Tekststructuren Flashcards
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Wat zijn de voor- en nadelen?
voor-en-nadelenstructuur
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Wat is veranderd?
vroeger-en-nustructuur
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Wat is er veranderd en wat gaat er nog veranderen?
vroeger-nu-toekomststructuur
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Op welke manier kan het probleem worden opgelost?
probleem-en-oplossingstructuur
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Waarom is …. waar?
bewering-en-argumentstructuur
Welke tekststructuur hoort bij de volgende hoofdvraag:
Welke aspect kent dit verschijnsel?
verschijnsel-en-besprekingstructuur
Wat is de opbouw bij de voor-en-nadelenstructuur?
- Inleiding: beschrijving van een verschijnsel of een ontwikkeling met positieve en negatieve kanten.
- Middenstuk: overzicht van de voor- en nadelen
- Slot: conclusie/samenvatting
Wat is de opbouw bij de vroeger-en-nu-structuur?
- Inleiding: beschrijving van een ontwikkeling of verandering.
- Middenstuk: twee (of meer) periodes tegenover elkaar
- Slot: samenvatting, conclusie of aanbeveling
Wat is de opbouw bij de voor-en-nadelenstructuur?
- Inleiding: beschrijving van een ontwikkeling of verandering
- Middenstuk: twee (of meer) opeenvolgende perioden
- Slot: toekomstverwachting
Wat is de opbouw bij de probleem-en-oplossingstructuur?
- Inleiding: beschrijving van het probleem
- Middenstuk: oplossingen
- Slot: afweging en aanbeveling
Wat is de opbouw bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur?
- Inleiding: bespreking van een verschijnsel
- Middenstuk: verklaringen (soms ook oplossingen)
- Slot: aanbeveling en/of samenvatting
Wat is de opbouw bij de bewering-en-argumentstructuur?
- Inleiding: bewering
- Middenstuk: argumenten
- Slot: conclusies
Wat is de opbouw bij de verschijnsel-en-besprekingstructuur?
- Inleiding: bespreking van een verschijnsel
- Middenstuk: bespreking van verschillende aspecten
- Slot: samenvatting