taalvariatie Flashcards
1
Q
zich misspreken
A
verspreken
2
Q
ontlenen geld
A
lenen
3
Q
politieker
A
politicus
4
Q
verdiep
A
verdieping
5
Q
verschieten van iets of iemand
A
schrikken
6
Q
ongeval
A
ongeluk
7
Q
ontleend
A
uitgeleend
8
Q
verschoten
A
schrokken
9
Q
de man mankt een beetje
A
sleept met zijn been
10
Q
korteling
A
binnenkort
11
Q
weerhield
A
behield