T1 De theorie van kwalitiatief onderzoek Flashcards

1
Q

Wat is ontologie?

A

Overtuigingen over de wereld je heen.
= zijnsleer is onderdeel van de metafysica, de filosofische tak die het wezen onderzoekt dat achter de waargenomen werkelijkheid schuilgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is epistemologie?

A

Hoe de kennis verkregen wordt

= kennisleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er is geen allesomvattende definitie van kwalitatief onderzoek.
Wat zijn de gemeenschappelijke kenmerken van kwalitatief onderzoek? 7x

A
  1. Begrijpen van sociale werkelijkheid van deelnemers, door kennis te nemen van hun situaties, ervaringen, meningen en geschiedenis
  2. Gebruik van niet-gestandaardiseerde, aanpasbare methoden om gegevens te verzamelen die relevant zijn voor de sociale context van het onderzoek
  3. Gegevens zijn gedetailleerd, rijk, complex
  4. Analyse behoudt de complexiteit en nuance en doet recht aan de uniciteit van elke deelnemer en situatie
  5. Openheid voor nieuwe categorieën en inzichten bij analyse en interpretatie.
  6. Uitkomsten met gedetailleerde beschrijvingen van het onderzochte fenomeen
  7. Reflectieve aanpak, waarbij de rol en het perspectief van de onderzoeker in het onderzoeksproces worden erkend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn 2 belangrijke ontologische inzichten?

A
  1. Realisme: gebaseerd op de gedachte dat er een externe realiteit bestaat die onafhankelijk is van onze opvattingen of ons begrip ervan.
  2. Idealisme: stelt dat de realiteit alleen kenbaar is door de menselijke geest en onze opvattingen. Er bestaat geen onafhankelijke werkelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke subcategorieen van realisme zijn er? 5x

A
  1. Naief realisme of oppervlakkig realisme: de werkelijkheid kan direct en accuraat worden waargenomen
  2. Voorzichtig realisme: de werkelijkheid kan alleen bij benadering of onvolledig worden gekend
  3. Diepterealisme, kritisch of transcedent realisme: de werkelijkheid bestaat uit verschillende niveaus: het empirische, het actuele en het werkelijke domein
  4. Subtiel realisme: een externe werkelijkheid bestaat, maar kan alleen door de menselijke geest en sociaal geconstrueerde betekenis gekend worden
  5. Materialisme: erkent alleen materiele eigenschappen. Waarden, overtuigingen of erveringen zijn epifenomenen die voortkomen uit de materiele werkelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn subcategorieen van idealisme? 2x

A
  1. Subtiel, contextueel of collectief idealisme: de sociale werkelijkheid bestaat uit door mensen gemaakte en gedeelde representaties
  2. Relativisme of radicaal idealisme: er is geen gedeelde sociale werkelijkheid, slechts een reeks van verschillende, individuele constructen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 4 meest gebruikte epistemologische opvattingen?

A
  1. Inductieve logica: bouwt kennis op door observaties van de werkelijkheid, die de basis vormen voor de ontwikkeling van theorieen of wetten
  2. Deductieve logica: begint met een theorie op basis waarvan een hypothese wordt opgesteld, die wordt toegepast op observaties van de werkelijkheid. De hypothese wordt vervolgens bevestigd of verworpen.
  3. Retroductieve logica: De onderzoeker identificeert structuren die patronen kunnen hebben veroorzaakt, en probeert modellen toe te passen.
  4. Abductieve logica: gebruikt uitspraken van deelnemers om tot een technische weergave te komen, met gebruik van categorieen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn 5 andere epistemologische concepten

A
  1. Fundamentele vs fallibilistische modellen van kennis: de eerste nemen aan dat het mogelijk is de werkelijkheid precies weer te geven, de tweede ziet alle beweringen over kennis als voorlopig.
  2. Waardengemedieerde kennis: alle kennis wordt bepaald door de waarden van de persoon die de kennis voortbrengt of ontvangt
  3. Correspondentietheorie van de waarheid: een bewering is waar als die met de onafhankelijke werkelijkheid overeenstemt
  4. Coherentietheorie van de waarheid: een bewering over de werkelijheid is waar als ide wordt ondersteund door andere beweringen
  5. Pragmatische theorie van de waarheid: overtuigingen zijn juist als ze praktisch nut hebben en als ze bruikbaar, helpend en productief zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betreft de relatie tussen onderzoeker en het onderzochte en de invloed daarvan op de connectie tussen waarden en feiten, zijn er 3 modellen. Welke?

