Taal thema 9 Flashcards

0
Q

Inkomsten

A

Het geld dat binnenkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Huishoudbudget

A

Het geld dat er bij een huishouden ( gezin ) binnenkomt en eruit gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitgaven

A

Het geld dat er eruit gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pensioen

A

uitkering die iemand krijgt, als hij boven een bepaalde leeftijd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Contant geld

A

Bankbiljetten en munten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bank- of girorekening

A

Daarop staat wat je van de bank tegoed hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geld storten

A

Geld op je rekening zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

machtiging

A

iemand toestemming geven om automatisch een bepaald
bedrag van je rekening te laten schrijven
dit gebeurt in geval van bijvoorbeeld huur en elektriciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afboeken

A

geld van de rekening afschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geld pinnen

A

geld uit de geldautomaat halen, dit gaat automatisch van je rekening af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rekeningoverzicht

A

overzicht van de bank waarop precies staat wat er bijgeschreven of afgeschreven is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rood staan

A

als je meer geld hebt uitgegeven, dan dat er op je rekening staat.
je hebt dan een schuld bij de bank.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vaste kosten

A

Kosten die elke maand hetzelfde zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Variabele kosten

A

kosten die elke maand verschillend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly