Taken in de cursus-Tabla 1 Flashcards
1
Q
(voor)bereiden
A
to prepare
2
Q
(zet de oven op) stand
A
(set the oven to)
3
Q
aandacht, de
A
attention
4
Q
aangeboren
A
innate
5
Q
aankleden
A
to dress
6
Q
aankoop, de
A
the purchase
7
Q
aanleunwoning, de
A
sheltered accommodation
8
Q
aanrecht, het
A
counter (kitchen)
9
Q
aantonen
A
to demonstrate, to prove
10
Q
aantreffen
A
to find, to encounter
11
Q
achteraf
A
afterwards
12
Q
achtergrond, de
A
background
13
Q
actie, de
A
action, activity
14
Q
afscheid, het
A
departure, farewell
15
Q
afschuwelijk
A
horrible, awfully
16
Q
afvallen
A
to lose weight
17
Q
afvragen, zich
A
to wonder, to doubt
18
Q
afwasmachine, de
A
dishwasher
19
Q
afwassen
A
to wash the dishes
20
Q
afzuigkap, de
A
cooker hood
21
Q
agressie, de
A
aggression
22
Q
agressief
A
aggressive
23
Q
alternatief, het
A
alternative
24
Q
amper
A
barely, hardly
25
andersom
vice versa
26
anderzijds
on the other hand
27
arbeider, de
worker
28
argument, het
argument, reason (not: fight!)
29
armband, de
bracelet
30
artikel, het
article, item
31
asociaal
anti-social
32
bagage, de
luggage
33
bedenken
to think up, to devise
34
bedreigen
to threaten
35
beëindiging, de
termination
36
beek, de
brook, stream
37
begeleiden
to accompany, to coach
38
begeleiding, de
accompaniment
39
beheren
to manage
40
beide
both, either
41
belachelijk
ridiculous, absurd
42
beleefd
polite, courteous
43
beleggen
to cover, to put on
44
beleid, het
policy
45
belevenis, de
experience, adventure
46
bepaald
particular, specific
47
bereikbaar
reachable
48
bereiken
to reach, accomplish
49
berg, de
mountain
50
beschadigd
damaged
51
bescheiden
modest
52
beschermen
to protect
53
beschikbaar
available
54
beschrijven
to describe
55
beschuit, de
Dutch biscuit
56
besteden
to spend
57
bestemming, de
destination
58
beterschap
get well soon
59
bevestigen
to confirm
60
bevolking, de
population
61
bezigheid, de
activity, occupation
62
bezit, het
property, belongings
63
bezorgd
concerned for
64
bezuinigen, de bezuiniging, de
to save, saving
65
binden
to unite
66
binnenstad, de
city centre
67
blaffen
bark
68
bloeddruk, de
blood pressure
69
bloemkool, de
cauliflower
70
blut
broke
71
bom, de
bomb
72
boos
angry
73
bord, het
the notice,the sign
74
bord, het
plate
75
borstel, de
brush
76
bos, de
bouquet (flowers)
77
bos, het
wood, forest
78
bouwen
to build
79
bovendien
moreover
80
brand, de
fire
81
breedte, de
width, breadth
82
breken
to break
83
brengen
to bring
84
brutaal
impertinent, shameless, bold
85
budget, het
budget
86
buitenlander, de
foreigner
87
cabaretier (cabaretière), de
cabaret performer
88
cadeaubon, de
gift certificate
89
calorie, de
calorie
90
camera, de
camera
91
cent, de
cent, penny
92
chagrijn, het
chagrin, annoyance
93
chauffeur, de
driver
94
chocola, de
chocolate
95
communiceren
to communicate
96
conducteur, de
conductor, ticket-collector
97
constant
constant
98
criminaliteit, de
criminality
99
daarnaast
besides, furthermore
100
dadelijk
in a moment / minute
101
dalen
decrease
102
dam, de
dam
103
darm, de
intestine, bowel
104
de groene, dikgedrukte woorden zijn de leerwoorden
105
dieet, het
diet
106
discussie, de
discussion
107
doek, de
cloth
108
doel, het
target, goal
109
dominant
dominant
110
doordat
because of/through (the fact that)
111
doorkomen
to come through
112
downloaden
to download
113
draaien
to turn, to rotate
114
drank, de
drink
115
dreunen
to drone, to rock, to shake
116
dromen
to dream
117
dun
thin
118
durven
dare
119
echter
however
120
echtgenoot, de
spouse
121
eerder
previously
122
effect, het
effect
123
eigenlijk
actually, basically, in fact
124
eigenschap, de
quality, property
125
eigenzinnig
wilful, self-willed
126
energie, de
energy
127
enerzijds
on the one hand
128
enige, het
the only thing
129
envelop, de
envelope
130
ernstig
serious
131
ervaren
to experience
132
etiket, het
label, tag
133
fase, de
phase
134
fijn
fine, great
135
flauwvallen
to faint
136
flexibel
flexible
137
flink
substantial
138
fornuis, het
stove, oven
139
fotograaf, de
photographer
140
fruiten
to fry
141
gaar
cooked thoroughly
142
geachte
respected, esteemed
143
gebied, het
territory, district
144
gebrek, het
lack, shortage
145
gebruiksaanwijzing, de
directions (for usage)
146
gedachte, de
thought
147
gedogen
to tolerate
148
gedrag, het
behaviour
149
geestelijk
mental, spiritual
150
geestig
witty, funny
151
gehorig
noisy
152
gel, de
gel
153
gelegenheid, de
opportunity
154
gelijk blijven
stay the same
155
gemak, het
comfort
156
gemakkelijk
easy
157
gemiddeld
average
158
genotmiddel, het
stimulant
159
genuanceerd
balanced, subtle
160
gepensioneerd
retired
161
geruststellen
to reassure
162
geul, de
trench, channel
163
gevaarlijk
dangerous
164
gevoelig
sensitive
165
gevolg, het
effect, result, consequence
166
geweld, het
violence
167
gewoonte, de
habit, custom, practice
168
gooien
to throw
169
gootsteen, de
kitchen sink
170
goud
gold
171
grafiek, de
graphics
172
grap, de
joke
173
grootmoeder, de
grandmother
174
grootouders, de
grandparents
175
hakken
to chop (up)
176
handelen
to act, to proceed
177
heden
present (day)
178
heftig
intense, fierce
179
heide, de
heath(land), heather
180
helemaal
completely, entirely
181
herinneren, zich
to remember
182
hersenen, de
brain
183
hip
trendy
184
hoek, de
corner, angle
185
hoeveelheid, de
amount, quantity
186
hoewel
even though
187
hoofd, het
head
188
hoogachtend
sincerely (esteemed)
189
huiselijk
homey
190
hulpverlening, de
aid, relief, assistance
191
identiteit
identity
192
immigrant, de
immigrant
193
individu, het
individual
194
ingewikkeld
complicated
195
ingrediënt, het
ingredient
196
instellen
to set, to adjust
197
internationaal
international
198
invloed, de
the influence
199
jenever, de
Dutch gin
200
jeugd, de
youth
201
juist
right, correct
202
kabel, de
cable
203
kanaal, het
channel
204
kant-en-klaarmaaltijd, de
ready meal
205
kapsel, het
haircut
206
karakteriseren
to characterize
207
katholiek
catholic
208
kenmerk, het
characteristic, identifying mark
209
kerncentrale, de
nuclear power plant
210
Kerstmis
Christmas
211
klagen
to complain
212
klap, de
bang, crash
213
klasgenoot, de
classmate
214
klassiek
classic
215
kleed, het
carpet
216
klus, de
job, task
217
knop, de
button, switch
218
koel
cool, cold
219
koopjesjager, de
bargain hunter
220
koppel, het
couple
221
kou, de
coldness, chill
222
kraan, de
tap, faucet
223
kwetsbaar
vulnerable
224
kwijt
lost
225
lamp, de
lamp
226
landbouw, de
agriculture
227
landen
to land
228
landschap, het
landscape
229
langzamerhand
gradually
230
lawaai, het
a lot of noise
231
leeg
empty
232
legalisering, de
legalization
233
leggen
to lay, to put
234
lening, de
loan
235
lepel, de
spoon
236
lichaam, het
body
237
lichamelijk
physical
238
loskloppen
to beat loose
239
lui
lazy
240
machteloos
powerless
241
magnetron, de
microwave
242
media, de
media
243
melden
to report
244
mengen
to mix
245
mens, de
human being
