SWK3 Deel 2 Flashcards

1
Q

Broers en zussen (brussen) 4 termen

A

Onbevangenheid (zonder gedachte een relatie)
Ambivalentie (twee kanten, strijd)
Lotsverbondenheid (geen keuze in omgang)
Identiteitsontwikkeling (dezelfde normen en waarden, eigen persoon worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belang voor socialisatie

A

Oefenen (puber discussie)
Zelfbeeld
Rolverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Brussen reactie kind geboren

A

Regressie: terug in ontwikkeling
Versnelling: loopt sneller voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Brussen: basisschool leeftijd

A
Minder fysiek 
Wijziging machtsverhouding  (meer verbaal minder fysiek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Brussen: Adolescentie

A

van rivaliteit naar intimiteit (advies vragen aan elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Brussen: volwassenheid

A

Contact is een keuze (zie een keer per week)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Meerlingen ambivalentie

A

Identiek en identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tweelingen

A

Even gehecht
Toenadering tot aan ouder
Vaker gehecht aan vader
Tweemaal losmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tweeling symbiose

A

Levenslang als een beschouwt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tweeling parasitisme

A

je hebt de ander nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

angst verlies van jezelf

A

wie ben ik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

complementariteit

A

hoe vol kan het hier worden

een aanvulling die een ander kan geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meerling: Voor school

A
minder sociale interacties andere kinderen
sociale isolatie (meisjes)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

meerlingen: basisschool

A

vriendelijk, behulpzaam, minder egoïstisch

cognitieve achterstand: eigen taaltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Twin shock

A

Oudere kinderen moeten ineens alles snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tweelingen: ouders

A

grotere vermoeidheid
financiële belasting
sociale isolatie
hoge ouderlijke stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tweelingen: pedagogische uitdaging

A

verdelen aandacht

paradox (gelijkheid tijd en aandacht versus andere persoonlijkheid en behoefte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tweelingen: kinderen perspectief

A

minder sensitief
minder goede band
betrokken vader belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Enig kind

A

Stereotypes niet waar
ouders letten op meer sociaal contact
kinderen op latere leeftijd meer zorg voor ouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Meerdere kinderen

A

Elk volgend kind veranderd het opvoeden
ouders sensitiever en stimulerender bij het eerste kind
Opvoeding verschilt per kind (bidirectioneel proces)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Differentionele opvoeding

A

voorkeurspositie (kan door spelen tot volwassenen)

voldoende warmte en controle compenseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Transactionele ontwikkelingsmodel

A

uitwisseling
vanaf geboorte geeft een kind vorm aan zijn opvoeding
gedrag van de ouder beïnvloed het gedrag van het kind (en andersom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Transactionele denken man

A

Arnold sameroff 1975
“Practically speaking, the infant is effecting his caretaking environment at the same time that the caretaking environment is affecting the infant”
“Children and contexts shape each other”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Transactionele denken: consequentie

A

doordat het kind zelf een medebepalende factor is in de opvoeding, wordt geen kind op dezelfde manier opgevoed (unieke opvoedingsomgeving van elk kind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Sociale steun: draagkracht

A

Een van de belangrijkste factoren
Gevoel dat je er niet alleen voor staat
Over iets kunnen praten
Verlaagt je stress niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Cognitieve steun

A

informatie, advies en feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Emotionele steun

A

meevoelen, troosten, luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Psychologische steun

A

ander laten voelen dat hij/zij erbij hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarderingssteun

A

waardering, respect tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Materiële steun

A

goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Praktische steun

A

meehelpen met het leven van alledag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Sociale steun: proces

A

Sociale steun is een proces en moet van beide kanten zo worden ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Grootouders: evolutionair

A

De anderzorg hypothese (Hrdy, 2009) (apen)

De moederkloek hypothese (moeder wilt zorgen voor dochter die kind krijgt)

34
Q

Grootouders: Sociologische economische

A

Altruïstische motieven (ik wil gewoon helpen)

Egoïstische motieven (ik heb straks ook hulp nodig)

35
Q

Grootouders: Sociaal-demografisch

A

Levensverwachting van grootouders gestegen (55-70) (langer gezond)
Arbeidsparticipatie (langer werken)
Verandering gezinssamenstelling (meer ondersteunen samengestelde gezinnen)
Bonenstaak Families (kleine families)

36
Q

Empowerment: algemeen denk en handelingskader

A

positieve basishouding: respect, aandacht, echtheid, betrokkenheid, betrouwbaarheid, transparantie, compassie
participatief werken – hulpvrager is volwaardige actor
aandacht en erkenning voor kwetsbaarheid
oog hebben voor iemands kracht, iemand bemoedigen en hierop aanspreken

37
Q

Empowerment: Resultaat

A

Stimuleert veerkracht doordat opvoeders controle en bewustwording verwerven
Bevordert het zelfregulerend vermogen van opvoeders en hun autonoom handelen

38
Q

Empowerment: reslutaat voor ouders

A

Het zelfvertrouwen wordt vergroot.

Ze kunnen zelf verder en krijgen weer plezier in het opvoeden.