A
  1. Objectieve observatie
  2. Empatische neutraliteit (onderzoeker kan niet waardenvrij zijn, maar streeft naar maximale neutraliteit en transparantie)
  3. Waardengemedieerde observatie (relatie is interactief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verschilt positivisme/empirisme van post-positivisme/post-empirisme/falsicifactionisme wat betreft:

  1. Hoe kennis ontstaat
  2. Manier van redeneren
  3. Of objectief en waardenvrij onderzoek mogelijk is
  4. Of in de natuurwetenschappen gebruikte methoden geschikt zijn voor sociaal onderzoek
  5. Of de werkelijkheid accuraat kan worden gekend
A
  1. Positivisme: ontstaat door zintuigen, observatie
    Post: ontstaat door toetsen van stellingen: hypothesen over causale relaties worden afgeleid van tehorieen en vervolgens empirisch getoetst
  2. Positivisme: Inductie
    Post: Deductie
  3. Positivisme: objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
    Post: objectief en waardenvrij onderzoek is mogelijk
  4. Positivisme: ja
    Post: ja
  5. Positivisme: werkelijkheid kan accuraat worden gekend (correspondentietheorie)
    Post: werkelijkheid kan bij benadering worden gekend: hypothesen kunnen verworpen of voorlopig bevestigd worden, maar nooit definitief bewezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van wie kwamen vroege ideeën die met kwalitatief onderzoek te maken hebben?

Wie leverde nog meer een belangrijke bijdrage?

A

Kant
Hij stelde dat perceptie niet alleen met zintuiglijke waarneming te maken heeft, maar ook met onze interpretatie van die waarnemingen.

Dilthey.
Hij benadrukte het belang van verstehen en het bestuderen van beleefde ervaringen in een specifieke historische en sociale context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf het interpretivisme en constructivisme wat betreft:

  1. Hoe kennis ontstaat
  2. Manier van redeneren
  3. Of objectief en waardenvrij onderzoek mogelijk is
  4. Of in de natuurwetenschappen gebruikte methoden geschikt zijn voor sociaal onderzoek
  5. Of de werkelijkheid accuraat kan worden gekend
A
  1. Kennis komt voort uit het onderzoeken en begrijpen van de sociale werkelijkheid van de onderzochte personen. Onderzoekers vormen ook meningen en interpretaties gebaseerd op die van de deelnemers
  2. Het onderzoeksproces is grotendeels inductief in die zin dat intepretaties berusten op gegevens, maar observaties worden ook door theorie bepaald
  3. De werkelijkheid wordt beinvloed door het onderzoeksproces, feiten en waarden zijn niet onderscheiden en objectief, waardenvrij onderzoek is onmogelijk
  4. Nee, want er is geen sprake van wetmatigheden
  5. Sociale werkelijkheid kan niet accuraat vastgelegd worden, omdat er altijd sprake is van verschillen in perceptie en begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Weber wilde een brug slaan tussen de positivistische en interpretivistische benaderingen. Hij benadrukte dat een onderzoeker de betekenis van sociaal handelen moet zien tegen de achtergrond van materiele omstandigheden waarin mensen leven. Van welke 2 soorten begrijpen ging hij uit?

A
  1. Direct observationeel begrijpen

2. Verklarend of motiverend begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is interpretivisme?

Bestaan hierbinnen waardenneuturale observaties en wetmatigheden?

A

Stroming die het belang van zowel interpretatie als observatie onderstreept.

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is constructivisme?

Bestaan hierbinnen waardenneuturale observaties en wetmatigheden?

A

Benadrukt dat kennis actief door mensen wordt gecontstrueerd.

