunnen spreken in sociale situaties waarin dat wel vereist is. En dat terwijl de persoon wel in staat is te spreken in andere situaties. Klachten ontstaan vaak voor het 5e levensjaar. Komt vaak tot uiting als kind naar basisschool gaat. Vaak gepaard met sociale angstklachten.

50
Q

Specifieke fobie →

A

Specifieke fobie →Duidelijke en aanhoudende (>6 maanden) buitenproportionele angst voor een bepaald object of een specifieke situatie.DSM-5, vijf subcategorieën: dieren (spinnen, muizen, slangen …), natuurverschijnselen (onweer, hoogten, water), bloed-injectieverwonding,
situationeel (tunnels, liften, vliegen) en
overig (angst tot stikken of overgeven).

51
Q

Sociale angststoornis →

A

Sociale angststoornis → hardnekkige angst voor, of het vermijden van sociale contacten of situaties waarin de kans bestaat beoordeeld te worden.
Men vreest een negatief oordeel van anderen over het eigen gedrag of de angstverschijnselen.
De angst staat niet in verhouding tot het werkelijke gevaar van de sociale situatie. > 6 maanden.
Performance only: angst voor toespraak, sollicitatie.
fear of negative evaluation, registratieformulier voor bloosangst, formulier voor gedragsexperimenten, CGT

52
Q

Paniekstoornis →

A

Paniekstoornis → Ongeveer 10% van de Nederlanders heeft wel eens een paniekaanval gehad
Paniekaanval bereikt hoogtepunt in enkele minuten, allerlei lichamelijke symptomen als trillen, beven, gevoel van ademnood of verstikking, pijn of druk op borst, misselijkheid, buikklachten, duizeligheid, tintelingen, onwerkelijkheid, angst controle verliezen, gek te worden, dood te gaan.
Na paniekaanval ontstaat vaak anticipatieangst. Anticipatieangst kan leiden tot vermijdingsgedrag, bijv. beperkte lichamelijke inspanning
Iemand die twee of meer paniekaanvallen heeft gehad en die daarna constant bang blijft dat er nog een paniekaanval volgt, of zich de hele tijd zorgen maakt over de gevolgen van de paniekaanval, heeft een paniekstoornis.
Patiënten interpreteren de lichamelijke symptomen van een paniekaanval vaak als tekenen van ernstige ziekte.
Bij ongeveer 2% van de bevolking treedt een paniekstoornis op

53
Q

Angststoornis door een middel/medicatie →

A

Angststoornis door een middel/medicatie → Vrijwel alle angststoornissen kunnen uitgelokt worden door een somatische aandoening
Het gebruik, maar ook de onttrekking van een middel (drug/psychofarmaca) kan angsten veroorzaken. Er kan ook sprake zijn van dwanghandelingen en dwanggedachten

In ongeveer de helft van de gevallen verdwijnt de angststoornis in de loop der jaren. Voor de andere helft geldt dat er sprake is van een langdurig beloop met afwisselende perioden van heftige-, milde- en afwezigheid van klachten.

54
Q

Agorafobie →

A

Agorafobie →In DSM-5 staat het nu op zichzelf!
Gevoelens van angst in situaties waaruit men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniek achtige symptomen of andere verschijnselen die als schaamtevol beleefd worden.
Intense angst voor minimaal 2 van de volgende situaties: reizen met OV; in een open ruimte zijn; afgesloten ruimte; in rij of menigte staan; alleen buiten zijn
Betreffende situaties worden vermeden of alleen ondergaan met iemand anders erbij. angst > 6 maanden.

55
Q

Gegeneraliseerde angststoornis →

A

Gegeneraliseerde angststoornis →
Buitensporige angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten.
Zorgen en piekergedachten moeilijk in de hand houden. > 6 maanden
3 van 6 symptomen aanwezig; rusteloos, vermoeidheid, concentratieproblemen, prikkelbaarheid, spierspanning en slaapproblemen.

56
Q

Beloop angststoornis

A

Beloop → In ongeveer de helft van de gevallen verdwijnt de angststoornis in de loop der jaren. Voor de andere helft geldt dat er sprake is van een langdurig beloop met afwisselende perioden van heftige-, milde- en afwezigheid van klachten.

57
Q

Behandeling Angst

A

Behandeling Angst →
Meest gebruikte therapie is de cognitieve gedragstherapie. Deze therapie grijpt aan de ene kant aan op cognities en aan de andere kant aan op gedrag.
Cognities: Niet een bepaalde gebeurtenis leidt tot een bepaald gevoel, maar wat je over die situatie denkt! (Albert Ellis RBET). Uitdagen van negatieve evaluatieve gedachten. Doel is niet om gevoelens om zeep te helpen maar om ze binnen de perken te houden van wat reëel is en wat je wilt!
Exposure in vivo: Stapje voor stapje de confrontatie met angst aangaan en vermijdingsgedrag doorbreken, door middel van een angsthiërarchie. Cliënt moet merken dat - eerst angstige situatie - ook leuk en spannend kan zijn, zonder dat het teveel angst oproept.
Exposure in vitro:Via verbeelding het bovenstaande oefenen.
Daarnaast: medicatie (met name antidepressiva)

58
Q

Belangrijke interventies van de PST: bij angststoornis

A

Belangrijke interventies van de PST:
Tot rust brengen (ontspanningsoefeningen)
Counseling
Cognitieve herstructurering
Bevorderen coping
concrete handvaten:
- In kleine stapjes proberen iemand (gevoel van) controle terug te geven
- Forceer de cliënt niet, maar ga ook niet teveel mee in vermijdingsgedrag.
- Positief bekrachtigen
- Gezamenlijk doelen stellen
- Ontspannings- en kalmeringstechnieken

59
Q

Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen

A
  • Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
  • Obsessief-compulsieve stoornis (OCS of dwangstoornis)
  • Verzamelstoornis (hoarding disorder)
  • Morfodysfore stoornis (verstoorde beleving van het uiterlijk)
  • Trichotillomanie (haaruittrekstoornis)
  • Excoriatiestoornis (huidpulkstoornis)
  • OCS door middel of medicatie of een somatische aandoening
    Kenmerkend is aan een obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen is:
  • Tijdrovend, minstens een uur of ernstige lijdensdruk en beperken betrokkene in zijn of haar functioneren
  • Bij dwangstoornis heeft 80% last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
  • Dwanggedachten: angst voor vuil en besmetting, geweld, iemand iets aan willen doen, twijfel
  • Dwanghandelingen: repetitieve handelen als schoonmaken, wassen,controleren, tellen en aanraken, bidden. Anders: grote spanning!
  • Met en zonder angst
60
Q

wanen=

A

Wanen: niet corrigeerbare opvatting/idee
(vaste overtuiging die men niet toestaat te falsificeren)
Wanen die bizar zijn dat gaat meer naar psychose.

61
Q

hersenen waarneming zit..

A

Hersenen waarneming zit aan de zijkanten, de uitvoering zit aan de voorkant. Denken zit in het midden. Katatonie zit aan de voorkant, mn de neocortex.
De neurologie - vroeger was psychiatrie samen met neurologie.
In de psychiatrie wordt er altijd een lichamelijk onderzoek.
( het grijze hoef je niet te weten, wel wat is een waan)

62
Q

mensen met wanen

A

Mensen met wanen kunnen het besef van realiteit helemaal verliezen en allerlei ideeën ‘in hun hoofd halen’.

