Tentamen Flashcards

1
Q

ruggenmerg zorgt voor

deel dat kruist

deel dat niet kruist

A

simpele reflexen in lijf en ledematen en georganiseerde bewegingen.

deel dat kruist stuurt spieren aan van ledematen
deel dat niet kruist stuurt spieren aan van romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hersenstam

A

representeert alle sensorische, motorische en regulerende functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorhersenen

A

ondersteunen de hogere functies, zoals emotie, geheugen en cognitie & representaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gekuisde brein

A

heeft te maken met de tegenovergestelde kant van de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ziekte van huntington

A

progressieve disfunctie en afsterven van vellen van de basale ganglia

hyperkinetisch syndroom, want excessieve beweging

symptomen zijn beweging (onvrijwillige bewegingen), cognitief (aandacht) en stemming en persoonlijkheid (depressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basale ganglia

A

beweging en leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

limbisch systeem

A

zelf-regulerend gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cerebellum

A

motor coordinatie en motor leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reticulaire formatie

A

arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

medulla

A

vitale functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pons

A

rug voor input van en naar de voorhersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

elektrische magnetische hersen activiteit meten

A

EEG
MEG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stimulatie hersenen

A

DBS
TMS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hersenstructuur

A

CT
MRI
DTI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hersenfunctie

A

fMRI
fNIRS
PET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

neurotransmitters

A

PET
MRS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

neocortex

A

plant, organiseert en initieert beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

subcorticale structuren

A

vormen circuits met de neocortex om beweging te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

infectie met zika virus in zwangere vrouwen

A

onvoldoende ontwikkeling van delen van hersenen van een foetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

apraxia

A

motor dysfunctie waarbij je een omvermogen hebt om doelgericht gedrag uit te voeren in afwezigheid van een paralyse.

linkerhemisfeer lesie (parietaalkwab)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

parkinson

A

verlies van dopamine producerende cellen in de substantia nigra.

hypokinetisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

dyskinesie & hyperkinesie

A

overdaad aan bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hypokinesie

A

bewegingsarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

akinesie

A

bewegingsloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

primaire motor cortex

A

controleert ledematen van een kant van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

premotor cortex

A

controleert samenwerking tussen beide kanten van het lichaam
stoornis in uitvoering van reeksen bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

posterieure sensorische cortex

A

stuurt signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

prefrontale cortex

A

maakt een globaal plan
van belang bij opslaan en ophalen van informatie uit lange termijn geheugen
werkgeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

motor cortex

A

voert bewegingen uit
problemen bij snelheid van fijne bewegingen en verlies van kracht bij bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

linkerhemisfeer

A

letters en woorden verwerken & herkennen
verbale geluiden
verbale motorische taken
productie van gezichtsbewegingen
spraak klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

rechterhemisfeer

A

complexe ruimtelijke patronen en gezichtsbewegingen
niet verbale geluiden, zoals prosodie
herkennen voorwerpen
gelaatexpressies
muziek klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

corpus callosum

A

linker- en rechterhemisfeer met elkaar verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

occipitale cortex

A

elementaire visuele perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

temporale cortex

A

verwerken van sensorische informatie en het betekenis geven aan deze inforamtie

cognitieve processen: herkennen van objecten
ruimtelijke navigatie
affectieve responsen
zintuigelijke prociessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

parietale cortex

A

visuele geleiding van bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

somatosensorische symptomen na parietale lesies

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

symptomen van posterieure parietale schade

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

V1 en V2

A

topografische projectie van visuele veld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

dorsale stroom via parietale kwab

A

actie in de ruimte begeleiden

automatische visuele geleiding van bewegingen in de richting van objecten, zoals grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Ventrale stroom via onderste deel van temporale cortex

A

stimulus herkennen

Visuele herkenning van objecten, zoals gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

superior temprale sulcus stroom via bovenste temporale sulcus

A

biologische beweging

visuospatiele functies, zoals ruimtelijk geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

frontale cortex

A

actief visueel zoekgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

lesie van V1

A

corticale blindheid = uitval van subjectieve visuele sensaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

blindsight

A

patient kan plaats, kleur of beweging van de stimulus detecteren zonder de stimulus bewust te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

