tekst 11 Flashcards
genus
generis (o.) (het) geslacht, (de) afkomst,
(de) soort
spectaculum
spectaculi (het) schouwspel, (het) spektakel
levis
levis, leve licht, klein
tenere
teneo, tenui, tentum (vast)houden, aantrekken
novus
nova, novum nieuw
varius
varia, varium verschillend, afwisselend
spectare
specto, spectavi, spectatum kijken, bekijken
mirari
miror, miratus sum zich verwonderen, bewonderen
tot
zoveel (bijwoord)
cupere
cupio, cupivi, cupitum verlangen
currere
curro, cucurri, cursum lopen
equus
equi (het) paard
currus
currus (m.) (de) strijdwagen
trahere
traho, traxi, tractum trekken, slepen, aantrekken
nullus
nulla, nullum geen enkel
nunc
nu (bijwoord)
cursus
cursus (m.) (de) wedstrijd, (de) loop
medius
media, medium in het midden van, middelste
studium
studii (de) interesse, (de)
belangstelling
procul
in de verte, ver, van ver
bijwoord
nomen
nominis (o.) (de) naam
relinquere
relinquo, reliqui, relictum achterlaten