Tekst 5 caput III(Vlieginstructies) Flashcards
1
Q
instruere
A
-o,instruxi,instructum: onderwijzen
2
Q
natus
A
-i: de zoon
3
Q
currere
A
-o,cucurri,cursum: lopen
4
Q
ait
A
hij zegt/zei
5
Q
monere
A
-eo,monui,monitum: waarschuwen
6
Q
ignis
A
-is: het vuur
7
Q
uterque
A
utraque,utrumque: beide
8
Q
volare
A
-o,volavi,volatum: vliegen
9
Q
iubere
A
-eo,iussi,iussum: bevelen
10
Q
dux
A
ducis: leider
11
Q
carpere
A
-o,carpsi,carptum: plukken
12
Q
carpere viam
A
de weg afleggen
13
Q
tradere
A
-o,tradidi,traditum: overdragen
14
Q
patrius
A
-a,-um: vaderlijk
15
Q
iterum
A
(bijw.) opnieuw
16
Q
ante
A
(bijw.): eerder
17
Q
comes
A
-itis: metgezel
18
Q
timere
A
-eo,timui,- : vrezen
19
Q
velut
A
(bijw.): zoals
20
Q
tener
A
-era,-erum: jong
21
Q
proles
A
-is(vr.): kind
22
Q
aer
A
aeris: lucht
23
Q
hortari
A
-or, hortatus sum: aansporen
24
Q
sequi
A
-or,secutus sum; volgen