63
Q
  • Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
A

Traumatische gebeurtenis is het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een of meer gebeurtenissen waarbij sprake is van feitelijk of dreigend overlijden, ernstig letsel of seksueel geweld. (DSM-IV + intense angst, niet in DSM-5).
Reacties op traumatische gebeurtenissen lopen uiteen van normale aanpassing tot pathologisch gedrag. PTSS kan worden beschouwd als het uiteinde van eenspectrum aan verschillende vormen van verwerking.
Mensen die lijden aan PTSS beleven de traumatische gebeurtenis(sen) telkens opnieuw. Terugdenken aan…, akelige dromen, herbeleving, lichamelijke reacties, psychisch lijden bij situaties die sterk lijken op de traumatische gebeurtenis (bv. Bij vuurwerk-denken aan schoten).
PTSS > maand
Intrusieve symptomen:
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen
- Terugkerende onaangename dromen met link naar trauma
- Dissociatieve reacties (flashbacks, herbeleving)
- Lijdensdruk
- Fysiologische reacties
- Vermijding
- Negatieve veranderingen in cognities en stemming
- Verandering in arousal en reactiviteit:
- Prikkelbaarheid, roekeloos, overmatige waakzaamheid, overdreven schrik,
- concentratieproblemen, verstoring van de slaap
Comorbide stoornissen
Meest voorkomende comorbide stoornis bij mannen met PTSS is alcoholmisbruik of – afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen en andere vormen van verslaving.
Acute stressstoornis
Treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, PTSS: langer dan een maand
- Dissociatieve symptomen, verstoring van de gebruikelijke integratie van psychische functies bv. derealisatie, depersonalisatie.Dit zijn normale reacties op een traumatische gebeurtenis,
abnormaal: symptomen gepaard gaan met grote lijdensdruk, verslechtering in functioneren.
75% van de mensen met acute stressstoornis ontwikkelt PTSS.
Aanpassingsstoornissen
- Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren, bv. Verlaten van ouderlijk huis, financiele problemen, een kind krijgen,
- echtscheiding.
- Reacties zijn heviger dan men op grond van stressbron zou verwachten en beperken sociaal functioneren of functioneren in werk, studie aanzienlijk.
Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
- Psycho educatie
- CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
- EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
- Psychofarmaca is mogelijk
- Exposure (in vivo, imaginaire)

64
Q

Dissociatieve stoornissen

A

Dissociatieve identiteit stoornis Fragmentatie van de identiteit in twee of meer persoonlijkheidstoestanden. (bezetenheid) 70% krijgt borderline diagnose.
Komt voor bij iets meer vrouwen dan bij mannen. Prevalentie: 1,5%
Dissociatieve amnesie → Niet herinneren van belangrijke autobiografische gebeurtenissen
Declaratieve geheugen (in tegenstelling tot procedureel)
Specificeer
Depersonalisatie/ derealisatiestoornis → Buiten de eigen gevoelswereld of lichaam staan. (zelfvervreemding)
Derealisatie: je bent ergens en je voelt ineens dat de kamer veel groter is of dat de vloer gaat golven. Je wordt bang, schrikt, controle verlies. Je als persoon heel anders voelt bijv je handen, je kijkt anders naar jezelf.
Verschil psychose en dissociatie?
Bij een psychose kom je niet snel meer in het hier en nu. Bij een dissociatie wel.
Psychose = als je minstens 1 hele dag helemaal van het padje bent.

65
Q
  • Somatische-symptoomstoornis en verwante stoornissen
A

Minstens 6 maanden aanwezig zijn.
Lichamelijke klachten staan op de voorgrond, Duidelijke lijdensdruk, Beperkingen in het functioneren, Nb: ongeveer 80% van de algemene bevolking heeft minimaal een of meer, lichamelijke klachten per week. verdwijnt vaak spontaan.
DSM-IV: ongedifferentieerde somatoforme stoornis
- Lichamelijke klachten die de betrokkene beperken
- Extreme gedachten, gevoelens of gedragingen die samenhangen met
- lichamelijke klachten of met zorgen hierover. Extreme ongerustheid, tijd en
- energie hieraan besteden.
- Het hebben van klachten is continu, hoewel de specifieke klachten kunnen wisselen.
Conversiestoornis
Veranderingen die optreden in de willekeurige motorische of sensorische functies die niet het gevolg zijn van een neurologische of andere somatische aandoening.
Nagebootste stoornis
Voorwenden van somatische of psychische klachten of verschijnselen, of het doelbewust opwekken van verwonding of ziekte bij zichzelf of een ander waarbij de misleiding aantoonbaar is (vroeger Munchhausensyndroom). Of er wel of geen externe beloning tegenover staat.
Nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders (vroeger Munchhausensyndroom by proxy).
Ziekteangststoornis Minstens 6 maanden aanwezig.
DSM-IV: Hypochondrie
- Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte
- Er zijn geen of slechts milde lichamelijke klachten. Preoccupatie bij klachten is buitenproportioneel.
- Veel angst en zorg over eigen gezondheid
- Extreem gericht zijn op de controle van de gezondheid of op het vermijden van ziekenhuizen e.d.
Klachtenanamnese Eigenlijk altijd:
-Somatische dimensie
-Cognitieve dimensie
-Emotionele dimensie
-Gedragsdimensie
-Sociale dimensie
Behandeling somatisch-symptoomstoornis,ziekteangststoornis, psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
Doel: betere manier met de lichamelijke klachten leren omgaan. Hierdoor is het makkelijker om een cliënt met een lichamelijke klacht voor een psychologische behandeling te motiveren.
Cognitieve gedragstherapie
Ontspanningsoefeningen, aandacht training, exposure en responspreventie,
exposure and graded activity, systeeminterventies rond de klacht.
Farmacotherapie; antidepressiva

66
Q
  • Voedings- en eetstoornissen
A
  • Pica (eten van niet voor consumptie bestemde stoffen)
  • Ruminatiestoornis (regurgitatie van voedsel)
  • Vermijdende/restrictieve voedselinname stoornis
  • Anorexia nervosa
    Niet of te weinig eten om psychische redenen
    A. Beperken van energie-inname
    B. Intense vrees aan te komen
    C. Stoornis in het ervaren van lichaamsgewicht, -vorm, ernst van de situatie
    (licht BMI > 17, matig 16-17, ernstig 15-16, zeer ernstig < 15)
    BMI = kg/m2
    Gewicht in kg gedeeld door lengte in meters in het kwadraat
  • Boulimia nervosa Minimaal 3 maanden, 1 maal per week
    Recidiverende eetbui-episoden.
    1. Eetbui (in 2 uur)
    2. Gevoel van geen controle
    Recidiverend inadequaat compensatoir gedrag om gewichtstoename tegen te gaan
    (braken, laxeren, vasten, sporten)
    Lichaamsgewicht, -vorm, heeft te veel invloed op oordeel over zichzelf.
    (licht 1-3 maal per week, matig 4-7, ernstig 8-13, zeer ernstig < 14)
    Gevaren: uitdroging, verstoorde elektrolyten huishouding – o.a. hartstilstand
    Behandeling: CGT, IPT. Lastig te behandelen
    Comorbiditeit met somatische ziekten, depressie, angst, OCD
67
Q
  • Seksuele disfuncties
A

Hieronder valt:
- Vertraagde ejaculatie, erectiestoornis, orgasmestoornis bij de vrouw, sexuele-interesse-/opwindingsstoornis bij de vrouw, penetratiestoornis, hypoactief-sexsueelverlangenstoornis bij de man, voortijdige ejaculatie, sexuele disfunctie door een middel/medicatie.

68
Q
  • Genderdysforie
A

Een duidelijke incongruentie tussen het ervaren/geuite gender en het toegewezen gender, gedurdende minstens zes maanden, blijkend uit minstens zes van de acht kenmerken.
De aandoening gaat gepaard met klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het socialen of schoolse functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

69
Q
  • Slaap-waakstoornissen
A

Slaap-waakstoornissen zijn een groep aandoeningen die de kwaliteit, timing en duur van slaap beïnvloeden, resulterend in verminderde alertheid en functioneren overdag.
1. Insomniastoornis
Moeite met in slaap vallen, in slaap blijven, of te vroeg wakker worden en niet meer kunnen slapen.
Gevolgen: Vermoeidheid overdag, prikkelbaarheid, concentratieproblemen.
2. Hypersomnolentiestoornis
Excessieve slaperigheid overdag ondanks een normale of lange slaapduur gedurende de nacht.
Gevolgen: Slaapaanvallen, verminderde alertheid en functioneren overdag.
3. Narcolepsie
Chronische slaapstoornis gekenmerkt door onbedwingbare slaapaanvallen en kataplexie (plotselinge spierzwakte).
Gevolgen: Onvoorspelbare slaapaanvallen, mogelijk verlies van spiercontrole, hallucinaties bij in slaap vallen of ontwaken.
4. Obstructieve Slaapapneu Hypopneu
Periodieke verstopping van de bovenste luchtwegen tijdens de slaap, leidend tot verminderde of gestopte ademhaling.
Gevolgen: Snurken, herhaaldelijk wakker worden, vermoeidheid overdag.
5. Centrale Slaapapneu
Onderbrekingen van de ademhaling tijdens de slaap veroorzaakt door een gebrek aan ademhalingsinspanningen.
Gevolgen: Vermoeidheid, slapeloosheid, verminderd functioneren overdag.
6. Circadiane Ritme Slaap-Waakstoornissen
Verstoring van de interne biologische klok die de slaap-waakcyclus reguleert.
Types: Vertraagde slaapfase, vervroegde slaapfase, ploegendienststoornis, jetlag.
Gevolgen: Moeite met inslapen of wakker worden op conventionele tijden, vermoeidheid, concentratieproblemen.
7. Parasomnieën
Ongewone gedragingen of ervaringen tijdens de slaap.
Types: Nachtmerries, slaapwandelen, REM-slaapgedragsstoornis, slaapverlamming.
Gevolgen: Verstoorde slaap, verwarring bij ontwaken, angst.
8. Restless Legs Syndroom (RLS)
Onweerstaanbare drang om de benen te bewegen, meestal gepaard met onaangename gewaarwordingen.
Gevolgen: Moeite met in slaap vallen en doorslapen, vermoeidheid overdag.
9. Periodieke Beenbewegingen tijdens de Slaap (PLMS)
Herhaalde bewegingen van de benen tijdens de slaap.
Gevolgen: Verstoorde slaap, vermoeidheid overdag.
10. Nachtmerrie stoornis
11. Slaapstoornis door een middel/medicatie
Deze stoornissen kunnen significant invloed hebben op de gezondheid, het welzijn en de dagelijkse activiteiten van een persoon. Diagnose en behandeling vereisen vaak een multidisciplinaire benadering, inclusief medische evaluatie, slaapstudies, en gedragsmatige interventies.