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vanaf de late negentiende eeuw ontwikkelde het kwalitatief onderzoek zich verder. In de sociologie en antropologie nam het onderzoek de vaak de vorm aan van etnografisch werk. Wat is dit?

A

Probeert de sociale werkelijkheid of cultuur van specifieke groepen te begrijpen vaak door op te aan in de gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is fenomologie?

A

Stroming die zich richt op de betekenis die mensen hechten aan bepaalde fenomenen of ideeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is etnomethodologie?

A

Studie van de manieren waarop mensen hun sociale werkelijkheid begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is conversatieanalyse?

A

Analyse van de manier waarop spreken is gestructureerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is discoursanalyse?

A

Analyse van de manier waarop kennis ontstat in betogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is symbolisch interactionisme?

A

Is gericht op de interacties tussen mensen en de symbolische betekenissen en interpretaties die zijn geven aan hun sociale handelingen en omgevingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de grounded theory?

A

Een van de bekendste methodologische, kwalitatieve benaderingen en betoogt de vorming van theorieën die sociale processen en handelingen verklaren door de analyse van gegevens van deelnemers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
Het gebruik van de kwalitatieve methoden kwam in de psychologie veel later dan in de sociologie. 
De eerste toepassingen waren de:
1. Persoonlijke-constructtheorie
2. Ethogenisch onderzoek
3. Protocolanalyse

Waar zijn deze onderzoekstradities op bericht?

A
  1. Het onderzoek naar constructen die mensen gebruiken als ze betekenis hechten aan denken en gedrag
  2. Onderzoekt de rollen en regels waarnaar mensen handelen of juist niet handelen
  3. Onderzoekt denkprocessen die zich manifesteren als mensen cognitieve taken uitvoeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Pas in de 2e helft van de 20e eeuw werden kwalitatieve methoden breder toegepast en geaccepteerd in de psychologie.
Bijv. de onderzoekstraditie interpretatieve fenomenologische analyse (IPA) werd toegepast.
Wat houdt dit in?

A

Houdt zich bezig met het vastleggen van menselijke uitingen om hieruit af te leiden welke betekenissen mensen eraan hechten en speelt een belangrijke rol in psychologisch kwalitatief onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardoor worden de stromingen postmodernisme, poststructuralisme en deconstructivisme gekenmerkt?

A

Scepticisme ten aanzien van wetenschappelijke pogingen om objectieve verklaringen van de werkelijkheid te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de kritische theorie?

Waar is het een paraplubegrip voor?

A

Wil mensen in staat stellen beperkingen van sociale omstandigheden te overwinnen.

O.a. voor neomarxisme, feminisme, sociale modellen van beperkingen, kritische-rassentehorie en queertheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is participatief (actie)onderzoek?

A

De onderzoeker doet mee in het netwerk dat wordt onderzocht en de deelnemers uit het netwerk gaan zelf op zoek naar antwoorden op de door hen geformuleerde vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar richten narratieve en biografische methoden zich op?

A

Op persoonlijke verhalen om op die manier bredere onderwerpen te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe kies je voor een juiste onderzoekstraditie/benadering voor je kwalitatieve onderzoek?

A

Kiezen van 1 benadering is niet aan te raden. Beste is pragmatisme, het kiezen van een benadering die past bij de specifieke onderoeksvraag. Het werkt goed om daarbij een hybride benadering te volgen.

30
Q

Wat is het ontologische uitgangspunt binnen deze cursus?

Wat is het nadeel van dit uitgangspunt?

A

Realisme: aanname dat er een objectieve realiteit bestaat, die waargenomen en geintepreteerd kan worden.
Hierbij is er altijd een meetfout.

31
Q

Wat is het epistemologische uitgangspunt binnen deze cursus?

A

correspondentie en fallibilisme

Waarheid wordt gedefinieerd als de mate waarin een uitspraak in lijn is met de objectieve realiteit.
Realiteit is zo complex en variable, dat uitspraken waarschijnlijk nooit volledig waar zijn.

32
Q

Wat is de houding van de onderzoeker binnen deze cursus?

A

Empatische neutraliteit: noodzaak om transparant en expliciet te zijn over eventuele biases en ernaar te streven zo neutraal en objectief mogelijk te blijven.

