synoniemen, homoniemen en antoniemen Flashcards
1
Q
homoniemen
A
klinkt hetzelfde , andere betenekis
2
Q
synoniemen
A
woorden met dezelfde betekins
3
Q
antoniemen
A
woorden met tegenovergestelde betekenis
4
Q
loperwoorden
A
woorden met ongeveer dezelfde betekenis
bv: rennen, wandelen, lopen,…
5
Q
denonatie
A
woorden hebben concrete en objectieve betekenis
6
Q
connotatie
A
woorden hebben een subjectieve gevoelswaarde
7
Q
subjectieve taal gebruik je voor
A
gevoelens uiten, een ander te overtuigen, iemand aan sporen, iets verdoezelen, …
8
Q
hyperbool
A
boodschappen versterken door te overdrijven
9
Q
understatement
A
iets zwakker uitdrukken dan het echt is
tegenovergestelde van hyperbool
10
Q
eufenisme
A
iets negatiefs verzacht uitdrukken
11
Q
dysfemisme
A
woord erger maken om vooral iemand te kwetsen