V3 en V4

A

verlies van vormperceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

V4

A

corticale kleurenblindheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

V5

A

niet zien van bewegende objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

visuele objectagnosie

A

problemen met herkennen van voorwerpen en ruimtelijke patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

apperceptieve agnosie

A

geen compleet mentaal beeld van objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

visuele vorm agnosie

A

niet herkennen en kunnen kopieren van vorm van objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

simultaanagnosie

A

slechts een object tegelijk waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

associatieve agnosie

A

niet kunnen identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

prosopagnosie

A

niet kennen van identiteit van gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

visuospatiele agnosie

A

topografische disorientatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

alexie

A

integratie tot en herkennen van een woord en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

optische ataxie

A

stoornis is visueel geleide bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

primaire somatosensorische cortex

A

verwerken van somatische sensaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

posterieure parietale cortex

A

helpt met het sturen van beweringen, ruimtelijke cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

posterior cingulare gyri

A

ruimtelijke navigatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

dorsolaterale prefrontale cortex

A

werkgeheugen voor ruimtelijke locaties
betrokken bij het selecteren van gedrag gebaseerd op temporeel- / werkgeheugen
volgehouden aandacht
probleem oplossen

heeft wederzijdse verbindingen met achterste parietale cortex en STS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

hippocampus

A

lange termijngeheugen voor ruimtelijke informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

paralimbische cortex

A

vormen van lange termijn herinneringen en ruimtelijke navigatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

contralateraal neglect

A

verwaarlozing van de helft van het lichaam en of de omgeving van contralateraal van de lesie

nergeren van contralaterale lichaamshelft & nergeren van zintuigelijke informatie

meestal rechtszijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

optische ataxie

A

problemen met visueel gestuurde reikbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

apraxie

A

stoornis in uitvoeren aangeleerde en doelgerichte bewegingen / acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

agrafie

A

problemen met schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

achterste deel parietale cortex

A

ruimtelijke cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

anatomische gebieden in de frontaalkwab

A

lateraal
- primaire & secundaire auditieve gebieden
- wernicke

mediaal
lange termijn herrineringen
- hippocampus
- paralimbische gebieden
sensorische info aan emoties koppelen
- amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

functionele gebieden in de frontaalkwab

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

frontaalkwab

A

executieve functies: plannen en selecteren
nergeren van externe stimuli
onthouden
impulscontrole

71
Q

lesies in de frontaalkwab

72
Q

ventrale auditieve stroom

A

stimulus herkenning

73
Q

dorsale auditieve stroom

A

sturen van beweging door auditieve informatie

74
Q

temporaal kwab functie

A

categorisatie van auditieve en visuele stimuli in object categorieen

links:
woordherkennning
verwerking verbale info
verbaal geheugen

rechts:
complexe visuele waarnemingsstoornissen

75
Q

mediale temporale projecties

A

naar hippocampus en amygdala voor lange termijn geheugen

76
Q

frontale kwab projecties

A

werkgeheugen, bewegingscontrole, evaluatie van emotionele betekenis stimuli

77
Q

polimodale pathway

A

sociale cognitie

78
Q

auditieve cortex gebieden links lesie

A

problemen met verwerking verbale informatie

79
Q

auditieve cortex gebieden rechts lesie

A

problemen met muziekale perceptie

80
Q

selectieve aandacht

A

temporale cortex

81
Q

temporale stoornissen

A

leiden tot affectieve persoonlijkheidsveranderingen

82
Q

fronto-orbitale cortex

A

selecteert gedrag gebaseerd op de beoordeling / weging van interne stimuli en externe stimuli

belangrijk voor beslissingen op basis van de context & moraal gedrag
sociaal gedrag en persoonlijkheid

subjectieve ervaring genot / plezier

83
Q

ventromediale prefrontale cortex

A

inhibitie, controle van emotionele reacties en beslissingen (fobie)

monitoren en voorspellen van beloning

84
Q

mid anteroir orbito frontale cortex

A

sensorische genoegens, zoals drank, drugs, seks

85
Q

frontaalkwab lesie

A

bewegingsstoornissen
verlies van divergent denken: problemen met flexibel / creatief denken en met planning
slecht aanpassing van gedrag aan omgeving; leerproblemen
slecht temporeel geheugen; problemen met werkgeheugen
verstoord sociaal gedrag; en persoonlijkheid