33
Q

Hoe worden onderzoeksmethoden binnen deze cursus benaderd?

Welke 4 onderzoeksmethoden onderscheiden we?

A

Pragmatisch: welke onderzoeksmethode gekozen moet worden, hangt af van de onderzoeksvraag

  1. Systematische review/meta-analyse: in kaart brengen wat over een bepaald onderwerp bekend is uit onderzoek
  2. Kwalitatief onderzoek: als nog weinig bekend is over een onderwerp, of als het doel is om denkprocessen, cognities of emoties gedetailleerd in kaart te brengen
  3. Kwantitatieve survey: onderzoeken hoe sterk variabelen met elkaar samenhangen
  4. Experiment/ goed uitgedacht longitudinale survey: causaal verband onderzoeken
34
Q

Wat is het uitgangspunt van deze cursus: heeft psychologische wetenschap vooral kwalitatief of kwantitatief onderzoek nodig?

A

Beide, ze vullen elkaar aan

35
Q

Hoe verschillen conclusies uit kwalitatief onderzoek van die uit kwantitatief onderzoek?

A

Kwalitatief onderzoek: tentatiever en minder hard

36
Q

De benadering in deze cursus is een amalgaam van welke 3 wetenschapsfilosofische stromingen?

A

Constructivisme, positivisme en postpositivisme

Constructivisme: mensen (ook onderzoekers) verwerken en interpreteren informatie, en iedereen hanteert verschillende betekenissen.
Deze betekenissen bestaan binnen ieder individu en zijn meetbaar. Ze bestaan in neuronale patronen in de hersenen van de individu. Door mensen te interviewen of te observeren is het dus mogelijk om de sociale realiteit te bestuderen en bevatten.
Door te erkennen dat betekenissen en interpretaties per persoon kunnen verschillen, wordt het mogelijk om in kaart te brengen in hoeverre betekenissen gedeeld worden in een groep mensen.

In tegenstelling tot postpositivisme stellen we niet dat kennisvergaring moet verlopen door toetsing van gededuceerde hypothesen.

37
Q

Wat zijn 2 situaties waarin geen meetinstrumenten gebruikt kunnen worden?

Wat gebruik je dan?

A
  1. Als er onvoldoende bekend is om goede meetinstrumenten te ontwikkelen
  2. Onderzoeksvragen zijn soms zodanig exploratief dat niet van tevoren bekend is welke variabelen gemeten zouden moeten worden

Kwalitatief onderzoek

38
Q

Wat zijn de keerzijden van kwalitatief onderzoek?

4x

A
  1. Verschillen tussen deelnemers kunnen het gevolg zijn van verschillen in de interviews ipv verschillen tussen mensen
  2. Steekproeven zijn vaak bewust samengesteld ipv willekeurig
  3. Steekproeven zijn vaak zo klein dat power om conclusies te trekken verwaarloosbaar is
  4. Door 2 en 3 is de error dermate groot dat deze volledig verantwoordelijk kan zijn voor patronen in de data
39
Q

Bevindingen uit kwalitatief onderzoek moeten altijd worden geverifieerd in kwantitatief onderzoek. Wanneer is dit al helemaal het geval?

A

Als de onderzoeksvraag causalitateit betreft, dan is er een experiment nodig

40
Q

Wat is publication bias?

A

Vooral studies met significante uitkomsten worden gepubliceerd.

41
Q

Wat zijn eigenschappen van goede onderzoeksdoelen en -vragen? 6x

A
  1. Duidelijkheid, begrijpelijk en ondubbelzinnig
  2. Afgebakend, maar niet te smal
  3. Kan worden onderzocht dmv dataverzameling
  4. Haalbaar
  5. Relevant en bruikbaar
  6. Geïnspireerd op bestaand onderzoek, met het potentieel een oorspronkelijke bijdrage te leveren of in een leemte te voorzien
42
Q

Waarom kun je soms beter in onderzoeksdoelen dan in onderzoeksvragen denken?

A

Helpt te voorkomen dat het denken te veel versmalt

43
Q

Wat is secundaire data-analyse?

