synoniemen, homoniemen en antoniemen Flashcards

1
Q

homoniemen

A

klinkt hetzelfde , andere betenekis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

synoniemen

A

woorden met dezelfde betekins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

antoniemen

A

woorden met tegenovergestelde betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

loperwoorden

A

woorden met ongeveer dezelfde betekenis

bv: rennen, wandelen, lopen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

denonatie

A

woorden hebben concrete en objectieve betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

connotatie

A

woorden hebben een subjectieve gevoelswaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

subjectieve taal gebruik je voor

A

gevoelens uiten, een ander te overtuigen, iemand aan sporen, iets verdoezelen, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hyperbool

A

boodschappen versterken door te overdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

understatement

A

iets zwakker uitdrukken dan het echt is

tegenovergestelde van hyperbool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eufenisme

A

iets negatiefs verzacht uitdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dysfemisme

A

woord erger maken om vooral iemand te kwetsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly