tekst 11 Flashcards
1
Q
genus
A
generis (o.) (het) geslacht, (de) afkomst,
(de) soort
2
Q
spectaculum
A
spectaculi (het) schouwspel, (het) spektakel
3
Q
levis
A
levis, leve licht, klein
4
Q
tenere
A
teneo, tenui, tentum (vast)houden, aantrekken
5
Q
novus
A
nova, novum nieuw
6
Q
varius
A
varia, varium verschillend, afwisselend
7
Q
spectare
A
specto, spectavi, spectatum kijken, bekijken
8
Q
mirari
A
miror, miratus sum zich verwonderen, bewonderen
9
Q
tot
A
zoveel (bijwoord)
10
Q
cupere
A
cupio, cupivi, cupitum verlangen
11
Q
currere
A
curro, cucurri, cursum lopen
12
Q
equus
A
equi (het) paard
13
Q
currus
A
currus (m.) (de) strijdwagen
14
Q
trahere
A
traho, traxi, tractum trekken, slepen, aantrekken
15
Q
nullus
A
nulla, nullum geen enkel