39
Q

Opvoeden met school: effect leerlingen

A
Cognitief
Prestasies (leesprestaties, rekenvaardigheden)
Sociale ontwikkeling
Motivatie
Zelfvertrouwen
40
Q

Opvoeden met school: ouders

A

Positieve houding naar school

Sociale steun als opvoeding

41
Q

opvoeders met school: school

A

Bevordert een positief

Schoolklimaat (door onderlinge openheid)

42
Q

Samenwerkingen stappen

A

Stap 1: Vertrouw in elkaars waarneming
Stap 2: Iedere waarneming is waardevol
Stap 3: Analyse: Wat belemmerd en stimuleert
Thuiswerken werkt wel goed op school niet (klein groepje, faalangst)
Stap 4: Geef het kind een stem
Stap 5: Wat is haalbaar voor alle partijen

43
Q

Kanamori, filosoof en cultuurhistorisch vrijdenker met een krachtige mensvisie

A

ALS ÉÉN KIND NIET GELUKKIG IS, IS NIEMAND GELUKKIG

44
Q

Samen opvoeden: kinderopvang

A

Contact bij halen en brengen
Zorgen over kinderen delen
Samen een oplossing denken

Samen spelen, vriendjes maken, conflicten oplossen

45
Q

Samen opvoeden: buurt

A
buurt leren kennen 
voorbeeld met omgang 
sociaal en lichamelijke ontwikkeling
zorgen voor elkaar
waar je elkaar kent is minder criminaliteit
46
Q

Samen opvoeden: leeftijdsgenoten

A

ouders compenseren
begrijpen je beter
steun, acceptatie en advies

47
Q

De levenslooptheorie (Riksen-walraven, 1989)

A

Ontwikkeling is een proces van opeenvolgende centrale opgeven die moeten worden volbracht als mens
Per leeftijd is dit heel anders

48
Q

Ontwikkelingsopgaven (3 soorten)

A

Biologische veranderingen
Sociale veranderingen
Persoonlijk gedrag of keuzes

49
Q

Ontwikkelingsopgaven: volbrengen

A

belangrijk (anders problemen op latere leeftijd)
Begin en eind
doelgericht

50
Q

Opvoeding opgave ouder

A
Ondersteuning ouders (kinderen optimaal ontwikkelen)
Zo creeert een kind een positief werkmodel (de wereld is fijn)
Dit ligt aan: Veerkracht ouders, zelfvertrouwen, weinig vertrouwen, sociale ondersteuning, voelt zich competent, kenmerken van het kind 
Creëren van een positief intern werkmodel. Het beeld wat een kind opslaat: Ik mag er zijn. de wereld is leuk en veilig.
51
Q

Fysiologische regulering 0-3 maanden

A
Biologische veranderingen o.a.:
Centrale zenuwstelsel
Psychofysiologie: o.a. beter zien
Veranderingen in gedrag o.a.:
Toename waaktijd
Begin van sociale glimlach
Sociale veranderingen o.a.:
Nieuwe kwaliteit van coördinatie en emotioneel contact
Begin van doelbewust huilen
Opvoeder: soepele routine, sociale feedback
52
Q

Hanteren van spanningen 3-6 maanden

A

Biologische veranderingen
Toename geheugencapaciteit: besef dat iets wat je niet ziet wel bestaat (= object-permanentie).
Er is sprake van een cumulatie-effect wat betreft de herinnering aan het stimuleren van zintuigen (bijv. hard geluid).
Toename in gericht, gecoördineerd reageren op specifieke gebeurtenis.
Sociale veranderingen
Toenemende actieve participatie van de baby
Affectief, vocaal en motorisch spel
Ouder: Sensitieve, coöperatieve reactie

53
Q

Hechtingsrelatie 6-12 maanden

A

Biologische veranderingen
Verdere ontwikkeling hersencapaciteit
Plannen en uitvoeren
Toename spiersterkte en verharding botten
Gedragsveranderingen
Begin kruipen
Meer gecoördineerd gedrag, doelgericht Reiken en grijpen. Brabbelen.
Sociale veranderingen
Scheidingsangst. Angst voor vreemden.
Nieuwe emotionele reacties op de verzorger.
Social Referencing (reageren op gezichtsuitdrukking opvoeder)
Ouder:
Sensitieve respons op signalen en behoeften
Kinderen leren door responsieve reacties op hun gedrag dat de verzorger bescherming en ondersteuning biedt.
Kinderen ontwikkelen zo gevoel van vertrouwen in de verzorger en dit heeft positief effect op het zelfvertrouwen van het kind.
Naast de inhoud wordt de affectieve toon in het responsieve gedrag van de verzorger belangrijk.