70
Q
  • Disruptieve, impulsbeheerings- en andere gedragsstoornissen
A

Psychische stoornissen die worden gekenmerkt door problemen met het reguleren van emoties en gedragingen. Deze stoornissen leiden vaak tot conflicten met autoriteiten, overtreding van sociale normen, en kunnen negatieve gevolgen hebben voor de betrokkenen en hun omgeving.
1. Oppositionele-opstandige stoornis (ODD)
Een patroon van prikkelbaar of boos humeur, ruziezoekend en uitdagend gedrag, of wraakzucht dat minstens zes maanden aanhoudt.
Symptomen: Frequent verlies van geduld, ruzie maken met volwassenen, opzettelijk anderen irriteren, weigeren om zich aan regels te houden, schuld afwijzen, en wrok of wraakzucht tonen.
Gevolgen: Moeilijkheden thuis en op school, conflicten met leeftijdsgenoten en volwassenen.
2. Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)
Herhaaldelijk en aanhoudend patroon van gedrag waarin de grondrechten van anderen of belangrijke leeftijdsadequate normen of regels worden geschonden. minstens 6mnd aanwezig.
Symptomen: Agressie tegen mensen en dieren, vernietiging van eigendom, bedrog of diefstal, ernstige schendingen van regels.
Gevolgen: Problemen met justitie, moeilijkheden in relaties, en academische of werkgerelateerde problemen.
3. Periodiek explosieve stoornis (IED)
Terugkerende uitbarstingen van impulsieve agressiviteit die buiten proportie zijn ten opzichte van de situatie.
Symptomen: Woede-uitbarstingen, fysiek of verbaal geweld, schade aan eigendommen of lichamelijk letsel toebrengen.
Gevolgen: Problemen in interpersoonlijke relaties, juridische problemen, werk- of schoolgerelateerde problemen.
4. Antisociale persoonlijkheidsstoornis (ASPD)
Een doordringend patroon van onverschillig en schending van de rechten van anderen, beginnend in de kindertijd of vroege adolescentie en voortzettend in de volwassenheid.
Symptomen: Oneerlijkheid, impulsiviteit, prikkelbaarheid en agressiviteit, roekeloosheid, onverantwoordelijkheid, gebrek aan berouw na het kwetsen of bestelen van anderen.
Gevolgen: Chronische problemen met de wet, instabiliteit in werk en relaties, risico op misbruik van middelen.
5. Pyromanie
Herhaalde opzettelijke brandstichting, gepaard met fascinatie voor vuur en opluchting of voldoening na het aansteken van een brand.
Symptomen: Ongegronde brandstichting, spanning of opwinding voor het aansteken van een brand, sterke interesse in brand en de gevolgen ervan.
Gevolgen: Juridische problemen, gevaar voor zichzelf en anderen, schade aan eigendom.

  1. Kleptomanie
    Herhaaldelijk onvermogen om de impuls te weerstaan om objecten te stelen die niet nodig zijn voor persoonlijk gebruik of hun monetaire waarde.
    Symptomen: Sterke drang om te stelen, opluchting of voldoening tijdens het stelen, gevoelens van schuld of schaamte na de diefstal.
    Gevolgen: Juridische problemen, stress en conflicten in interpersoonlijke relaties, moeite om dagelijkse verantwoordelijkheden te vervullen.
    Deze stoornissen vereisen vaak een uitgebreide evaluatie en behandeling, inclusief psychotherapie, gedragsinterventies, en soms medicatie. Effectieve behandeling kan de kwaliteit van leven van de betrokkenen verbeteren en de impact op hun omgeving verminderen.
71
Q
  • Persoonlijkheidsstoornissen
A

Persoonlijkheid
Temperament = wat je in aanleg hebt. De mate van levendigheid, introvert, sensiviteit.
Karakter = vaste innerlijke eigenschappen waarmee een persoon zich onderscheid van een ander persoon.
Temperament en de opgedane ervaringen vormen de persoon. Er ontstaan patronen en gewoontes die min om meer stabiel zijn, de persoonlijkheid.
Met name in de psychodynamische literatuur wordt gesproken over de structuur van de persoonlijkheid. Daarbij worden een aantal functies en eigenschappen verondersteld die bepalend zijn voor het functioneren en de mogelijkheden tot verandering.

72
Q

DSM-5 omschrijft persoonlijkheidsstoornissen als

A

DSM-5 omschrijft persoonlijkheidsstoornissen als duurzame en starre gedragspatronen en belevingen die in de jong volwasssenheid beginnen en waarmee iemand zich duidelijk onderscheidt van andere leden van dezelfde cultuur.

73
Q

Een groep aandoeningen die primair de cognitieve functies zoals

A

Een groep aandoeningen die primair de cognitieve functies zoals geheugen, aandacht, taal, en probleemoplossend vermogen aantasten. Deze stoornissen kunnen het gevolg zijn van diverse onderliggende pathologieën, zoals hersenziekten, hersenletsel of andere aandoeningen die de hersenen beïnvloeden.
Neurocognitieve stoornissen hebben een aanzienlijke impact op het leven van patiënten en hun families, en vereisen een multidisciplinaire aanpak voor diagnose, behandeling en zorg.

Hier is een korte beschrijving van de belangrijkste neurocognitieve stoornissen:
1.⁠ ⁠Delirium
2.⁠ ⁠Mild Neurocognitive Disorder (Mild NCD)
3.⁠ ⁠Major Neurocognitive Disorder (Major NCD) / Dementia

74
Q

Persoonlijkheidsstoornissen

A
  • De stoornissen kunnen zich uiten in denken, het voelen, de omgang met anderen en in de impulsbeheersing.
  • Vertonen een relatief stabiel verloop over de tijd.
  • Beïnvloeden het functioneren van het individu in uiteenlopende situaties.
  • Veroorzaken lijdensdruk of beperkingen in het beroepsmatig of sociaal
  • functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
  • Het patroon kan niet verklaart worden als uiting of gevolg van een andere psychische stoornis en kan niet toegeschreven worden aan een fysiologische reactie op een middel of een somatische aandoening.
  • 4-15% van de algemene bevolking leidt aan persoonlijkheidsstoornissen en ongeveer 60% van de cliëntenpopulaties.
75
Q

Wat is de rol van PST bij niet functioneren?

A

Bij zo’n eerste episode van een psychisch niet functioneren, is een goede diagnose en therapie geboden. Het verwijt van onvoldoende deskundig handelen kan vanuit deze gedachte gemaakt worden wanneer er met onvoldoende kennis en vaardigheden hulp geboden wordt terwijl die deskundige hulp wel beschikbaar is. De rol van de psychosociale therapeut is hier die van:

*⁠ ⁠Tijdelijk behandelaar in verband met wachtlijsten
*⁠ ⁠Het signaleren van problematiek, het helpen vinden van de juiste hulp en de betrokkene daarop voorbereiden
*⁠ ⁠Het verlenen van aanvullende behandeling bijvoorbeeld gericht op psychosociale of existentiële aspecten, andere deelbehandelingen waar een BIG-geregistreerde ggz professional niet aan toekomt. Dit kan een deelbehandeling onder regie van een BIG regiebehandelaar zijn, maar ook een deelbehandeling waartoe de psychosociaal zelfstandig bevoegd en bekwaam is. Een en ander vanzelfsprekend in goede afstemming en samenwerking.

Doorverwijzen en door BIG gerstreerdeerde hulpverlener een goede diagnose laten stellen.