246
merken
to notice
247
middel, het
the means
248
mie, de
noodles
249
molen, de
windmill
250
motor, de
engine
251
nabestaande, de
(surviving) relative
252
nadoen
to imitate
253
nat
wet
254
natuur, de
nature
255
nauwelijks
hardly, scarcely
256
noemen
to mention, to call
257
nogal
rather
258
omheen
around
259
omhooggaan
to go upwards, to increase
260
omroepen
to call, to page
261
ondanks
in spite of
262
onderscheid, het
distinction (between)
263
ondertussen
meanwhile
264
ongemakkelijk
uncomfortable
265
ongerust
worried
266
onmiddellijk
immediately
267
ontkennen, de ontkenning
to deny, denial
268
ontslag, het
dismissal, discharge
269
onvergelijkbaar
incomparable
270
onzeker
uncertain, doubtful
271
oordeel, het
judgement, verdict
272
oorlog, de
war
273
oorspronkelijk
original
274
oorzaak, de
cause
275
oosters
oriental, eastern
276
opbergen
to put away
277
opbouwen
to build up
278
ophangen
to hang up
279
ophouden
to stop
280
opknappen
to refurbish
281
oplopen
to increase
282
oppassen
to baby-sit
283
opruimen
to tidy up
284
opslaan
to store
285
optellen
to add up
286
optimistisch
optimistic
287
opvallen
to attract attention
288
opvallend
striking
289
opvoeding, de
upbringing
290
organisatie, de
organization
291
oudere, de
elder (older person)
292
oven, de
oven
293
overeenkomst, de
similarity
294
overgang, de
transition, change over
295
overgewicht, het
overweight
296
overgrootmoeder, de
great-grandmother
297
overheid, de
administration, government
298
overlast, de
inconvenience
299
overledene, de
deceased person
300
overleggen
to consult
301
overlijden
to die, pass away
302
overstromen
to flood
303
oververmoeid
exhausted
304
paksoi, de
Chinese cabbage
305
pan, de
(sauce)pan
306
pardon
pardon
307
parfum, het
perfume
308
parkeerplaats, de
parking space
309
passagier, de
passenger
310
pensioen, het
pension
311
percentage, het
percentage
312
pesten
to pester, to nag
313
plaatje, het
image
314
plafond, het
ceiling
315
plank, de
shelf
316
plannen
to plan
317
plant, de
plant
318
platteland, het
country-side
319
plicht, de
duty
320
plotseling
sudden, unexpected
321
poep, de
poop
322
polder, de
polder (area drained for agriculture)
323
populair
popular
324
positie, de
position
325
produceren
to produce, to manufacture
326
product, het
product
327
proefdier, het
test animal
328
professioneel
professional
329
proficiat
congratulations
330
prognose, de
prognosis
331
protestants
protestant
332
puberteit, de
puberty
333
publiciteit, de
publicity
334
puzzelen
to solve puzzles
335
rage
rage, mania
336
ramp, de
catastrophe
337
rand, de
edge, border
338
recept, het
recipe
339
rechter, de
judge
340
regel, de
rule
341
regering, de
government
342
regio, de
region
343
relatief
comparative
344
respect, het
respect
345
restje, het
remnant, leftover
346
ritueel, het
ritual
347
rivier, de
river
348
roerbakken
stir-fry
349
roeren
to stir
350
rol, de
role
351
rondom
around
352
rook, de
the smoke
353
rot
lousy
354
ruimte, de
room, space
355
rust, de
rest, relaxation
356
samenleving, de
society
357
schaatsen
to ice-skate
358
schelden
to curse
359
scheppen
to scoop out
360
schillen
to peel
361
scholier, de
pupil, schoolboy/girl
362
schuld, de
debt
363
scooter, de
scooter
364
serie, de
series
365
sigaret, de
cigarette
366
situatie, de
situation
367
slap
weak, spineless
368
slee, de
sled
369
sleutel, de
key
370
slingeren
to meander
371
slok, de
the swallow, the sip
372
sloom
lethargic, slow
373
