Summatieve toets Pasen 4LWB

Question 1

Functies die in alle NV kunnen voorkomen

Answer 1

• BVB
• BVG

Question 2

nom.
dom. van BVG

Answer 2

gez. m/d bet.:
- gemaakt worden tot
- aangesteld worden tot
- beschouwd worden als
- genoemd worden
- benoemd worden tot
+ O

Question 3

acc.
dom. van BVG

Answer 3

gez. m/d bet.:
- maken tot
- aanstellen tot
- beschouwen als
- noemen
- benoemen tot
+ LV

Question 4

ad, ante, apud, in, inter, ob,
per, post, prae, propter, sub +

Answer 4

acc.

Question 5

BVB: bez.gen.:
dom. + vert.?

Answer 5

subst.
“van”

Question 6

BVB: O.gen.:
dom. + vert.?

Answer 6

subst. afgeleid v/e WW
“van”

Question 7

BVB: VW.gen.:
dom. + vert.?

Answer 7

subst. afgeleid v/e WW
“naar; op; voor”

Question 8

BVB: gen. v/h geheel:

dom.+ vert.?

Answer 8

• subst. dat hoeveelheid uitdrukt
• vnw.
• telw.
• superl.
  “van”

Question 9

dat.
dom. van MV

Answer 9

gez. m/d bet.:
- tonen
- zeggen
- geven
- zenden

Question 10

dat.
dom. van VW

Answer 10

• gez./adj. met vaste naamval
• gez. samengesteld met:

ad-, ante-, cum-, in-, inter-,
ob-, post-, prae-, sub-, super-

Question 11

dat.
dom. van VW (bezitter)

Answer 11

esse met betekenis:

• toebehoren aan
• voorhanden zijn voor

Question 12

dat.

Voor wie?/waarvoor? BWB rol?

Answer 12

voordeel/nadeel

Question 13

dat.

Door wie moet worden? BWB rol? + dom.?

Answer 13

HP

gerundivum + esse

Question 14

abl.

dom.= compar. => functie?

Answer 14

VW (vgl)

Question 15

a(b), cum, de, e(x), in, sub +

Answer 15

abl.

Question 16

woorden m/d bet. “zo”

Answer 16

tam, talis, tantus,

ita, sic, tantopere, adeo

Question 17

WW v/d 5de verv.

Answer 17

capere, cupere, facere, fugere,
iacere, rapere, spicere
+ samenstellingen
pati, mori, gradi
+ samenstellingen

Question 18

conj.

vaste uitdrukkingen + vert. BVB-zin: gevolg

Answer 18

• sunt qui: er zijn er die
• nemo est qui: er is niemand die
• non is sum qui: ik ben niet zo iemand die
• dignus sum qui: ik verdien het dat

Question 19

conj.
BVB-zin: doel => reg.gez. + vert.?

Answer 19

o.a.: zenden, geven…
“die… moet(en)/moest(en)”
“om te”