76
Q

10 persoonlijkheidsstoornis, onderverdeeld in 3 clusters benoemen

A

10 persoonlijkheidsstoornis, onderverdeeld in 3 clusters.
Cluster A, het vreemde, excentrieke cluster
Mensen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken.
Cluster B, het impulsieve, dramatische (of emotionele) cluster
Mensen met deze stoornissen hebben problemen met impulscontrole en emotieregulatie. Zij beleven vaak problemen als buiten zichzelf.
Cluster C, het angstige cluster
Mensen met deze stoornissen kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.

77
Q

Cluster A

A

Cluster A
Paranoide persoonlijkheidsstoornissen:
Overheersend en wantrouwen en achterdocht tegenover andere mensen en hun motieven.
Minstens 4 symptomen.
1.Verdenkt anderen ervan dat ze hem uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen.
2. Is gepreoccupeerd door ongerechtvaardigde twijfels aan de loyaliteit of betrouwbaarheid van naasten.
3. Is onwillig om anderen in vertrouwen te nemen vanwege een ongerechtvaardigde vrees dat de informatie op een kwaadaardige manier tegen hem zal worden gebruikt.
4. Zoekt verborgen kleinerende of bedreigende betekenissen achter onschuldige opmerkingen of voorvallen.
5. Koestert persisterende wrok (vergeeft beledigingen, kwetsuren of kleinerende opmerkingen niet).
6. Bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk waarneembaar zijn en reageert al gauw boos of met een tegenaanval.
7. Heeft recidiverend ongerechtvaardigde twijfels over de trouw van echtgenoot of partner.
Schizoide persoonlijkheidsstoornis.
Overheersend patroon van afstandelijkheid en beperkte expressie in uiteenlopende sociale interacties. Eenlingen die zich niet verbonden lijken te voelen met de wereld om hen heen.
Minstens 4 symptomen
1. Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties en geniet hier ook niet van, inclusief het tot een gezin of familie behoren.
2. Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten.
3. Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een ander.
4. Beleeft weinig of geen genoegen aan activiteiten.
5. Heeft geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen buiten eerstegraads familieleden.
6. Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen.
7. Toont emotionele kilheid, ongehechtheid of een afgevlakte affectiviteit.

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Eigenaardig denken, gedrag en uiterlijk. Betrekkings ideeën komen vaak voor,
Minst 5 symptomen
1. Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen)
2. Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag beïnvloeden en die niet in overeenstemming zijn met de subculturele normen.
3. Ongewone perceptuele waarnemingen, met inbegrip van illusies.
4. Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld vaag, wijdlopig, metaforisch, met een overmaat aan details, of stereotiep).
5. Achterdocht of paranoïde ideeën.
6. Inadequaat of ingeperkt affect.
7. Het gedrag of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling.
8. Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden.
9. Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over zichzelf

78
Q

Cluster B

A

Cluster B
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Gebrek aan achting voor en schending van rechten van anderen. Gewetenloos, crimineel gedrag.
3 symptomen
1. niet in staat zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan
2. onbetrouwbaarheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, gebruik van schuilnamen of het duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier
3. impulsiviteit of niet vooruit kunnen plannen
4. prikkelbaarheid en agressiviteit zoals blijkt uit herhaaldelijke vechtpartijen of geweldpleging
5. roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen
6. constante onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit een terugkerend onvermogen om zich op het werk consistent te gedragen of financiële verplichtingen na te komen
7. ontbreken van berouw, zoals blijkt uit de onverschilligheid nadat hij/zij iemand pijn heeft gedaan, slecht heeft behandeld of rationaliseren van dit gedrag.
Borderline persoonlijkheidsstoornis Instabiliteit in relaties, zelfbeeld, gevoel en of impulsiviteit. Het lijkt of hij/zij twee kanten heeft. Het heeft te maken met hechtingsproblematiek. Dit is meer een emotionele ontregeling ipv het ontregeling van het brein.
Minstens 5 van de symptomen
1. Krampachtig proberen te voorkomen om feitelijk of vermeend in de steek gelaten te worden. (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
2. Een patroon van instabiele en intense intermenselijke relaties gekenmerkt door wisselingen tussen overmatig idealiseren en kleineren.
3. Identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of zelfgevoel.
4. Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die in potentie betrokkene zelf kunnen schaden (bijvoorbeeld geld verkwisten, seks, misbruik van middelen, roekeloos autorijden, vreetbuien). (niet het suïcidale of automutilerend gedrag toe, aangegeven in criterium 5)
5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen of automutilatie.
6. Affectlabiliteit als gevolg van duidelijke reactiviteit van de stemming (bijvoorbeeld periodes van intense somberheid, prikkelbaarheid of angst, meestal enkele uren durend en slechts zelden langer dan een paar dagen).
7. Chronisch gevoel van leegte.
8. Inadequate, intense woede of moeite kwaadheid te beheersen (b.v. frequente driftbuien, aanhoudende woede of herhaaldelijk vechtpartijen).
9. Voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve verschijnselen.

Histrionische peroonlijkheidsstoornis (theatraale in DSM 5)
Buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen
5 symptomen
1. Voelt zich niet op zijn of haar gemak in situaties waarin hij of zij niet in het centrum van de aandacht staat.
2. De interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door onaangepast seksueel verleidelijk of provocerend gedrag.
3. Vertoont snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties.
4. Maakt consistent gebruik van het eigen uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen.
5. Heeft een stijl van spreken die excessief impressionistisch is, en waarbij details ontbreken.
6. Toont zelfdramatisering, theatrale en overdreven expressie van emoties.
7. Is suggestibel (gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of door de omstandigheden).
8. Beschouwt relaties met anderen als intiemer dan ze in werkelijkheid zijn.
Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie
5 symptomen
1. Heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid.
2. Is gepreoccupeerd met fantasieën over grenzeloos succes, grenzeloze macht, genialiteit, schoonheid, of ideale liefde.
3. Gelooft dat hij of zij “bijzonder” en uniek is alleen kan worden begrepen door, of moet omgaan, met andere bijzondere mensen of mensen (of instellingen) een hoge status.
4. Heeft excessieve behoefte aan bewondering.
5. Heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben.
6. Exploiteert anderen.
7. Heeft gebrek aan empathie: is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich ermee te identificeren.
8. Is vaak afgunstig op anderen of gelooft dat anderen afgunstig zijnop hem of haar.
9. Toont zich arrogant of hooghartig in houding of gedrag.

79
Q

Cluster C

A

Cluster C
Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
Sociale geremdheid, vermijden van contacten, gevoelens van tekortschieten en extreem gevoelig zijn voor een negatieve beoordeling
4 symptomen
1. Vermijd beroepsmatige activiteiten die significante intermenselijke contacten met zich meebrengen, vanwege vrees voor kritiek, afkeuring of afwijzing.
2. Is onwillig om betrokken te raken met mensen, tenzij hij of zij er zeker van is aardig te worden gevonden.
3. Gedraagt zich gereserveerd in intieme relaties vanwege de voor gek te worden gezet of uitgelachen te worden.
4. Is gepreoccupeerd met de gedachte in sociale situaties te worden bekritiseerd of afgewezen.
5. Is geremd in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege insufficiëntiegevoelens.
6. Beschouwt zichzelf als sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk als persoon, of minderwaardig t.o.v. anderen.
7. Is uitzonderlijk onwillig om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteiten te ontplooien omdat hij of zij hierdoor in verlegenheid zou kunnen worden gebracht.
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Excessieve behoefte om verzorgt te worden, met als gevolg onderdanig gedrag en angst voor verlating.
Minstens 5 symptomen
1. Heeft moeite met het nemen van alledaagse beslissingen zonder excessieve hoeveelheid adviezen van en geruststelling door anderen.
2. Heeft anderen nodig die de verantwoordelijkheid nemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven.
3. Heeft moeite met het uiten van een meningsverschil met anderen, vanwege de vrees om steun of goedkeuring te verliezen.
4. Heeft moeite met het ontplooien van initiatieven of met het zelfstandig dingen ondernemen.
5. Gaat tot het uiterste om zorg en steun van anderen te krijgen, en kan zelfs vrijwillig aanbieden om onaangename dingen te doen.
6. Voelt zich niet op zijn of haar gemak of hulpeloos als hij/zij alleen is, vanwege een overmatige vrees om niet voor zichzelf te kunnen zorgen.
7. Gaat direct op zoek naar een nieuwe relatie als een bron van zorg, zodra een intieme relatie beëindigd
wordt.
8. Is op onrealistische wijze geproccupeerd met de vrees alleen gelaten te worden en voor zichzelf te moeten zorgen.
Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis
Preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en beheersing. Zijn koppig en star en niet bereid zich aan te passen aan anderen.
4 symptomen
1. Is gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s, zozeer dat het
eigenlijke doel van de activiteit uit het oog verloren wordt.
2. Toont een perfectionisme dat interfereert met het voltooien van taken.
3. Is excessief toegewijd aan werk en productiviteit, met uitsluiting van ontspannende activiteiten en vriendschappen (niet verklaard door een duidelijke economische noodzaak).
4. Is overmatig consciëntieus, scrupuleus en inflexibel in zaken van moraliteit, ethiek of waarden (niet verklaard door identificatie met een cultuur of religie).
5. Is niet in staat om versleten of waardeloze voorwerpen weg te gooien, zelfs als deze geen sentimentele waarde hebben.
6. Is onwillig om taken te delegeren of met anderen samen te werken, tenzij deze zich geheel onderwerpen aan zijn of haar manier van werken.Heeft zich een vrekkige stijl van geld uitgeven eigen gemaakt, voor zichzelf en anderen
7. Geld beschouwd als iets wat moet worden opgepot voor toekomstige catastrofes.
8. Toont rigiditeit en koppigheid.
Mogelijke behandelingen:
Gedragstherapie
Groepstherapie
Schematherapie
Mentalisatie bevorderende therapie (in combinatie met) Psychofarmaca

