Take it easy thema 2 Flashcards
1
Q
1
A
1
2
Q
aanbieding
A
special offer
3
Q
aanpassen
A
to try on
4
Q
apotheek/drogisterij
A
chemists
5
Q
artikel
A
article
6
Q
besteden, uitgeven
A
to spend
7
Q
bestellen
A
to order
8
Q
bijna
A
almost
9
Q
bijvoorbeeld
A
for example
10
Q
contant betalen
A
to pay cash
11
Q
deze potloden (dichtbij)
A
These pencils
12
Q
die spijkerbroek (verder weg)
A
That jeans
13
Q
die spijkerbroeken (verder weg)
A
Those jeans
14
Q
dit potlood (dichtbij)
A
This pencil
15
Q
dragen
A
to carry
16
Q
duur
A
expensive
17
Q
etalage
A
shop window
18
Q
gratis
A
free
19
Q
groot
A
large
20
Q
Het is drie pond.
A
It is three pounds.
21
Q
Het is open van maandag tot zaterdag.
A
It is open from Monday till Saturday.
22
Q
Hoeveel is het?
A
How much is it?
23
Q
Hoeveel zijn ze?
A
How much are they?