86
Q

fronto temporale dementie

A

degeneratieve hersenstoornissen (40-60 jaar), gedrag, taal en motoriek

87
Q

amnesie

A

verlies van herinneringen, of het onvermogen om nieuwe herinneringen aan te maken

88
Q

impliciet / procedureel geheugen

A

basale ganglia: vaardigheden, gewoonten, priming en conditionering

89
Q

expliciet geheugen
episodisch
semantisch

A

temporale / frontale cortex en hippocampus

episodisch: persoonlijk
semantisch: feiten

90
Q

emotioneel geheugen

A

amygdala: aantrekking, angst, vermijding

91
Q

korte termijn geheugen

A

prefrontale cortex / dorsolaterale prefrontale cortex: sensorisch, motor en cognitief

92
Q

anterograde amnesie

A

mediaal temporaal kwab: moeite met opslaan van nieuwe informatie

93
Q

retrograde amnesie

A

achterste delen associatie cortex: problemen met het ophalen van bestaande informatie

94
Q

consolidatie

A

hippocampus: nodig om informatie als expliciete herinnering op te slaan. EPISODISCH

paralimbische cortex: belangrijk voor consolidatie semantisch geheugeninfo

95
Q

topografische amnesie

A

achterste parietale cortex lesie

96
Q

ziekte van alzheimer

A

degeneratieve vorm van dementie met toenemend verlies van cellen en synaptische verbindingen. ‘

vroeg stadium: vooral verlies in temporaal kwab

eerst verlies expliciet geheugen, later impliciet

97
Q

herpes simplex encephalitis (hersenontsteking)

A

temporaalkwab: leidt tot ernstige retrograde amnesie en anterograde amnesie

98
Q

syndroom van korskakoff

A

complete anterograde amnesie en toenemende retrograde amnesie.

99
Q

schade motor cortex en basale ganglia

A

verstoord leren van vaardigheden

100
Q

problemen korte termijn geheugen

A

temporale of parietale associatiegebieden
prefrontale cortex: werkgeheugen

101
Q

menselijke taal functie, wat is er nodig voor taal?

A

motorisch spraakaparaat
gebarentaal
menselijke hersenen
menselijke omgeving
gevoelige periode

102
Q

theorie over evolutie taal: discontinuity theories

A

taal is snel geevalueerd, en ontstond plotseling in de moderne mens

103
Q

theorie over evolutie taal: continuity theories

A

taal heeft zich langzaam ontwikkeld, mogelijk door aanpassingen van communicatie systemen die door veel diersoorten gedeeld worden

104
Q

klassieke model van taal

waarom niet correct? (3)

A

gebaseerd op afasie van Broca, waar productie zit & afasie van Wernicke waar begrip zit

mismatch type afasie en gebied
beperkte zich tot woord niveau
gebied van broca ook begrip, gebied van wernicke ook productie

105
Q

hersengebieden betrokken bij taal

A

rechterhemisfeer: prosodie, taalbegrip en semnatiek

dorsale baan taal: klank informatie transformeren in een motor representatie

ventrale baan taal: vertalen klank informatie in betekenis

106
Q

taalstoornissen afasie

A

taalstoornis die zich uit in spraak, in schrijven of in lezen

107
Q

vloeiende afasie
- sensorische afasie
- geleidingsafasie
- anomische afasie

A

vloeiende afasie = vloeiende spraak, moeite met begrip of herhalen woorden / zinnen
- sensorische afasie = (wernicke) vloeiende spraak, maar onzinnige woorden
- geleidingsafasie = gesproken taal goed kunnen begrijpen en kunnen praten, maar niet kunnen herhalen
- anomische afasie = goed begrip van spraak; echter ernstige woordvindproblemen

108
Q

niet vloeiende afasie
- expressieve afasie
- transcorticale motor afasie
- globale afasie

A

niet vloeiende afasie = relatief goed begrip van spraak maar moeizame, versimpelde of afwezig spraak productie
- expressieve afasie = (broca) goed begrip van spraak, maar trage gebrekkige productie van spraak
- transcorticale motor afasie = herhaling goed, moeite spontane spraakproductie
- globale afasie = moeizame spraak, begrip slecht