80
Q
  • Aanpassingsstoornissen
A

Aanpassingsstoornissen zijn emotionele of gedragsmatige reacties op een identificeerbare stressor, die binnen drie maanden na het begin van de stressor optreden. De reactie is buitenproportioneel ten opzichte van wat verwacht mag worden gezien de aard van de stressor en resulteert in significante beperkingen in sociaal, beroepsmatig, of ander belangrijk functioneren.
Behandeling van aanpassingsstoornissen is gericht op het verminderen van symptomen en het verbeteren van de aanpassingsvaardigheden van de persoon. Dit omvat vaak:
Psychotherapie: Zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), die helpt bij het ontwikkelen van copingstrategieën en het verbeteren van emotioneel functioneren.
Ondersteunende interventies: Stressmanagementtechnieken, gezins- of systeemtherapie, en soms psycho-educatie.
Medicatie: Kortdurende medicamenteuze behandelingen kunnen worden overwogen voor specifieke symptomen, zoals angst of depressie.

81
Q
  • Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
A

Stoornis in alcoholgebruik. Problematisch patroon wat leidt tot beperkingen of lijdensdruk, (2 van 11 klachten) minstens een jaar
Alcoholintoxicatie
Recent gebruik, problematische gedrags- of psychische veranderingen, (1 van 5 klachten)
Alcoholonttrekkingssyndroom
- Staking (of mindering) na fors gebruik
- 2 of meer van 8; Autonome hyperactiviteit, tremor, insomnia, misselijkheid of braken, passagiere hallucinaties of illusoire vervorming, psychomotore agitatie, angst, gegeneraliseerde tonisch-clonische insulten (verkrampen en schokken)
- Lijdensdruk of beperkingen
Middelen:
Cafeïne, Cannabis, Hallucinogeen-gerelateerde, Inhalantium, Opioïde, Hypnoticum- of anxiolyticum, Stimulantium, Tabak, Ander of onbekend middel

82
Q
  • Neurocognitieve stoornissen (NCS)
A

Een groep aandoeningen die primair de cognitieve functies zoals geheugen, aandacht, taal, en probleemoplossend vermogen aantasten. Deze stoornissen kunnen het gevolg zijn van diverse onderliggende pathologieën, zoals hersenziekten, hersenletsel of andere aandoeningen die de hersenen beïnvloeden. Hier is een korte beschrijving van de belangrijkste neurocognitieve stoornissen:
1. Delirium
Beschrijving: Een acute, vaak kortdurende, verwardheidstoestand die wordt gekenmerkt door een verstoord bewustzijn en veranderingen in cognitieve functies.
Symptomen: Plotselinge verwardheid, desoriëntatie, fluctuaties in aandacht en bewustzijn, hallucinaties, en wisselende niveaus van alertheid.
Oorzaken: Infecties, medicatie, intoxicatie, ontwenning, metabole stoornissen, en ernstige lichamelijke ziekten.
Gevolgen: Tijdelijke maar aanzienlijke verstoring van het dagelijks functioneren; indien onbehandeld kan het leiden tot langdurige cognitieve problemen.
2. Mild Neurocognitive Disorder (Mild NCD)
Beschrijving: Een lichte, maar meetbare afname in cognitieve prestaties, die de onafhankelijkheid van een persoon niet aanzienlijk belemmert.
Symptomen: Subtiele geheugenproblemen, problemen met complexe aandacht, verminderde executieve functies, lichte taal- of perceptuele-motorische problemen.
Oorzaken: Beginnende stadia van neurodegeneratieve ziekten zoals de ziekte van Alzheimer, cerebrovasculaire aandoeningen, traumatisch hersenletsel.
Gevolgen: Vroege signalen van cognitieve achteruitgang; vaak een voorloper van ernstigere neurocognitieve stoornissen.
3. Major Neurocognitive Disorder (Major NCD) / Dementia
Beschrijving: Een significante afname in cognitieve prestaties die interfereert met de onafhankelijkheid in het dagelijks leven.
Symptomen: Ernstige geheugenverlies, duidelijke problemen met taal, verminderde probleemoplossende vaardigheden, disoriëntatie in tijd en ruimte, gedragsveranderingen.
Oorzaken: Ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, Lewy body dementie, frontotemporale degeneratie, en andere neurodegeneratieve of vasculaire oorzaken.
Gevolgen: Verlies van zelfstandigheid, noodzaak van dagelijkse hulp, verhoogde zorgbehoefte.
Specifieke Oorzaken van Major NCD
Ziekte van Alzheimer
Beschrijving: De meest voorkomende oorzaak van dementie, gekenmerkt door progressief geheugenverlies, taalproblemen, en verlies van executieve functies.
Kenmerken: Geleidelijke achteruitgang, aanwezigheid van amyloïde plaques en neurofibrillaire tangles in de hersenen.
Vasculaire Dementie
Beschrijving: Cognitieve stoornissen veroorzaakt door cerebrovasculaire ziekten, zoals beroertes of chronische ischemie.
Kenmerken: Plotselinge of stapsgewijze achteruitgang, afhankelijk van de aard en locatie van de vasculaire schade.
Lewy Body Dementie
Beschrijving: Dementie geassocieerd met abnormale eiwitafzettingen (Lewy bodies) in de hersenen.
Kenmerken: Fluctuerende cognitieve functies, visuele hallucinaties, parkinsonisme (motorische symptomen vergelijkbaar met de ziekte van Parkinson).
Frontotemporale Dementie
Beschrijving: Een groep aandoeningen die worden gekenmerkt door progressieve schade aan de frontale en temporale lobben van de hersenen.
Kenmerken: Veranderingen in persoonlijkheid, gedrag, taalvaardigheden, en motorische functies, vaak bij jongere personen (voor de leeftijd van 65).
Behandeling en Management
Medische Behandeling: Afhankelijk van de specifieke oorzaak kan medicatie worden gebruikt om symptomen te beheersen of de progressie te vertragen (bijv. cholinesteraseremmers voor de ziekte van Alzheimer).
Therapieën: Cognitieve revalidatie, gedragstherapieën, en ondersteunende psychotherapieën om de kwaliteit van leven te verbeteren.
Ondersteunende Zorg: Zorgplanning, aanpassing van de leefomgeving, en ondersteuning voor zorgverleners en familieleden.
Neurocognitieve stoornissen hebben een aanzienlijke impact op het leven van patiënten en hun families, en vereisen een multidisciplinaire aanpak voor diagnose, behandeling en zorg.