A

Analyse van gearchiveerde data. Waardevolle aanpak om nieuwe licht te laten vallen op bestaande gegevens of om nog niet volledig benutte elementen alsnog te analyseren of om bestaande data te vergelijken met nieuwe data.

44
Q

Wat is het verschil tussen van nature voorkomende data en gegenereerde data?
Hoe kan het onderscheid worden gemaakt?

A

Nature: data die zonder het onderzoek al bestaan
Gegenereerd: specifiek uit het onderzoeksproces voortkomend

Mate waarin onderzoeker betrokken is bij het genereren van de data

45
Q

Waar moet onderzoeker rekening mee houden bij het kiezen van het vereiste datatype? 4x

A
  1. Het belang van context
  2. De mate waarin een onderzoeksfenomeen gedetailleerd en accuraat wordt weergegeven
  3. Welke interpretatie het zwaarst weegt
  4. Toegankelijkheid en uitvoerbaarheid
46
Q

Van welke 3 factoren is de keuze voor een individueel danwel een groepsgesprek afhankelijk?

A
  1. De aard van de onderzochte gegevens
  2. Terrein van onderzoek
  3. . Onderzoekspopulatie
47
Q

Waarom is ethiek en integriteit belangrijk in psychologisch wetenschappelijk onderzoek? 2x

A
  1. Objecten van onderzoek zijn mensen

2. Onderzoek wordt meestal uitgevoerd met publieksgeld

48
Q

Wanneer werd het besteden aan ethiek in onderzoek voor het eerst geformaliseerd?

Is deze gericht op medisch onderzoek?

A

In 1947 toen naar aanleiding van de nazi-experimenten in de 2e WO de Code van Neurenberg werd geformuleerd.

Ja

49
Q

Wanneer werd de eerste versie van de verklaring van Helsinki geformuleerd?

Is deze gericht op medisch onderzoek?

A

1964

Ja

50
Q

Waarom zijn ethische commissies opgericht?

Waar maken ze een afweging tussen?

A

Om code van Neurenberg en verklaring van helsinki in de praktijk te brengen.

Kosten van de studie en de mogelijke opbrengsten.

51
Q

Binnen deze cursus wordt gekeken naar 2 aspecten waar een onderzoeker zich altijd van bewust moet zijn. In welke vraag kunnen die samengevat worden?

A

Hoe draagt beantwoording van de onderzoeksvraag bij aan het verbeteren van wat?

52
Q

Wat is een voor de hand liggende vervolgstap bij kwalitatief onderzoek?

Waarom is dit wenselijk?

A

Gevonden informatie kwantitatief te verifieren.

Omdat het bij kwalitatief onderzoek nooit duidelijk is hoe groot de rol van de steekproeftoeval en meetfout zijn.

53
Q

Wat zijn aspecten van een goed opgezet kwalitatief onderzoek? 3x

A
  1. Goed nadenken over doelgroep
  2. … de werving, en
  3. … logistiek.
54
Q

Wat houdt Wet Bescherming Persoonsgegevens in?

A

Minimaal wettelijk kader voor de omgang met persoonsgegevens.

55
Q

Wat houdt de Wet Medish Onderzoek (WMO) in? 3x

A
  1. Betrekking op medisch-wetenschappelijk onderzoek
  2. Bepaalt dat onderzoek dat onder de wet valt niet uitgevoerd mag worden als een METC het onderzoek niet eerst heft goedgekeurd.
  3. Principes van verklaring van helsinki zijn erin geimplementeerd.
56
Q

Door welke commissie van de Open Universiteit moet al het mensgebonden onderzoek getoetst worden?

A

commissie Etische Toetsing Onderzoek (cETO)

57
Q

Ethische toetsingscommissies hebben inmiddels een rijke ervaring met het beoordelen van onderzoek. Wat gaat vaak fout?
3x

A
  1. Onvolledig onderzoeksprotocol.
  2. Dat deelname vrijwillig moet zijn betekent ook dat beloningen voor onderzoek niet te hoog mogen zijn
  3. Zorg dat van tevoren grondig is nagedacht over privacybescherming van de deelnemers.
58
Q

Kun je een populatie onderzoeken?

