Tekst 8a caput II Flashcards
1
Q
appellare
A
appello,-avi,-atum: noemen
2
Q
annus
A
anni: het jaar
3
Q
forte
A
(bijw.) toevallig
4
Q
nudus
A
-a,-um: naakt
5
Q
niger
A
nigra,nigrum: zwart
6
Q
incendium
A
incendii: de brand
7
Q
facies
A
faciei(vr.): het gezicht
8
Q
quod
A
+IND: omdat
9
Q
sine
A
+ABL.: zonder
10
Q
verecundia
A
verecundiae: de schaamte
11
Q
rogare
A
rogo,rogavi,rogatum: vragen
12
Q
orare
A
-o,-avi,-atum: smeken
13
Q
dominus
A
domini: de meester
14
Q
narrare
A
narro,-avi,-atum: vertellen
15
Q
frater
A
fratris(ml.): de broer, de bondgenoot
16
Q
quia
A
+IND: aangezien, omdat
17
Q
auris
A
auris(vr.): het oor
18
Q
verbum
A
verbi: het woord
19
Q
aer
A
aeris(ml.): de lucht
20
Q
nasci
A
nascor,natus sum: geboren worden
21
Q
aetas
A
aetatis(vr.): de leeftijd
22
Q
libido
A
libidinis(vr.): het verlangen
23
Q
nullus
A
-a,-um: geen enkele
24
Q
negare
A
nego,negavi,negatum: weigeren
25
regio
regionis(vr.): de streek
26
sanctus
-a,-um: heilig
27
vero
maar
28
sumere
sumo,sumpsi,sumptum: gebruiken
29
pro
+ABL.: voor,in plaats van
30
sic
(bijw.) zo
31
pati
patior,passus sum: lijden
32
intrare
intro,-avi,-atum: binnengaan
33
iterum
(bijw.)opnieuw
34
iniura
iniuriae: onrecht
35
liber
libera,-um: vrij
36
igitur
dus, bijgevolg
37
cogitare
-o,-avi,-atum: nadenken
38
scelus
sceleris(onz.): de misdaad
39
accidere
accido,accidi,-: gebeuren
40
pectus
pectoris(onz.): het hart
41
lacrima
lacrimae: de traan
42
fundere
fundo,fudi,fusum: (uit)gieten
43
cor
cordis(onz.): het hart
44
gravis
gravis,grave: (bijw.)zwaar
45
respicere
-io,-spexi,-spectum: omkijken
46
ad
+ACC.: naar
47
ab
+ACC.: om
48
ibi
(bijw.): daar
49
imago
imaginis(vr.): het beeld
50
beatus
-a,-um: heilig
51
virgo
virginis(vr.): de maagd
52
si
+CONJ.: om te zien of