83
Q

Rode vlaggen

A

⮚ Acute (nieuwe) buikpijn in het algemeen en in het bijzonder bij kinderen
⮚ Acute dyspnoe
⮚ Acute schouderpijn (vnl. links) met zweten
⮚ Afasie
⮚ Agressie en impulscontrole leidend tot problemen in de dagelijkse omgang
⮚ Algehele zwelling van het buikgebied
⮚ Angsten
⮚ Bewustzijnsveranderingen
⮚ Bloed bij de ontlasting (nieuw of oud)
⮚ Braken en diarree in het algemeen, in de zwangerschap en bij zuigelingen en jonge kinderen
⮚ Chaos: moeite met plannen, komt afspraken niet na
⮚ Een acute visusstoornis
⮚ Een onverklaarbare droge mond
⮚ Een pijnlijke en/of stijve nek
⮚ Gewichtsverlies
⮚ Gezwollen enkel aan één zijde en gezwollen enkels aan beide zijden
⮚ Hartkloppingen waarbij de hartslag irregulair en inequaal is (tijdsinterval tussen de slagen wisselt
steeds en harde slagen/zachtere slagen wisselen elkaar
⮚ Hematurie
⮚ Hemoptoë
⮚ Herhaalde buikklachten
⮚ Hulpverlener snapt patiënt niet
⮚ Hyperhydrosis
⮚ Krampachtige spierpijnen over de borstkas
⮚ Levensbedreigende doodswens
⮚ Loopproblemen (mank lopen, kreupel zijn, pijn bij lopen en niet willen lopen) bij kinderen
⮚ Medicijnontrouw
⮚ Mogelijke gezondheidsrisico’s van dysfagie
⮚ Obstipatie zonder duidelijke oorzaak
⮚ Onbegrepen koorts
⮚ Onbegrepen moeheid
⮚ Onverklaarbaar heel veel plassen
⮚ Onverklaarbaar veel dorst
⮚ Onverklaarbare heesheid en stemverlies
⮚ Paarse verkleuring van de huid bij kinderen
⮚ Pijn in de onderbuik bij vrouwen
⮚ Pijn in één arm, eventueel met bleek zien, zweten en een klamme huid
⮚ Pijn in en/of rondom het oog
⮚ Pijn in het gezicht
⮚ Pijn op de borst
⮚ Plotselinge duizeligheid en/of flauwte
⮚ Postmenopauzaal bloedverlies bij vrouwen
⮚ Rugpijn eventueel met uitstralingspijn(been)
⮚ Slaap-/ waakstoornissen
⮚ Tekenen van mishandeling/misbruik
⮚ Tintelingen en/of tastverlies
⮚ Tremoren

Afbakening werkveld 9
⮚ UHR-psychose symptomen (moeite met het contact, vreemde gedachtegangen)
⮚ Verwardheid
⮚ Waanbeelden wanen/hallucinaties
⮚ Wanneer iemand in rust een hartslag heeft van meer dan honderd slagen per minuut
⮚ Zeer somber en lusteloos gedrag
⮚ Zwellingen in de nek bij zuigelingen en kinderen
⮚ Zwellingen onder de huid

84
Q

Er is sprake van een ‘ziektemodel’ wanneer de volgende vragen met ‘ja’
beantwoord kunnen worden:

A
  1. Er is sprake van een ‘ziektemodel’ wanneer de volgende vragen met ‘ja’
    beantwoord kunnen worden:
    * Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand slecht tot niet functioneert in zijn
    gezin, opleiding, werk en/of sociale omgeving?
    * Is dit een nieuwe toestand?
    * Is er nog geen diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz professional?
  • Is er nog geen serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professio-
    nal?

Bij zo’n eerste episode van een psychisch niet functioneren, is een goede diagnose en therapie ge-
boden. Het verwijt van onvoldoende deskundig handelen kan vanuit deze gedachte gemaakt wor-
den wanneer er met onvoldoende kennis en vaardigheden hulp geboden wordt terwijl die deskun-
dige hulp wel beschikbaar is. De rol van de psychosociale therapeut is hier die van:

  • Tijdelijk behandelaar in verband met wachtlijsten
  • Het signaleren van problematiek, het helpen vinden van de juiste hulp en de betrokkene
    daarop voorbereiden
  • Het verlenen van aanvullende behandeling bijvoorbeeld gericht op psychosociale of existen-
    tiële aspecten, andere deelbehandelingen waar een BIG-geregistreerde ggz professional

niet aan toekomt. Dit kan een deelbehandeling onder regie van een BIG regiebehandelaar

zijn, maar ook een deelbehandeling waartoe de psychosociaal zelfstandig bevoegd en be-
kwaam is. Een en ander vanzelfsprekend in goede afstemming en samenwerking.

85
Q

Er is sprake van een groeimodel wanneer de volgende vragen met ‘ja’
beantwoord kunnen worden:

A

Er is sprake van een groeimodel wanneer de volgende vragen met ‘ja’
beantwoord kunnen worden:

  • Is het psychisch functioneren niet (meer) zodanig verstoord dat iemand niet goed functio-
    neert in zijn gezin, opleiding, werk of sociale omgeving?
  • Geeft de betrokkene aan sociale of psychische moeilijkheden te hebben en die te willen
    overwinnen of zichzelf te willen ontwikkelen op dat gebied?
  • Is er geen DSM-5 diagnose en dus geen indicatie meer voor een behandeling die vergoed
    wordt vanuit de basisverzekering?

Bij dit model kan, afhankelijk van de voorkeur en bereidheid te investeren van de betrokkene, ver-
antwoord hulp gegeven worden door de psychosociaal therapeut.

86
Q

Er is sprake van een herstelmodel wanneer de volgende vragen met ‘ja’
beantwoord kunnen worden:

A
  • Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand minder goed functioneert in zijn ge-
    zin, opleiding, werk of sociale omgeving?
  • Is dit geen nieuwe toestand?
  • Is er voor deze problematiek een diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz professio-
    nal?
  • Is er een serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professional? - Is ie-
    mand bereid om zich te richten op wat wel mogelijk is in plaats van het volledig genezen?

Bij dit model kan, bij voorkeur in samenwerking met andere behandelaren, de huisarts en het sociale

netwerk psychosociale hulp verantwoord gegeven worden door de psychosociaal therapeut. Dit be-
hoort geen ‘openleggende’ behandeling te zijn.

87
Q

Er is sprake van een steunmodel wanneer de volgende vragen met ‘ja’
beantwoord kunnen worden:

A
  • Is het psychisch functioneren zodanig verstoord dat iemand minder goed functioneert in zijn
    gezin, opleiding, werk of sociale omgeving?
  • Is dit geen nieuwe toestand?
  • Is er voor deze problematiek een diagnose gesteld door een BIG-geregistreerde ggz profes-
    sional?
  • Is er een serieuze behandeling geweest door een BIG-geregistreerde ggz professional?
  • Is iemand niet bereid of niet in staat om zich te richten op wat wel mogelijk is (herstelmo-
    del)?
  • Ontbreekt er afdoende mantelzorg?
    Bij dit model kan, bij voorkeur in samenwerking met andere behandelaren, de huisarts en het sociale

netwerk, psychosociale hulp verantwoord gegeven worden door de psychosociale therapeut. Dit be-
hoort geen ‘openleggende’ behandeling te zijn. Met een openleggende behandeling wordt be-
doeld dat er pijnlijke gevoelens en herinneringen gericht aan de oppervlakte worden gebracht of dat

dergelijke gevoelens worden uitgediept.

88
Q

Welke van ziektemodel mogen we wel behandelen?

A

Alleen de groei model en rest moet eerst een diagnose zijn gesteld of worden gesteld en in samenwerking met GGZ/BIG geregistreerde

89
Q

Benzodiazepinen

A

Benzodiazepinen ( slaap en kalmeringsmiddelen )
Beoogde werking: rustig worden
Bijwerkingen: concentratieverlies, sufheid.
Welke voorzorgen gelden: Effect neemt bij frequent gebruik, wat leidt tot meer nemen en dus afhankelijkheid

90
Q
  • Antipsychotica (de klassieke en de atypische)
A
  • Antipsychotica (de klassieke en de atypische)
    Beoogde werking: Dichter bij de realiteit, klaart psychose op, remt manie
    Bijwerkingen: Geremd, trager, motorische onrust, gewichtstoename (soms), sufheid, concentratieverlies, initiatiefverlies
    Welke voorzorgen gelden: Dieet aanpassen, afhankelijk van dosis en of men er aan gewend is niet autorijden, apparaten bedienen
90
Q

Antidepressiva (de klassieke, MAO-remmers en SSRI’s)

A
  • Antidepressiva (de klassieke, MAO-remmers en SSRI’s)
    Beoogde werking: Minder down en minder ‘up’
    Bijwerkingen: Werking pas na 10 tot 28 dagen, in die periode wel activerend. Soms moeilijk om meet te stoppen. Relatief weinig bijwerkingen
    Welke voorzorgen gelden: In het begin samen met kalmeringsmiddel als suïcide preventie bij ernstige klachten, therapietrouw moeilijker in het begin
91
Q
  • Stemmingsstabilisatoren (Lithium, anti-epileptica)
A
  • Stemmingsstabilisatoren (Lithium, anti-epileptica)
    Beoogde werking: Beschermt tegen (hypo)manie en soms depressie Minder epileptische aanvallen

Bijwerkingen: Emotionele vervlakking, verstoring van de nierfunctie
Welke voorzorgen gelden: Bloedspiegel goed monitoren. Lythium geeft nierfalen

92
Q

Psychostimulantia (Ritalin, Concerta, Stratera)

A

BIJ ADHD

93
Q
  • Trauma- en stressgerelateerde stoornissen soorten
A

PTSS > maand
Intrusieve symptomen:
- Terugkerende, onvrijwillige, intrusieve pijnlijke herinneringen
- Terugkerende onaangename dromen met link naar trauma
- Dissociatieve reacties (flashbacks, herbeleving)
- Lijdensdruk
- Fysiologische reacties
- Vermijding
- Negatieve veranderingen in cognities en stemming
- Verandering in arousal en reactiviteit:
- Prikkelbaarheid, roekeloos, overmatige waakzaamheid, overdreven schrik,
- concentratieproblemen, verstoring van de slaap
Comorbide stoornissen
Meest voorkomende comorbide stoornis bij mannen met PTSS is alcoholmisbruik of – afhankelijkheid, depressie, gedragsstoornissen en andere vormen van verslaving.
Acute stressstoornis
Treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, PTSS: langer dan een maand
- Dissociatieve symptomen, verstoring van de gebruikelijke integratie van psychische functies bv. derealisatie, depersonalisatie.Dit zijn normale reacties op een traumatische gebeurtenis,
abnormaal: symptomen gepaard gaan met grote lijdensdruk, verslechtering in functioneren.
75% van de mensen met acute stressstoornis ontwikkelt PTSS.
Aanpassingsstoornissen
- Sterke emotionele of gedragsmatige reacties op een of meerdere stressoren, bv. Verlaten van ouderlijk huis, financiele problemen, een kind krijgen,
- echtscheiding.
- Reacties zijn heviger dan men op grond van stressbron zou verwachten en beperken sociaal functioneren of functioneren in werk, studie aanzienlijk.
Behandeling van Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
- Psycho educatie
- CGT, cognitieve herstructurering van de betekenis van de traumatische gebeurtenis
- EMDR (eye movement desentization and reprocessing)
- Psychofarmaca is mogelijk
- Exposure (in vivo, imaginaire)

94
Q
  • Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
A
  • Trauma- en stressgerelateerde stoornissen
    Traumatische gebeurtenis is het ervaren van, getuige zijn van of geconfronteerd worden met een of meer gebeurtenissen waarbij sprake is van feitelijk of dreigend overlijden, ernstig letsel of seksueel geweld. (DSM-IV + intense angst, niet in DSM-5).
    Reacties op traumatische gebeurtenissen lopen uiteen van normale aanpassing tot pathologisch gedrag. PTSS kan worden beschouwd als het uiteinde van eenspectrum aan verschillende vormen van verwerking.
    Mensen die lijden aan PTSS beleven de traumatische gebeurtenis(sen) telkens opnieuw. Terugdenken aan…, akelige dromen, herbeleving, lichamelijke reacties, psychisch lijden bij situaties die sterk lijken op de traumatische gebeurtenis (bv. Bij vuurwerk-denken aan schoten).
95
Q

De verschillende typen vragenlijsten opnoemen en toelichten

A

In de diagnostische psychologie worden verschillende vragenlijsten en meetinstrumenten gebruikt om psychische stoornissen te identificeren en te evalueren. Deze vragenlijsten kunnen worden gebruikt in combinatie met klinische interviews en observaties om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de psychische gezondheid van een individu.

Stemmingsstoornis Vragenlijst (MDQ)
VierDimensionale KlachtenLijst (4DKL)
VALKUILEN-VRAGENLIJST (Young)
VRAGENLIJST VOOR KOPPELS

96
Q

Uitleggen wat psycho-educatie inhoudt en wat het belang ervan is.

A

Psycho-educatie is een vorm van psychosociale interventie die gericht is op het verstrekken van informatie en educatie aan individuen met betrekking tot hun psychische gezondheid, psychische stoornissen, of specifieke psychosociale problemen waar ze mee te maken hebben. Het doel is om mensen te helpen een beter begrip te krijgen van hun psychische gezondheid en beter om te gaan met hun situatie.

97
Q

Enkele aspecten die vaak worden behandeld in psycho-educatie omvatten:

A

Enkele aspecten die vaak worden behandeld in psycho-educatie omvatten:
1. Informatie over de aandoening: Het verstrekken van informatie over de specifieke psychische stoornis of psychosociale problemen waarmee de persoon te maken heeft. Dit omvat symptomen, oorzaken, risicofactoren en mogelijke behandelingsmogelijkheden.
2. Zelfmanagement: Het aanleren van vaardigheden en strategieën om symptomen te herkennen, ermee om te gaan en te verminderen. Dit kan onder meer het gebruik van stressmanagementtechnieken, ontspanningsoefeningen, cognitieve gedragstherapie en probleemoplossende vaardigheden omvatten.
3. Medicatiegebruik: Indien van toepassing, het verstrekken van informatie over medicatie, zoals het begrijpen van de werking, mogelijke bijwerkingen, en het belang van therapietrouw.
4. Levensstijlaanpassingen: Het bevorderen van gezonde levensstijlgewoonten, zoals regelmatige lichaamsbeweging, gezonde voeding, voldoende slaap en het vermijden van middelenmisbruik.
5. Zelfhulpbronnen en ondersteuning: Het introduceren van zelfhulpmiddelen en ondersteunende bronnen, zoals zelfhulpboeken, ondersteuningsgroepen, online forums en professionele hulpbronnen voor verdere ondersteuning.
Psycho-educatie kan worden gegeven door verschillende professionals in de geestelijke gezondheidszorg, zoals psychologen, psychiaters, maatschappelijk werkers, en verpleegkundigen. Het kan individueel of in groepssessies worden gegeven, en kan worden aangepast aan de specifieke behoeften en omstandigheden van de persoon of groep.

98
Q
  • de belangrijkste vormen van psychotherapie beschrijven.
A

cgt, act, humanistische therapie, TA, schematherapie, mindfulness, ervaringsgericht, psycho therapie,

99
Q
  • uitleggen wat therapietrouw inhoudt.
A

=De mate waarin de patiënt zijn behandeling uitvoert zoals afgesproken met zijn behandelaar.
Dat geldt in zekere zin ook voor huiswerkopdrachten, adviezen en psycho-educatie.

100
Q

waarom is therapietrouw belangrijk?

A

Therapietrouw is van cruciaal belang om optimale resultaten te bereiken bij de behandeling van medische aandoeningen. Als een persoon niet consistent de voorgeschreven behandeling volgt, kan dit leiden tot verminderde effectiviteit van de behandeling, verergering van symptomen, complicaties of zelfs therapieresistentie.

101
Q

Wat is een stoornis?

A

Een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen, worden aangeduid als syndroom of klininsche stoornis. Bijv. een depressieve stoornis.

3P: Dus wanneer iemand trekken vertoont die pathologisch (afwijkend), pervasief (op meerdere gebieden) en persistent (langdurend) zijn.

102
Q

Een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen,
worden aangeduid als …

A

Een groep psychopathologische symptomen die vaak gezamenlijk voorkomen,
worden aangeduid als syndroom of klinische stoornis, bv. Een depressieve
stoornis DSM-5 omschrijft persoonlijkheidsstoornissen als duurzame en starre
gedragspatronen en belevingen die in de jongvolwasssenheid beginnen en
waarmee iemand zich duidelijk onderscheidt van andere leden van dezelfde
cultuur.

103
Q

Wat is een psychische stoornis?

A

Definitie van een psychische stoornis. → het is een syndroom gekenmerkt door klinische significante symptomen op het gebied van cognitieve functies, emotie regulatie of het gedrag van de persoon. Hoe functioneert iemand? Het is een afwijking

104
Q

Wanneer mag je een stoornis noemen

A

als er lijdensdruk is belangrijk om te weten

105
Q

Kenmerken bij OCS belangrijk om te weten

A

kenmerkend is dat het met of zonder angst kan. obsessieve compulsieve zoals huid en haren plukken…

Kenmerkend bij OCS: Belangrijk om te kennen.
Hoeveel tijd zijn mensen ermee kwijt zijn en de lijdensdruk
- Al die stoornissen zijn tijdrovend!! Minstens een uur of ernstige lijdensdruk en beperken betrokkene in zijn of haar functioneren.
- 80% heeft last van zowel obsessies als van dwanghandelingen
- Dwanggedachten, bijv voor vuil of besmetting, geweld, iemand iets aan willen doen, twijfel (twijfel vooral als je niet goed bij je gevoel en emoties kunt komen) Dan denk je het met je denken op te kunnen lossen, maar daar kun je dan niet alles mee doen. Gevoelens geven waarden aan dingen.
- Dwanghandelingen, repetitieve handelen als schoonmaken, wassen, controleren, tellen en aanraken, bidden, anders: grote spanning
- met en zonder angst.