54
Q

Exploratiefase 1 - 1.5 jaar

A

Gedragsveranderingen o.a.:
Zelfstandig kunnen voortbewegen
Tertiaire circulaire reacties: uitproberen experimenten
Laatste fase object-permanentie
Geheugen: besef dat verdwenen object bestaat
Categoriseren op grond van overeenkomsten
Sociaal:
Toename in initiatief nemen
Bereiken van succes en bevrediging onafhankelijk van verzorger
Ouder: veilige basis, hechtingsrelatie gestabiliseerd

55
Q

Autonomie 1,5 -2,5

A
Biologische veranderingen
Gelijkmatige rijping van hersengebieden
Gedragsveranderingen
Lopen, fijne motoriek
Planmatig probleem oplossen
Symbolisch spel, toenemende woordenschat
Sociale veranderingen
Afname scheidingsangst
Ontstaan van een zelfbeeld
Acceptatie van volwassen normen
56
Q

Sociale competentie 2,5 - 4,5

A

Sociale veranderingen o.a.
Leeftijdsgenootjes gaan een centralere rol spelen
Aandacht van volwassenen trekken (positief en negatief)
Uitdrukken van affectie en vijandigheid
Rollenspel
Gedragsveranderingen o.a.
Effectief begrijpen en communiceren
Complexe probleem oplossen
Systematische exploratie
Taal wordt belangrijker
Ouder: ondersteunen, aan leren, laten zien van de consequenties

57
Q

Ouderschap: moeilijkheden

A

Ouders zijn
partners
zorgdragen
organiseren
Proces
Ouderschap is een van de grootste transities in het leven (‘life-experience’).
Ouderschap is een proces dat in de loop van de tijd verandert en zich ontwikkelt (elke nieuwe fase van kinderen stelt ouders voor andere opvoedingsopgaven)
Ouderschap maakt mensen kwetsbaar.
Ouderschap kenmerkt zich door ambivalentie (tegenstrijdige gevoelens).

58
Q

Waarom aandacht voor cultuur

A

Multiculturele samenleving
Een kwart komt uit een ander land van de Nederlanders
Kennis vanuit een internationaal perspectief

59
Q

Migrantengroepen nederland

A
60/70 turkse en marokkaanse migranten 
70 suriname 
Chinese Migranten na de oorlog 45 
Poolse migranten na 2007 
Nu syrische migranten
60
Q

Acculturatie Berry 1997: Integratie

A

Integratie: Beide culturen krijgen een ja en zijn belangrijk

61
Q

Acculturatie Berry 1997: Segregatie

A

Behouden van eigen cultuur geen nieuwe cultuur

62
Q

Acculturatie Berry 1997: Assimilatie

A

Niet behouden van eigen cultuur en wel van de nieuwe

63
Q

Acculturatie Berry 1997: Marginalisatie

A

Behouden eigen cultuur en werkend naar de andere cultuur

64
Q

Super & Harkness - aanvulling op bronfenbrenner.

Developmental Niche:

A

Fysische en sociale setting: waar woon je
Cultureel bepaalde gewoonte: Wat heb je meegekregen vanuit je cultuur, bepalend voor de opvoeding van het kind
Bevindt zich in het microniveau van bronfenbrenner

65
Q

conformisme

A

aanpassingen van het kind voor eisen van de samenleving

66
Q

autonomie:

A

zelfbepaling en onafhankelijkheid en een zelfstandige opstelling

67
Q

sociabiliteit:

A

empathie en begrip voor de medemens

68
Q

prestatie:

A

ontwikkeling van persoonlijke bekwaamheden

69
Q

Collectivistische samenleving

A

accent op sociale cohesie, loyaliteit, familie

70
Q

Individualistische samenleving

A

accent op autonomie, zelfstandig

71
Q

Turkse en marokkaanse gezinnen vragen minder hulp:

A

verbeter de toegankelijkheid
interculturele competenties: om kunnen gaan met culturen en verschillende mensen
multi etnisch team
ga op de mensen af

72
Q

Vader: gehechtheidstheorie

A

je kan je goed hechten aan je moeder en aan je vader

73
Q

Vader:sociaal kapitaal/financieel kapitaal

A

heb je beide nodig, maar niet meer zoals vroeger

74
Q

Vader: sociaal ecologisch ontwikkelingsmodel

A

micro systeem zit je vader in

75
Q

essentiële vader theorie

A

de theorie dat je een vader nodig hebt voor het zoeken naar je gender

76
Q

Overloop Hypothese:

A

de ouders hebben veel ruzie en schreeuwen en het kind neemt het over op school of thuis

77
Q

Compensation Hypothesis

A

kinderen mogen ineens veel meer zoals later opblijven of langer op de ipad

78
Q

Compartimenten Hypothese

A

gezinssysteem in hokjes plaatsen. ruzie in een hokje plaatsen zorgt ervoor dat de kinderen er geen last van hebben.

79
Q

Emotieregulatie

A

constructief omgaan met relaties: als je emoties goed kunt reguleren ga je met een ruzie even een dip in maar herpak je jezelf ook.
Alleen of samen reguleren: als je emoties deelt zijn ze minder zwaar

80
Q

Samen opvoeden (co-parenting)

A

overeenstemming over de opvoeding: wat is er belangrijk, moet het kind sporten, wat zijn de regels.
ondersteuning binnen de opvoeding: elkaar ondersteunen in beslissingen en regels en afwisselen met de zorg
management opvoeding: passend in het systeem