109
Q

pure selectieve afasieen

A

specifieke stoornissen met lezen (alexie), schrijven (agrafie), of woordherkenning zonder andere taalproblemen

110
Q

hersenschade en taal

lesie rechter hemisfeer

A

problemen prosodie (melodie) & gebruik context voor woord interpretatie

111
Q

gedragscomponenten emoties

A

autonome fysiologische reacties
motorische reacties
subjectieve emotionele ervaringen
niet-bewuste handelingen en cognitieve processen

112
Q

amygdala schade

A

amygdala krijgt input van alle zintuigelijke systemen

maakt dieren tam en zonder angst
maakt mensen verlies angstreacties in reactie op externe stimuli

113
Q

emoties hemisfeer dominant

114
Q

spontane spraak / waarneming
linker frontale kwab lesie
rechter frontale kwab lesie

meer of minder

A

linker: minder spontane spraak /
rechts: meer spontane spraak / minder begrip humor

115
Q

somatic marker hypothese (damasio)

A

zwakkere reacties gaan gepaard met zwakkere subjectieve emotionele reacties

116
Q

sociaal cognitieve interactie theorie (ledoux)

A

emoties zijn reacties op de wereld

117
Q

Theorie van constructed emotie (barret)

A

emoties zijn een constructie van de wereld

118
Q

lesie prefrontale en paralimbisch

A

minder sociale interacties

119
Q

amygdala netwerk

A

orbitofrontale cortex, temporale cortex en amygdala: lokt reacties uit en detecteert sociaal relevante stimuli

120
Q

mentalizing netwerk

A

superieure temporale sulcus en anterieure temporale cortex: de mentale staat van anderen begrijpen

theory of mind
false belief

121
Q

empathie netwerk

A

insula en cingulate cortex: betrokken bij meevoelen met anderen en interacties tussen karakters begrijpen

122
Q

mirror / simulatie / actie-perceptie netwerk

A

spiegelneuronen van parietale en premotor cortex: betrokken bij de ontwikkeling van zelfconcept

123
Q

topografisch geheugen

A

vermogen om door de ruimte te bewegen van een plaats naar een andere waarbij cognitieve maps worden gebruikt voor navigatie

124
Q

spatieel gedrag

A

gedrag om het lichaam door de ruimte te bewegen, inclusief denkprocessen over ruimte, zoals spatiele orientatie, route volgen, piloting, verzamel gedrag, dead reckoning (hoelang ben je al aan het lopen)

125
Q

spatiele stoornissen: topografische disorientatie
- egocentrische disorientatie
- landmark agnosia
- anterograde disorientatie
- memory deficit
- heading disorientation

A

spatiele stoornissen: topografische disorientatie = je weg terug vinden in een omgeving die je al kende en in een nieuwe omgeving nieuwe representaties maken
- egocentrische disorientatie = problemen met de locatie van een object bepalen ten opzichte van jezelf
- landmark agnosia = herkennen van object categorieen, maar niet van individuele objecten
- anterograde disorientatie
- memory deficit = dingen ten opzichte van elkaar
- heading disorientation = moeite om in de richting van een bedacht doel te gaan wel orientatiepunten herkennen en weten waar je bent, maar niet welke kant je op moet

126
Q

anorexia nervosa spatiele stoornis

A

verstoring in de manier waarop het eigen lichaamsgewicht en vorm wordt waargenomen, maar objecten wel goed grootte inschatten

127
Q

parietale schade (dorsale stroom lesies)
frontale cortex
- dorsolaterale PFC
temporale cortex

A

visuele exploratie problemen
frontale cortex: ruimtelijke verwerking
- dorsolaterale PFC: ruimtelijk werkgeheugen
temporale cortex: ruimtelijke navigatie

128
Q

positioneringssysteem
- place cellen
- head-direction cellen
- grid cellen

A

positioneringssysteem
- place cellen = op een bepaalde plek vuren (hippocampus)
- head-direction cellen = egocentrische begeleiding in ruimte (richting op lopen vuren)
- grid cellen = spatieel raamwerk, verschillende vuurplekken

129
Q

selectieve aandacht

A

facilitatie of inhibitie van activiteit van individuele neuronen in sensorische cortexgebied, met name in secundaire en associatiegebeiden in de cortex