slot, het
lock
374
smaak, de
the taste
375
snipperen
to shred
376
soep, de
soup
377
souvenir, het
souvenir
378
speciaal
special
379
specialiteit, de
speciality
380
spectaculair
spectacular
381
spel, het
game
382
spiegeling, de
reflection
383
spier, de
muscle
384
springen
to jump
385
spruitjes, de
Brussel sprouts
386
staart, de
tail
387
stank, de
stench, nasty smell
388
steun, de
support
389
stichting, de
foundation, non-profit
390
stijgen
to increase
391
stijl, de
style
392
stil
silent, quiet
393
stilte, de
silence
394
stimuleren
to stimulate, to encourage
395
stinken
to stink, to smell
396
stofzuigen
to vacuum
397
stoven
to simmer, to stew
398
streek, de
region, area
399
strijken
to iron
400
stromen
to stream, to flow
401
structureel
structural
402
succes
success
403
succesvol
successful
404
symbool, het
symbol
405
takelwagen, de
tow truck
406
tandenpoetsen
to brush your teeth
407
tegenligger, de
oncoming traffic
408
tegenover
opposed, across
409
tekort, het
lack, shortfall
410
tekortkomen
to lack
411
ten slotte (tot slot)
finally
412
tenslotte
after all
413
terechtkomen
to end up
414
termijn, de
period, term
415
test, de
the test
416
tijdelijk
temporary
417
toenemen
to increase, to grow
418
toespraak, de
speech
419
toetje, het
dessert
420
toets, de
test, check
421
toevoegen
to add
422
tolerant
tolerant
423
totaal
total
424
totdat
until
425
traditioneel
traditional
426
trap, de
stairs
427
trend, de
trend
428
triest
sad, depressing
429
trillen
to tremble
430
troep, de
mess
431
trots
pride, proud
432
truttig, t(r)ut
frumpy, an old frump
433
type, het
type
434
ui, de
onion
435
uitbreiden
to expand, to enlarge
436
uitdoen
to turn off
437
uitgang, de
exit
438
uitgave, de
the expense
439
uitmaken
to matter
440
uitmonden
to flow out
441
uitpakken
to unpack, to unwrap
442
uitslijten
to erode
443
uitvaart, de
funeral, burial
444
uitvallen
to malfunction, to fall out
445
uitwisselen
to exchange
446
uitzondering, de
exception
447
vaas, de
vase
448
vaatje, het
small barrel, keg
449
vangen
to catch
450
vast
fixed
451
vechten
to fight
452
veilig
safe, secure
453
veiligheid, de
security, safety
454
verbazen, zich
to amaze, to astonish
455
verbergen
to hide, to conceal
456
verbieden
to forbid
457
verdelen
to divide up, to distribute
458
verdrinken
to drown
459
verdwijnen
to disappear
460
vereniging, de
club, association
461
vergelijken met
compare with/to
462
vergrijzen
to age
463
vergrijzing, de
ageing
464
verhitten
to heat
465
verklaring, de
explanation
466
verkruimelen
crumble
467
verlaten
to leave
468
verlies, het
loss
469
vermijden
avoid
470
verpakking, de
wrapping
471
verrassen
to surprise
472
versie april 2024
473
versieren
to decorate
474
verslaafd
addicted
475
verstoren
to disturb, to upset
476
vertaling, de
translation
477
vertrouwd
trusted, familiar
478
vertrouwen, het
confidence, trust
479
vervanger, de
replacement, substitute
480
verwachting, de
expectation
481
verwerken
to process, to handle
482
vezel, de
fibre
483
vies
dirty
484
vlag, de
flag
485
vlak
flat, level
486
vliegen
to fly
487
vlucht, de
flight
488
vocht, het
liquids, fluids
489
voeding, de
nutrition, feeding
490
volgorde, de
order, sequence
491
volop
in abundance
492
voordelig
advantageous, profitable
493
voorgoed
once and for all
494
voorhoofd, het
forehead
495
vóórkomen
to occur
496
voornamelijk
mainly
497
voorstelling, de
show, performance
498
voorverwarmen
to preheat
499
vriendenprijsje, het
friendly priced