A

Nee, alleen deel van de populatie *omvat alle mensen, heden, toekomst en verleden, per definitie onmeetbaar), dat deel heet de steekproef.

59
Q

Wat zijn specifieke vormen van steekproeven waar de onderzoek in kwalitatief onderzoek naar kan streven? 3x

A
  1. Purposive sampling: steekproef wordt doelgericht volgens bepaalde criteria samengesteld.
  2. Theoretical sampling: steekproef bestaat uit incidenten, mensen of eenheden op grond van hun mogelijke bijdrage aan het ontwikkelen en testen van theoretische constructen
  3. Convenience sampling: selectie voor de steekproef vindt plaats op basis van beschikbaarheid
60
Q

Kenmerken voor de samenstelling van steekproeven 4x

A
  • Wat is de populatie, wat zijn de in/exclusiecriteria?
  • Welke eigenschappen van deelnemers kunnen belangrijk zijn (garantie minimale heterogeniteit)?
  • Welke eigenschappen moeten onder elkaar vallen (nesting)?
  • Hoeveel proefpersonen zijn er nodig?
61
Q

Factoren die aantal proefpersonen bepalen 4x

A
  • Sample matrix, waar iedere cel minimaal 1 maar vaak meer deelnemers moet bevatten
  • Het moment waarop data-saturatie plaatsvindt.
  • Vorm van de dataverzameling
  • Praktische overwegingen
62
Q

Wat is data-saturatie?

A

Nieuwe data levert geen nieuwe inzichten meer op.

63
Q

Opties voor steekproefkaders (ofwel wervingsmethoden) 2x

A
  • Bestaande bronnen (administratieve bronnen, gepubliceerde lijsten, bestaande enquetes)
  • Gegenereerde kaders
64
Q

Bronnen voor gegenereerde kaders

A
  • Poortwachters (gevaar van bias)
  • Householdscreen (tijdrovend en duur)
  • Flow populations
  • Sampling (openbare en besloten websites) ESOMAR= guidelines for online research.
  • Snowballing (relatie tussen participant en voorgedragene niet belangrijk)
  • Chainsampling (relatie tussen participant en voorgedragene wel belangrijk)
65
Q

Welke soorten bestaande bronnen zijn er voor werving? 3x

A
  1. Administratieve bronnen
  2. Gepubliceerde overzichten
  3. Enquetesteekproeven
66
Q

Stadia ontwerpen doelgerichte steekproef 6x

A
1. Identificeren van studiepopulatie
2/3. Identificeren en priotisering van selectiecriteria (primair, secundair, tertiair)
4. Selecteren van locatie
5. Sample matrix
6. Selectie quota's
67
Q

Waar moet rekening mee gehouden worden bij het kiezen van doelgerichte selectiecriteria? 4x

A
  1. Relevante literatuur of voorafgaand onderzoek maakt kenmerken zichtbaar die van belang kunnen zijn voor de selectiecriteria of de onderzoekspopulatie.
  2. Sommige variabelen kunnen nodig zijn om een evenwichtige steekproef te vormen uit de populatie
  3. Er kunnen hypothesen zijn die het noodzakelijk maken bepaalde subgroepen in het onderzoek te betrekken
  4. Er kunnen subgroepen zijn waarover weinig bekend is en die nader onderzocht moeten worden.
68
Q

Wat is een sample matrix?

A

In een matrix zijn primaire en secundaire kenmerken opgenomen en wordt vastgelegd welke variabelen genest zijn en kunnen subcategorieën worden aangebracht.

69
Q

Wat zijn Selectiequota’s?

A

Vaststellen van data-units per cel (= per karakteristiek of combi van karakteristieken). Met quota’s is er controle op de uiteindelijke selectie van participanten en zijn bedoeld om representativiteit en diversiteit te garanderen.
Laat zien of een steekproef een hanteerbare omvang heeft.

70
Q

Aandachtspunten recruitment 3x

A
  • Wervingsmateriaal
  • Wervingskanalen
  • Wervingsbureaus
71
Q

Kan bij kwalitatief onderzoek na dataverzameling worden besloten extra interviews af te nemen?

A

Ja