106
Q

Alles waar verslavingen aan vast zitten is praten niet voldoende…

A

Alles waar verslavingen aan vast zitten is praten niet voldoende, je moet dan ook iets doen. (cgt)
Je hebt de dwang om iets te willen, niet te doenà ongemak ervaren, verslaving niet belonen.
Controle is het mechanisme die de angst en de twijfel probeert te bestrijden.

107
Q

Nog 1 vraag dan –> Schizotypische persoonlijkheid zit in twee groepen, in het schizofreniespectrum en in de persoonlijkheidsstoornissen. WAAROM??

A
108
Q

Stemmingstoornissen sleutelbegrippen kennen belangrijk voor toets

A

Stemmingstoornissen Sleutelbegrippen:
Gevoel is iets anders dan een stemming.
Depressieve episode (2 wk somber) geen plezier of interesse
Manische episode (1 wk overdreven uitgelaten, slecht voor het dagelijks functioneren)
Hypomane episode (min 4 dagen manisch zonder grote beperking)
(Dit is heel belangrijk)

109
Q

Leg uit hoe angst werkt?

A

Je moet kunnen uitleggen hoe angst werkt!! Angst
- Natuurlijke reactie van het lichaam op dreigend gevaar.
- Coping: vechten, vluchten, bevriezen, pleasen (faun) =overmatig pleasen. (stockholm syndroom) Deze allemaal zijn overlevingsmechanisme
- Psycho educatie
- Contrafobische reactie= dat je wel tegen de angst in gaat, maar je doorvoelt hem niet
- Pathologisch: intensiteit, soort gedrag en de duur/aard van de uitlokkende gebeurtenis. Heeft iemand een auto ongeluk meegemaakt en is vervolgens bang om te rijden. (pathologische is dat je op lange termijn angst blijft houden om weer auto te gaan rijden)
- Abnormaal: overmatige prikkel bij kleine of irreële dreiging
Als angst oploopt dat krijg je bevriezen vluchten vechten of faun. ( faun = aanpassen, pleasen aan de aggressor ). Overlevingsmechanismen.
Alle lichamelijke reacties van angst hebben een functie - je lichaam klaar zetten om te vechten of te vluchten. Je bloed gaat naar de grote spieren, hart, longen, en hersenen.
Bloed komt weg uit je buik, je huid. En je gaat zweten, dus je airco gaat aan.
Met psychoeducatie, kun je mensen gerust stellen.

Je moet specifieke situaties oefenen, je kunt het trainen. Dan gaat het een beetje in je systeem zitten.

110
Q

Twee soorten angst benoemen en toelichten

A

fobisch (angstig) of contra-fobisch (het gevaar opzoekend )

111
Q

Verschillen angst informatie

A

Rens springt over de DSM - veel mensen zetten hun angst even uit. Maar je leert er niet van. Waardoor je het niet echt onder ogen ziet. Bij vermijding groeit de angst.
Contrafobisch volgens Rens is wel de angst opzoeken maar je gaat hem niet aan.

112
Q

Contrafobisch en fobische angst :

A

fobisch (angstig) of contra-fobisch (het gevaar opzoekend )

Rens springt over de DSM - veel mensen zetten hun angst even uit. Maar je leert er niet van. Waardoor je het niet echt onder ogen ziet. Bij vermijding groeit de angst.
Contrafobisch volgens Rens is wel de angst opzoeken maar je gaat hem niet aan.

Verbinding en hechting is een van de betere angst middelen want er is gebleken dat het angst en stress niveau daalt als je in de buurt bent van iemand die je vertrouwt.

Angststoornis = angst voor de angst
Bij vele psychische stoornissen komt angst kijken.

113
Q

contrafobisch angst

A

is wel de angst opzoeken maar je gaat hem niet aan. Dat je wel tegen de angst in gaat maar je doorvoelt hem niet aan

114
Q

fobisch angst

A

angstig vermijden . maar je leert er niet van. waardoor je het niet echt onder ogen ziet. bij vermijding groeit de angst.

115
Q

angst en stress niveau daalt als….

A

Verbinding en hechting is een van de betere angst middelen want er is gebleken dat het angst en stress niveau daalt als je in de buurt bent van iemand die je vertrouwt.

116
Q

angststoornis=

A

Angststoornis = angst voor de angst
Bij vele psychische stoornissen komt angst kijken.

117
Q

Wat komt er bij vele psychische stoornissen kijken?

A

angst

118
Q

Erfelijkheid =

A

Erfelijkheid
Erfelijkheid = Algemeen definitie hoe het werkt. dominante en recessieve kenmerken
Polygeen = combinatie van genetische factoren i.p.v. één aanwijsbaar gen
Epigenetisch effect = effect van de omgeving op de genetische eigenschap
Overerfbaarheid = mate waarin iets overgedragen wordt (bijv. bij depressie 20-40%)
! weten hoe het zit met erfelijkheid. Epigenetisch komt niet terug in tentamen

Overerfbaarheid is de mate van erfelijkheid.

119
Q

Wat is een gen, chromosoom en DNA?

A

gen = stukje van een chromosoom waarin codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische eigenschappen zijn opgeslagen
Chromosoom= lange, dunne spiraalvormige draad waarlangs de genen zijn gerangschikt als de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA.
DNA= lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen.

depressie is in bepaalde gevallen erfelijk en autisme nog onderzoek en schizofrenie wel en bipolaire in hoge mate wel

120
Q

Belangrijk om te kennen en te begrijpen: -hypothalamus-hypofyse-bijnier-as

A

Belangrijk om te kennen en te begrijpen: -hypothalamus-hypofyse-bijnier-as zie afbeelding 14.6 en 14.7 fungeert als feedback of thermostaat systeem. Het reguleert het stresshormoon cortisol als er sprake is van voortdurende stress.-hypofyse de hypofyse controleert de werking van een aantal hormoonproducerende klieren zoals de bijnier. Die hypofyse produceert zelf ook hormonen. Het is een klier in de hersenen onder de hypothalamus. -Hypothalamus het is een regelcentrum voor het handhaven van het milieu. Dit gebeurt zowel direct als indirect. Direct door de aansturing van het autonome zenuwstelsel (is verantwoordelijk voor processen als ademhaling, hartslag, lichaamstemperatuur). Indirecte handhaving door het organisme te motiveren om bepaald gedrag te vertonen (bijvoorbeeld eten als de hypothalamus een hongergevoel veroorzaakt). -Bijnier bijnieren maken belangrijke hormonen. produceren cortisol. Flight-or-fightrespons en de stofwisseling. Seksueel verlangen (vooral bij vrouwen)-de stresshormonen werken op hersenen, stresshormonen zijn in feite steroïde. Het langdurig gebruik van steroïden brengt het lichaam feitelijk in de laatste fase van het algemeen aanpassingssyndroom waardoor er een gevaarlijke achteruitgang van de lichaamsfunctie wordt veroorzaakt -Adrenaline adrenaline stuurt de fysiologische reactie op stress aan. Adrenaline vernauwt de bloedvaten en verhoogd de bloeddruk en verwijd de luchtwegen. Deze adrenaline wordt gemaakt / komt vrij in het lichaam als er heel veel stress is. Gevolg wordt fight-or-flightreactie. Is zowel een neurotransmitter in het sympathische zenuwstelsel als een stresshormoon dat door de bijnier wordt afgescheiden-Cortisol een corticosteroïde die bij de fight-or-flightreactie word gevormd. Cortisol komt vrij bij elke vorm van stress, het zorgt ervoor dat bepaalde eiwitten in spieren worden afgebroken waarbij aminozuren vrijkomen. Hiervan kan glucose gemaakt worden en die energie wordt gebruikt om het lichaam weer terug te brengen in evenwicht. Hormoon die wordt gemaakt door de bijnieren. Heeft het effect om je lichaam lange tijd in staat te herstellen, om de toestand van spanning het hoofd te kunnen bieden. Zoals bloedsuikerverhoging, afgifte van endorfine, remming voor afweer, eiwit, afbraak, beschadiging hypocampus, slaapproblemen en depressie.-de relatie tussen stress en prestatie stress veroorzaakt een aanmaak van adrenaline,