130
Q

verdeelde aandacht

A

dorsolateriale PFC & anterior deel gyrus cinguli: gelijktijdige aandacht voor verschillende stimuli

131
Q

aandacht verleggen

A

rechter posterior parietale activatie

132
Q

posner & petersen: aandachtsmodel

A

alertheid: veroudering / ADHD
orientatie: autisme, PTSD, verwaarlozing
executieve controle: angststoornis, depressie, OCD, persoonlijkheidsstoornis, schizofrenie, middelenmisbruik

133
Q

onoplettendheid

A

bepaalde objecten niet opmerken tijdens selectieve aandacht voor andere objecten

134
Q

veranderingsblindheid

A

veranderingen in aanwezigheid, identiteit, of locatie van objecten niet opmerken

135
Q

attentional blink

A

een stimulus niet zien als die vlak na een andere stimulus komt

136
Q

senory neglect

A

temporopatietaal
soms frontaal

137
Q

voorwaarden bewustzijn

A

arousal
perceptie
aandacht
werkgeheugen

138
Q

hypothese bewustzijn

A

bewustzijn berust op binding
frontoparietaal netwerk

139
Q

onbewuste verwerking

A

automatische processen

140
Q

ontwikkeling hersenen:
cell dood, cel migratie, myelogenese, cell maturatie, synaptogenese, cel geboorte, cel differentiatie

A

cel geboorte - cel migratie - cel differentiatie - cell maturatie - synaptogenese - cell dood - myelogenese

141
Q

cerebrale parese

A

hersengeschadeging tot 5 jaar na geboorte, gekenmerkt aan motorische symptomen

142
Q

hydrocephalus (waterhoofd)

A

toegenomen volume cerebrale spinale vloeistof

143
Q

fragiele X syndroom

A

lage oren, groot voorhoods, door genetische afwijking, gaba/glutemaat behandeling

144
Q

fetal alcohol spectrum disorder

A

fysieke misvormingen, verstandelijke beperkingen door alcoholgebruik tijdens zwangerschap, roken, slechte voeding

145
Q

autisme spectrum stoornis

A

vasthouden aan routines, tot 1-3 jaar normale ontwikkeling door erfelijkheid, vervuiling en bacterieen

146
Q

attention-deficit / hyperactivity disorder ADHD

A

hyperactiviteit, onoplettendheid en creatief komt door genen en omgeving

gedragstherapie als behandeling

147
Q

leesproblemen

A

fronto-temporaal
frontaal naar occipitaal
cerebellair

148
Q

oorzaken leesstoornissen

A

fonologische en sensorisch gebrek
aandachtsgebrek
motor gebrek
multicausale aanpak

149
Q

ontwikkelingsinvloeden leesstoornissen

A

toxische effecten
hormonale effecten
omgevingseffecten
relatieve leeftijd effect

150
Q

wat gebeurt er na een beroerte

A

contralaterale verlamming
contralateral gevoelsverlies
globale afasie
contralateraal neglect
cognitieve problemen

151
Q

principes van hersenplasticiteit

A

1 er is plasticiteit in alle zenuwstelsels
2 plasticiteit kan op verschillende niveaus geanalyseerd worden
3 de twee algemene types plasticiteit komen door ervaring
4 gelijke gedragsveranderingen kunnen correleren met verschillende plastische veranderingen
5 veranderingen die van ervaring afhangen interacteren
6 plasticiteit is leeftijdsafhankelijk
7 plasticiteit veranderingen zijn tijdsafhankelijk
8 plasticiteit is gerelateerd aan hoe relevant de ervaring is
9 plasticiteit is gerelateerd aan de intensiteit en frequentie van ervaringen
10 plasticiteit kan maladaptief zijn

152
Q

variabelen die herstel beinvloeden

A

patient: persoonlijkheidsfactoren
letsel: open of gesloten
omgeving
therapie

153
Q

open hersenletsel / gesloten

A

open: kneuzing
gesloten: grijze/ witte stof beschadigd

154
Q

chronic traumatic encephalopathy

A

progressieve degeneratieve ziekte in mensen met meerdere hersenschuddingen

155
Q

epilepsie

idiopathisch

A

abnormaal vuurgedrag van cerebrale neuronen

idiopathisch = spontaan

156
Q

typen epilepsie

focale aanvallen:
gegeneraliseerde aanvallen:
akinetische aanvallen:
myoclonische aanvallen:
dissociatieve aanvallen:

A

focale aanvallen: beginnen op specifieke plek
gegeneraliseerde aanvallen: acuut verlies bewustzijn
akinetische aanvallen: alleen in kinderen, plotselinge val
myoclonische aanvallen: zware aanvallen, begint met gil
dissociatieve aanvallen: geen verandering in EEG te onderscheiden

157
Q

tumoren

gliomen
meningiomen
metastasen

A

een neoplasma: abnormale groei van weefsel dat een massa vormt

verhoogde intracraniele druk

binnen hersenweefsel
buiten hersenweefsel
uitzaaiingen

158
Q

hoofdpijn - migraine

klassieke
gewone
cluster hoofdpijn
oftalmologisch
hemiplegisch

A

pijn veroorzaakt door prikkeling van pijnreceptoren in hersenvliezen en artiriele vaatwanden
korte pijn aanvallen
oogspierverlammingen
hemiparese

159
Q

infecties

A

kunnen leiden tot sterfte van neuronen en gliacellen

virale infecties = niet specifieke lesies CZS
bacteriele infecties = kunnen leiden tot hersenvliesontsteking
mycotische infecties = door schimmels
parasitaire infecties

160
Q

stoornissen van motor neuronen en het ruggenmerg

myathenia gravis
poliomyelitis
MS
paraplegie
syndroom van brown sequard
hemiplegie

A

zwakte en snelle/ sterke spiervermoeidheid

verlies van motorneuronen in ruggenmerg

aantasting van myelineschede van motorische zenuwvezels met verlammingen en sensorische uitval verschijnselen

motorische verlamming en sensorische uitval van onderste ledematen door complete ruggenmerg lesie

halfzijdige ruggenmerg lesie met uitvalverschijnselen onder het niveau van de lesie

unilaterale lesies van neocortex en basale ganglia

161
Q

beweegstoornissen van de basale ganglia

hyperkinetisch
hypokinetisch

A

huntington = atrofie
tourette = motorische ontwenningsverschijnselen

parkinson = degeneratie dopaminerge neuronen in substandia nigra
- vertraging en inactiviteit
- behandeling: DBS

162
Q

cerebrovasculaire stoornissen (CVA/beroerte)

ischemic
trombose
embolisme

arteriosclerose

hemorrhage

A

blokkering bloedvat
lokale bloed stolsel
verstopping vanuit groter bloedvat

verdikking vaatwand (aderverkalking)

ernstige bloeding

163
Q

schizofrenie

morfologische afwijkingen
biochemische afwijkingen
cognitieve problemen
neuro-ontwikkelings stoornis

A

positieve symptomen = abnormale gedragingen
negatieve symptomen = verlies van normale gedragingen

morfologische afwijkingen = minder hersenvolume
biochemische afwijkingen = hyperacticiteit dopamine recepttoren
cognitieve problemen = dorsolaterale prefrontale cortex
neuro-ontwikkelings stoornis = genen en omgeving

164
Q

klinische depressie

A

depletie van activerende mono-aminerge
afname verbindingen

165
Q

bipolaire stoornis

A

afwisseling tussen stadia van depressiviteit en manie
verlies van grijze stof

166
Q

angststoornis

A

kunnen secundair gevolg zijn van aandoeningen

167
Q

angststoornis

A

hippocampus & amygdala

168
Q

psychochirurgie

A

opzettelijk aangebrachte lesies

169
Q

vasculaire dementie

A

cognitieve achteruitgang door opstapeling defecte eiwitten

170
Q

alzheimer

A

aandoening aan CZS, wijdspreide degeneratieve veranderingen in cortex, hippocampus en limbisch systeem
schade in achterste corticale associatie gebieden

171
Q

alzheimer
voorstadium
beginnend
matige
ernstige

A

amnestische lichte cogntieve stoornissen

beperkingen in complexe activiteiten

dagelijks leven steeds afhankelijker

algeheel cognitief verval

172
Q

narcopelsie

A

overmatig slapen, kortdurende slaapaanvallen overdag

173
Q

insomnia

A

inadequate slaap